Report meeting Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de behoefte aan indicatoren voor de monitoring van de studievoortgangsmaatregelen in het hoger onderwijs, aangehaald in een advies van Vlaamse Onderwijsraad
Report
De heer Verbeurgt heeft het woord.
Minister, collega’s, een onderwerp dat wellicht even hard de gemoederen beroert als de centrale toetsen, zijn de studievoortgangsmaatregelen in het hoger onderwijs. Daar beweegt natuurlijk het een en ander. In het kader daarvan bracht de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) op 9 mei een advies uit over de nood aan indicatoren om de studievoortgangsmaatregelen in het hoger onderwijs te monitoren. Dit advies kwam er naar aanleiding van het decreet over de instroom en het optimaliseren van de studie-efficiëntie in het hoger onderwijs, een decreet dat op 1 september 2023 in werking treedt.
Hoewel decretaal werd ingeschreven dat er vijf jaar na de inwerkingtreding een evaluatie komt van de studievoortgangsmaatregelen, blijft het onduidelijk wat er precies gemonitord zal worden. Voor een goede monitoring is er volgens de Vlor nood aan indicatoren die instellingsoverschrijdend en over langere termijn beschikbaar zijn. De Vlor schuift daarvoor zelf vijf mogelijke indicatoren naar voren: in hoeverre zorgt het decreet ervoor dat een, het studiegedrag werd aangepast; twee, succesvol werd geheroriënteerd; drie, het diploma op tijd werd behaald; vier, het aandeel studenten dat geen diploma behaalt, daalt; vijf, de knip effectief selecteert.
Voor een correcte monitoring is het belangrijk om over rijke data te beschikken. Zo vraagt de Vlor om bij de monitoring oog te hebben voor verschillende doelgroepen – beursstudenten, geslacht –, maar ook een kwalitatief luik zal nodig zijn om de impact van het decreet goed te evalueren.
Minister, wat is uw reactie op het advies van de Vlor?
Welke indicatoren acht u zelf noodzakelijk voor de monitoring van het nieuwe decreet?
Zal de Vlor betrokken worden bij het bepalen van de indicatoren?
Heeft de administratie volgens u momenteel al voldoende data voor de evaluatie of zullen er nog bijkomende data worden opgevraagd of verzameld?
– Loes Vandromme treedt als voorzitter op.
De heer Warnez heeft het woord.
Collega Verbeurgt heeft de context goed geschetst. We hebben een aantal grote stappen gezet in het kader van het optimaliseren van de studie-efficiëntie met onder meer, zoals de Vlor het noemt, het invoeren van een drempel na het tweede jaar voor studenten die zich inschrijven voor een initiële bacheloropleiding. Maar natuurlijk is maatregelen invoeren één, maar meten is nog altijd weten. Als er ongewenste effecten zouden zijn, dan moeten we die uiteraard zo vroeg mogelijk detecteren. Dat benadrukt de Vlor ook in zijn advies van 9 mei. We hebben dat hier ook natuurlijk meermaals in de commissie gezegd en gevraagd. Daarom staat er ook heel duidelijk in het decreet dat er een monitoring is vijf jaar na de inwerkingtreding van het decreet.
Nu, proactief nadenken is natuurlijk verstandig beleid voeren. Dat heeft de Vlor ook gedaan, over welke indicatoren we nu het best zouden moeten gebruiken, want vandaag is daar nog geen duidelijkheid over. Het kan natuurlijk nuttig zijn om vandaag al duidelijkheid over die indicatoren te hebben, omdat sommige dingen misschien niet bijgehouden worden. Als je dan binnen vijf jaar moet zeggen dat we die dingen wel hadden kunnen gebruiken om de studievoortgangsmaatregelen te gaan evalueren, maar dat we ze niet hebben, omdat we ze niet bijgehouden hebben, dan is het natuurlijk ‘too little too late’. Bijvoorbeeld voor bepaalde kansengroepen kan het nuttig zijn om die extra te monitoren. Daar is niet altijd een registratie of zeker geen uniforme registratie binnen het hoger onderwijs.
