Report meeting Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Report
Mevrouw Jans heeft het woord.
Ik heb een vraag ingediend over de precaire toestand van startende woonzorgcentra. Dat thema komt hier regelmatig aan bod, de context is bekend.
In de voorbije legislatuur kon een sterkere aangroei van woongelegenheden, de bedden dus eigenlijk, in woonzorgcentra worden genoteerd. De voorbije jaren werd gezocht om de capaciteit die in portefeuille werd gehouden, te activeren, en daar zijn we in geslaagd. De mogelijkheid om nieuwe voorafgaande vergunningen toe te kennen op basis van jaarlijkse bijgestelde programmatiecijfers werd ‘on hold’ geplaatst. Verwacht mag worden dat op korte termijn, nu de erkenningskalender eraan komt, nog enkele duizenden woongelegenheden in exploitatie gaan.
De huidige subsidiëring van woonzorgcentra, sinds kort een Vlaamse bevoegdheid, biedt als voordeel dat zij voor ‘gevestigde’ woonzorgcentra, waarbij gewerkt wordt met een facturatie- en een referentieperiode, een zekere voorspelbaarheid en stabiliteit inhoudt.
Mijn vraag gaat over de startende woonzorgcentra, die talrijk zijn en zeer kwetsbaar. Het niet beschikken over rvt-capaciteit (rust- en verzorgingstehuis) is daar niet vreemd aan. Op de Interministeriële Conferentie Volksgezondheid van juni 2012 werd beslist dat de Vlaamse Gemeenschap 1324 bijkomende rvt-vergunningen kon toewijzen. De toegenomen opnamecapaciteit van de Vlaamse woonzorgcentra en de zorgzwaarte van de bewoners waren daar niet vreemd aan. De laatste verdelingsronde vond plaats in 2013 en gebeurde in twee fasen. Tot de laatste verdelingsronde in de voorbije legislatuur werden op basis van protocolakkoorden systematisch inspanningen gedaan om de zogenaamde rvt-dekkingsgraad op te trekken. Volgens mijn informatie kunnen 85,8 procent van de zwaar zorgbehoevenden rekenen op rvt-omkadering.
Dat het niet beschikken over rvt-bedden voor mensen met een zwaarder zorgprofiel een woonzorgcentrum financieel onder druk zet, is een gekend probleem in Vlaanderen, dat zich veruit het sterkst manifesteert in Limburg. Door de sterke inhaalbeweging hier zijn hier zeer veel nieuwe bedden opengegaan of gaan ze binnenkort open.
Minister, hebt u kennis van de precaire financiële situatie van startende woonzorgcentra? Welke parameters bepalen volgens u de precaire financiële situatie van startende woonzorgcentra? Welk percentage van de Vlaamse woonzorgcentra beschikt momenteel niet over een rvt-financiering? En welk aandeel daarvan kan als nieuwe, startende woonzorgcentra worden aangemerkt? Beschikt u over informatie dat startende woonzorgcentra zonder rvt-capaciteit ‘noodgedwongen’ minder zware zorgprofielen aantrekken? Welk perspectief biedt u aan startende woonzorgcentra?
Mevrouw Taelman heeft het woord.
Voorzitter, ik ben blij dat mevrouw Jans erkent dat het een probleem is dat zich niet alleen in Limburg voordoet, maar ook in de rest van Vlaanderen. Minister, ik ben benieuwd naar uw antwoorden.
Het rapport van de zorginspectie ‘Vlaamse Woonzorgcentra: een stand van zaken na drie jaar inspectiewerk’ leert ons dat de woonzorgcentra in grote mate verzorgingstehuizen geworden zijn. Het rapport toont aan dat het aandeel van zwaar zorgbehoevenden binnen de totale populatie van de geïnspecteerde voorzieningen 70 procent is. Het rapport merkt op dat dit zeker het geval is voor een voorziening met een rvt-erkenning maar ook voor de anderen.
Ondanks het ontbreken van de bijkomende erkenningen en de daaraan gekoppelde hogere financieringen doen sommige van de voorzieningen inderdaad inspanningen om de bewoners met een zwaarder zorgprofiel op te vangen en zetten ze bijkomend personeel in. Dit toont aan dat de problematiek van de rvt-erkenning ruimer is dan uitsluitend deze van startende woonzorgcentra. Ook bestaande woonzorgcentra met enkel rob-bedden (rustoord voor bejaarden) worden geconfronteerd met dit probleem omdat een bewoner die nog relatief goed binnenkomt in de loop der jaren minder valide en zwaar zorgbehoevend kan worden. Het is dus ook een probleem van uitbreidingen. Kunt u monitoren wat de leefbaarheid van voorzieningen zal zijn? Misschien worden we geconfronteerd met faillissementen in de sector en problemen die zich niet zouden mogen stellen gelet op de vergrijzing.