Daarnaast – en dat is toch niet onbelangrijk – dringt de Vlor aan op bijkomend begeleidend onderzoek naast die monitoring zelf, omdat dat antwoorden kan geven op vragen zoals hoe personeelsleden daarmee omgaan, en hoe studenten deze maatregelen percipiëren en beleven.
Minister, hoe apprecieert u het advies van de Vlor?
Wilt u deze legislatuur nog werk maken van een plan van aanpak en structuur dat de basis kan vormen voor de monitoring? Zo ja, op welke manier wilt u dit voorbereiden? Welke indicatoren ziet u voor deze monitoring? Zo neen, vindt u het werk van de Vlor dan voorbarig?
Wilt u investeren in bijkomend begeleidend onderzoek naar de impact van de maatregelen uit het decreet van 15 juli 2022?
Minister Weyts heeft het woord.
U vraagt naar een reactie op het Vloradvies. Wel, ik ben daar verheugd over, want het toont aan dat de verschillende partners mee willen denken over hoe we die studievoortgangsmaatregelen zullen monitoren en evalueren.
Het decreet dat pas volgend academiejaar in werking zal treden, heeft onder meer tot doel om studenten zo snel mogelijk te oriënteren naar een opleiding die aansluit bij hun interesses en competenties, om studenten te helpen om van bij de start voldoende studievoortgang te hebben, en om ervoor te zorgen dat studenten niet uitvallen, maar wel een diploma hoger onderwijs behalen.
De evaluatie die we voorzien in het decreet, zal onderzoeken of die doelen worden bereikt en of de maatregelen die we voorzagen, daaraan hebben bijgedragen. Daarnaast willen we ook onderzoeken of er zich geen eventuele ongewenste neveneffecten manifesteren. Dit is dus breder dan enkel monitoren, waarbij wordt opgevolgd of de maatregelen worden uitgevoerd, of de studenten een beter studierendement hebben, enzovoort.
De indicatoren die de Vlor naar voren schuift, zijn zeker zinvol en ook logisch, maar zullen zelfs niet voldoende zijn om een volledige evaluatie te kunnen doen.
Bij de monitoring en evaluatie van de maatregelen zal er wel maximaal worden gebruikgemaakt van die sterke databank die we hebben: de Databank Hoger Onderwijs (DHO) 2.0, maar er kunnen ook instellingseigen data worden gebruikt. Mijn administratie heeft ook al samen met de instellingen bekeken op welke wijze DHO 2.0 desgevallend moet worden aangepast om de nodige gegevens te kunnen registreren en verzamelen.
Het decreet laat voor elke instelling de ruimte en autonomie om eigen maatregelen van studievoortgangsbewaking te introduceren of te behouden, naast de verplichte maatregelen uit het decreet. Elke instelling zal daar op een andere manier mee omgaan. De hogeronderwijsinstellingen zullen zelf sowieso hun studievoortgangsbeleid moeten monitoren om na te gaan wat de impact van hun eigen beleid is. Ze kregen daarvoor een eigen tool ter beschikking via Mijn Onderwijs, waarbij ze het instellingseigen beleid kunnen monitoren ten opzichte van zichzelf en van de andere hogeronderwijsinstellingen op Vlaams niveau.
Ik zal het concreet duiden. We willen dat startende bachelorstudenten het standaardmodeltraject volgen, maar instellingen kunnen voor studenten met een bijzonder statuut een ander, kleiner traject voorstellen. Elke instelling kan zelf die bijzondere statuten bepalen en daar een beleid rond voeren. Die instellingen zullen ook verplicht zijn om studieadvies te geven aan studenten die na een eerste examenperiode onvoldoende studierendement behalen. We krijgen graag zicht op welke rendementsgrenzen er worden gehanteerd en hoe de instellingen in kwestie dat advies concreet invullen. Ook het aantal keer dat wordt afgeweken van het opleggen van studievoortgangsmaatregelen op basis van overmacht of individuele omstandigheden is interessant om gade te slaan.
Die informatie hebben we als overheid vandaag niet en zullen we aan de instellingen moeten vragen om tot een gedegen evaluatie te kunnen komen. We zullen dit samen met alle betrokkenen voorbereiden en nagaan hoe we de nodige informatie kunnen verzamelen, zonder al te veel extra planlast op te leggen.
De heer Verbeurgt heeft het woord.
Minister, het is natuurlijk zeer positief dat de Vlor mee wil nadenken. U hebt dat ook beaamd.
Ik maak mij toch een beetje zorgen wanneer ik uw antwoord hoor, vooral over de timing. Het decreet gaat in op 1 september en ik hoor dat er nog aanpassingen moeten gebeuren aan de Databank Hoger Onderwijs. In een niet zo ver verleden heb ik het plezier gehad om met die databank te mogen werken in een professionele sfeer.
Ik kan u wel zeggen dat er leukere dingen zijn om uw dagen mee te slijten. (Gelach. Opmerkingen van minister Ben Weyts)
U plaatst mij voor een zeer lastig dilemma, minister.
We zijn eind mei. Het is zoals collega Warnez aangaf: als we die data willen kunnen gebruiken, moeten we vanaf dag één klaarstaan om alles correct te monitoren.
Ten eerste, ik wil aanraden om vaart te maken, zodat we voor het einde van het academiejaar – nu dus – exact weten welke data er nog moeten worden verzameld en zodat alles klaarstaat op 1 september.
Ten tweede, ik meen niet te hebben gehoord of u een bijkomend begeleidend onderzoek naar de impact zult laten uitvoeren. Collega Warnez verwees ernaar dat de Vlor dit vroeg. Kunt u daar wat duidelijkheid over geven? Ik dank u.
De heer Warnez heeft het woord.
Het is een positief signaal, minister, dat uw administratie en uzelf daar al mee aan de slag zijn, om te kijken hoe we instellingseigen data gebruiken en eventueel ook integreren in de Databank Hoger Onderwijs, zeker voor die bijzondere statuten, want dat is overal anders. Dat is overal verschillend. De Vlor heeft daar wel wat systematiek in proberen te steken, maar dat is nog niet zo. In die zin denk ik wel dat het zinvol is om daar vaart in te maken. Daar volg ik collega Verbeurgt in. Of dat nu eind dit jaar moet zijn, of tegen 1 september, dat weet ik niet. Maar ik denk wel dat het nodig is dat we, als daar nieuwe input moet zijn, daar zo snel mogelijk inzicht in krijgen.
Minister, is het de bedoeling om dit jaar nog de Databank Hoger Onderwijs en de nodige input die daarin moet worden gestoken, aan te passen?
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Ik denk dat we het er allemaal over eens zijn dat de monitoring van onze studenten en zeker van hun voortgang een belangrijke zaak is. Het is dus zeker belangrijk om daar aandacht aan te geven.
U merkt terecht op, minister, dat het decreet goedgekeurd is in juli 2022, maar dat het pas van kracht wordt op 1 september 2023. Dat wil zeggen dat het toch een heel schooljaar mogelijk is geweest om daar voorbereidingen voor te treffen. Ik weet natuurlijk niet zoals u, collega Verbeurgt, hoe die databank werkt en hoe soepel die al dan niet is, maar voor mij zou die timing dan toch haalbaar moeten zijn. Het blijft immers een belangrijk doel om de gemiddelde studieduur van onze studenten wat terug te dringen, zonder dat we hun kansen willen ontnemen. Ik denk dat we hun met het decreet dat we hebben goedgekeurd, zeker nog die kansen geven. We gaan niet terug naar het vroegere systeem waarbij je, als je een aantal vakken niet gehaald had, gewoon moest blijven zitten en je dan ook niet verder kon en dingen kon meenemen. Soms denk ik wel wat heimwee te hebben naar dat systeem, omdat het zo duidelijk was. Maar bon, we zijn een andere weg ingeslagen en we moeten gewoon zien dat die flexibiliteit onder controle gehouden wordt.