Het Vlaams regeerakkoord wil werk maken van een nieuw organisatie- en financieringsmodel voor de residentiële ouderenzorg en stelt: “Vooraleer grondige wijzigingen aan te brengen aan de bestaande financieringssystemen, zullen concepten van persoonsvolgende financiering in de ouderenzorg worden uitgetest.” Dat denkspoor moet zeker gevolgd worden. Eerder dan voorzieningen te financieren, moeten we mensen financieren in functie van hun zorgbehoevendheid. We beseffen ook dat dit geen budgettair wondermiddel is, maar het zal er wel voor zorgen dat de financiering van zwaar zorgbehoevenden terechtkomt bij de juiste personen en daar waar extra personeelsinzet moet gebeuren, los van de juridische structuur van de voorziening en los van het feit of de voorziening jong of oud is.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Voorzitter, dames en heren, de financiële gezondheid van alle woonzorgcentra, zowel startende als andere, wordt systematisch opgevolgd door de financiële cel van de Zorginspectie. De Zorginspectie doet dit onder andere op basis van de jaarrekeningen die worden ingediend bij de Nationale Bank van België en de evolutie van RSZ-schulden. Soms duurt het voor startende rechtspersonen langer vooraleer er een jaarrekening beschikbaar is omdat het eerste boekjaar maximaal 23 maanden en 30 dagen kan duren.
In het systeem waarbinnen de opvolging van de financiële situatie van het woonzorgcentrum gebeurt, wordt niet aangegeven of het om een startend woonzorgcentrum gaat. Bijgevolg kunnen we geen door onze eigen administratie onderbouwde uitspraken doen die enkel betrekking hebben op starters.
Zoals bij elke startende onderneming is ook bij de start van een woonzorgcentrum de opmaak van een zorgstrategisch plan houdende een accurate omgevings- en marktanalyse, interne en externe sterkte-zwakteanalyse, toekomstscenario’s enzovoort en een financieel plan, een kritische succesfactor. Het financieel plan dient een realistische inschatting te bevatten van de te verwachten inkomsten en uitgaven en een buffer voor niet te voorspellen situaties. Een correcte dagprijssetting maakt hiervan onderdeel uit.
Ook bij een woonzorgcentrum, net zoals bij elke startende onderneming, kunnen de aanloopkosten oplopen in verhouding tot de inkomsten. Voor startende woonzorgcentra specifiek beïnvloeden de bezettingsgraad, de zorgzwaarte van de bewoners en het al dan niet kunnen beschikken over een rvt-erkenning in sterke mate de inkomsten. Wanneer de nieuw beschikbare woongelegenheden niet tijdig worden ingevuld zoals gepland of wanneer de effectieve zorgzwaarteprofielen van de opgenomen bewoners niet overeenstemmen met de in het financieel plan geraamde zorgprofielen, kan dit een negatieve invloed hebben op de geplande inkomsten en aldus op het resultaat.
Hetzelfde geldt wanneer men in het financieel plan van het startend woonzorgcentrum een rvt-erkenning van 25 woongelegenheden plant en de personeelseffectieven hiernaar uitbouwt, maar er onvoldoende rekening mee heeft gehouden dat er vanuit de overheid geen mogelijkheden tot rvt-erkenningen in het vooruitzicht worden gesteld.
De laatste schijf voor bijkomende rvt-bedden was in het derde protocolakkoord initieel gepland op 1 oktober 2010. Vanuit de Vlaamse Gemeenschap werd ervoor gepleit om de beschikbare middelen die binnen het derde protocolakkoord voorzien waren voor zorgvernieuwing, te kunnen aanwenden voor bijkomende rvt-erkenningen. Op de interministeriële conferentie van 18 juni 2012 werd een aanhangsel bij het derde protocolakkoord ondertekend, dat Vlaanderen in staat stelde om nog 1324 rvt-vergunningen te verlenen.
Naar aanleiding hiervan vond een laatste verdeling van rvt-bedden plaats, en dit op basis van de criteria vastgelegd in de ministeriële omzendbrief van 20 augustus 2012 en 11 februari 2013. Ik nodig de initiatiefnemers van nieuwe woonzorgcentra uit om zich bij de opmaak van hun zorgstrategisch en financieel plan goed te informeren en te documenteren en eventueel hiervoor deskundig advies in te roepen, zodat ze een financieel haalbaar project en gezonde onderneming kunnen waarmaken. Het is wenselijk dat zij hierbij rekening houden met een realistische inschatting wat betreft de verhouding tussen de aanloopkosten en de inkomsten.
Op 1 oktober 2014 waren er in Vlaanderen 778 erkende woonzorgcentra waarvan 669 woonzorgcentra, of ruim 85 procent, een rvt-erkenning hebben. 109 woonzorgcentra hebben geen rvt-erkenning. Sinds 1 januari 2013 werden 24 nieuwe startende woonzorgcentra erkend.
Uit cijfers van het RIZIV – dat zijn cijfers voor België en niet specifiek voor Vlaanderen – kan worden vastgesteld dat het aantal ligdagen voor bewoners met een zorgprofiel in de O-categorie in rob – bewoners met de laagste zorggraad dus – in de periode van 2007 en 2012 gedaald is met 4 procent, met name van 19,4 naar 15,4 procent. In dezelfde periode daalde het aantal ligdagen voor de bewoners met een zorgprofiel in de A-categorie in rob – eveneens bewoners met een lage zorggraad – met 0,8 procent en steeg voor alle zwaardere zorgcategorieën B, C en Cd het aantal ligdagen.
Uit deze gegevens kunnen we concluderen dat het zorgprofiel van de bewoners in woonzorgcentra zwaarder wordt. Uit het beschikbare cijfermateriaal kan niet worden vastgesteld dat woonzorgcentra in het algemeen noodgedwongen mensen opnemen met een minder zwaar zorgprofiel. Mensen wensen immers zo lang mogelijk thuis te blijven, wat we ook toejuichen. Ook deze legislatuur zullen we hierop inzetten, zoals u kon lezen in het Vlaams regeerakkoord. Om dit mogelijk te maken, zetten we de laatste jaren volop in op uitbreiding en profilering van de thuiszorg.
Heel wat woonzorgcentra hebben de afgelopen jaren hun zorg- en ondersteuningsaanbod gedifferentieerd en bieden assistentiewoningen en thuiszorgondersteunende zorgvormen aan, zoals centra voor kortverblijf en dagverzorgingscentra. Het woonzorgcentrum wordt als collectieve woonzorgvorm in toenemende mate een voorziening waar personen met een langdurige, intensieve en complexe vraag naar zorg en ondersteuning een beroep op zullen doen. Het is belangrijk dat nieuw startende woonzorgcentra hiermee rekening houden.
Een eerste perspectief blijkt reeds uit de cijfers met betrekking tot de toename van het aantal woongelegenheden. In de periode van 1 januari 2009 tot 1 januari 2014 werden er 6472 bijkomende woongelegenheden gerealiseerd. Dit vertegenwoordigt een toename van 10 procent. Voor het jaar 2014 waren er op 30 september 2014 in totaal reeds 1981 bijkomende woongelegenheden in woonzorgcentra erkend of hadden een erkenning aangevraagd. Dat staat los van de kortverblijfplaatsen. We gaan ervan uit dat in het laatste kwartaal nog voor een aanzienlijk aantal bijkomende woongelegenheden in woonzorgcentra een erkenning zal worden aangevraagd. Voor 2014 evolueren we dus naar een historisch aantal nieuwe plaatsen in woonzorgcentra. Startende woonzorgcentra hebben de afgelopen jaren dus aantoonbaar ten volle initiatief kunnen nemen en uitbouwen.
Voor een tweede perspectief verwijs ik naar het initiatief dat genomen werd in de vorige legislatuur, namelijk de erkenningskalender. Om de financiering van bijkomende woongelegenheden te kunnen garanderen binnen het beschikbare budget, werd via het besluit van de Vlaamse Regering van 20 december 2013 het principe van een erkenningskalender ingevoerd. Het principe is dat men minstens twee jaar vooraf laat weten in welk trimester van welk jaar men de bijkomende capaciteit wenst te realiseren en aldus een erkenning zal aanvragen. Via het invoeren van deze erkenningskalender beschikt de overheid over een instrument om de uitgaven te beheersen. Anderzijds biedt een goedgekeurde erkenningskalender aan de voorzieningen de zekerheid dat hun capaciteitsuitbreiding erkend zal worden en bijgevolg gefinancierd kan worden. Vroeger betrof het een financiering ten laste van het RIZIV en dat is het nog altijd. We komen strikt genomen pas in het verhaal voor vanaf 2015, en dan nog zal het RIZIV voor onze rekening de financiering voortzetten.
Concreet moet ten laatste op 1 januari van het tweede jaar voor het jaar waarin men wil openen, een erkenningskalender worden ingestuurd. Op die manier is er voor de voorzieningen bij uitstel of weigering van de erkenningskalender nog voldoende tijd om de plannen bij te sturen en zijn er geen onnodige kosten gemaakt.
2015 is een overgangsjaar. De voorzieningen krijgen de mogelijkheid om ten laatste tegen 31 december 2014 hun aanvraag tot opname in de erkenningskalender over te maken aan de bevoegde administratie. Die heeft 120 dagen de tijd om de erkenningskalender op te stellen. In concreto betekent dit dat woonzorgcentra ten laatste tegen begin mei 2015 in kennis worden gesteld over de erkenningskalender voor de jaren 2015, 2016 en 2017. Uiteraard zullen we er rekening mee houden dat wie in 2015 start, al de investering heeft gedaan. Het is niet de bedoeling dat ze in een vacuüm terechtkomen.
Bij een verdeling van rvt-erkenningen werden in het verleden steeds prioritair erkenningen toegekend aan woonzorgcentra die nog niet over een rvt-erkenning beschikten, waaronder de startende woonzorgcentra, en konden aantonen dat ze zwaar zorgbehoevende bewoners huisvesten. Zoals reeds eerder gemeld, verkregen sinds 1 januari 2013 24 nieuwe startende woonzorgcentra een rvt-erkenning. Op dit moment zijn er geen bijkomende rob/rvt-reconversies gepland, omdat daar momenteel geen middelen voor beschikbaar zijn.
Voor 2015 gaat, wat betreft Vlaanderen, de budgettaire prioriteit naar de financiering van de noodzakelijke bijkomend te erkennen woongelegenheden in rob, waarover we het ongetwijfeld zullen hebben tijdens de begrotingsbesprekingen. Ondertussen zal er verder onderzocht worden of en op welke wijze bijkomende financiering voor zwaar zorgbehoevende personen die verblijven in een woongelegenheid met een rob-statuut, kan worden gerealiseerd. In de loop van deze legislatuur plan ik alleszins werk te maken van een nieuw financieringsmodel voor de residentiële ouderenzorg, rekening houdend met de doelstelling om zorgbehoevenden zolang mogelijk de regie over hun leven te laten voeren. Het concept van de persoonsvolgende financiering op basis van objectief vaststelbare zorgzwaarte willen we alvast conceptueel uitwerken en uittesten. Dit conceptueel kader zal een onderdeel vormen van de Vlaamse sociale bescherming.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. We zijn altijd voorvechter geweest van extra bedden in de ouderenzorg. We kunnen wel degelijk invloed hebben op het creëren van extra capaciteit. Die bedden zijn ook nodig. Met de erkenningskalender bieden we duidelijkheid aan die initiatieven en woonzorgcentra die willen weten waar ze staan. Als ze willen bouwen, moeten er middelen tegenover staan. Dit verhaal gaat erg breed. In het regeerakkoord is het nieuwe financieringsmodel opgenomen en dit zal tijdens de begrotingsbesprekingen zeker aan bod komen.
Ik vind het belangrijk dat u uit de cijfers niet kunt opmaken dat startende woonzorgcentra effectief zoeken naar minder zware zorgprofielen. We moeten daar waakzaam over blijven. De juiste zorg moet worden aangeboden. Het continuüm dat we met de regelgeving en de financiering willen bewerkstelligen, komt er daadwerkelijk. We zullen het hier nog vaak over hebben.
Het spreekt voor zich dat elk nieuw woonzorgcentrum zich erg goed moet informeren en documenteren. Ik ga ervan uit dat uw diensten en de Vlaamse administratie met hun expertise ter beschikking staan van die centra. Dat is ook nodig in deze complexe sector.
Mevrouw Taelman heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw zeer uitgebreide antwoord. Tijdens de begrotingsbesprekingen zullen we daarover zeker nog uitvoerig debatteren. Ik benadruk nogmaals dat voor starters de stabiliteit en de rechtszekerheid inzake financiering erg belangrijk is. Ik vraag ook dat de Vlaamse overheid veel aandacht besteedt aan duidelijke en transparante communicatie.
De vraag om uitleg is afgehandeld.