Het is goed dat de Vlor ons ook wakker houdt door te zeggen dat we de impact zeker goed moeten opvolgen. Mijn vraag was dan ook, minister, of de instellingen klaar waren voor dat nieuwe decreet, vooral om hun studenten goed te kunnen informeren en te begeleiden, maar ik begrijp uit uw antwoord dat ze daar volop mee bezig zijn en dat ze daar ook een tool voor ter beschikking hebben gekregen, om daar hun eigen beleid op te enten. Ik kijk daar samen met u naar uit. De collega's verwachten daar blijkbaar een grote impact van, maar ik durf toch te hopen of te menen dat die impact ook wel kan meevallen, omdat we wel iets veranderen, maar nu toch ook niet een heel groot gegeven.
De heer Danen heeft het woord.
Van die laatste opmerking word ik wel even stil. Ik neem aan dat jullie decreten goedkeuren – en ik doe daar ook elke keer aan mee – om toch wat impact te hebben. Als wij zo'n maatregel invoeren – of als jullie dat doen, want wij hebben tegen gestemd – denk ik dat er toch wat impact mag worden verwacht. Dat mag ik toch hopen.
Ten gronde kun je pas echt evalueren na een aantal jaren, omdat de aard van het decreet maakt dat de effecten pas na een aantal jaren effectief zichtbaar zullen zijn. Maar er zijn natuurlijk een aantal zaken die we sneller zullen zien. De Vlor waarschuwt er natuurlijk wel voor om niet te snel conclusies te trekken, maar waar denkt u aan, minister? Welke zaken zou u bijvoorbeeld al kunnen zien na een of twee jaar waardoor er mogelijk bijgestuurd moet worden? Daar ben ik wel benieuwd naar.
Wat ik wel heel essentieel vind, is het volgende. Ik herinner me de hoorzittingen met de hogeronderwijsinstellingen nog over het decreet. Die waren er allemaal tegen, voor alle duidelijkheid. Ook de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) was duidelijk geen grote believer van dit systeem. Ze zijn bang voor een aantal negatieve effecten ervan. Dat laat mij vermoeden dat iedere instelling daar wel haar eigen beleid rond gaat voeren. U hebt het ook gezegd, minister. Er zullen allicht eigen accenten worden gelegd. Ik denk dat het goed is om ook dat soort dingen in kaart te brengen. U zegt wel dat er een tool wordt ontwikkeld waar ze dat zelf kunnen zien, maar ik denk dat het goed is om bijvoorbeeld na een jaar te kijken hoe de instellingen omgaan met het decreet als dusdanig en welke uitzonderingen ze voorzien. Het zou bijvoorbeeld kunnen dat bepaalde instellingen heel strikt omgaan met het decreet en nauwelijks uitzonderingen zullen voorzien en er zullen er andere zijn die allicht massaal uitzonderingen zullen voorzien, zodat het effect van het decreet in die betreffende instellingen nul zal zijn. Hoe gaat u daarmee omgaan? En ik herhaal mijn eerste vraag: welke zaken wilt u sneller in beeld krijgen dan over vijf jaar?
Mevrouw Rutten heeft het woord.
Het is een proactief rapport. Zo heb ik het alleszins gelezen. In grote termen wil dat dan zeggen dat ze vragen om na te denken over hoe die monitoring er gaat uitzien. We gaan hier geen bespreking in detail doen. Hoewel het natuurlijk nodig is om te weten of ons decreet en onze maatregelen effect gaan ressorteren, wil ik toch ook een beetje waarschuwen om niet in de val te trappen die er altijd ligt, namelijk die van overreglementering en allerlei bijkomende administratieve lasten die worden opgelegd. We staan de ene week op de tribune om dat aan te klagen, en de volgende week maken we een groot rapport met allemaal dingen en bergen papier die moeten worden bijgehouden – digitaal dan, maar u weet wat ik bedoel.
Ik denk dus, minister, dat het zaak is om daarin het juiste evenwicht te vinden. En volgens mij is daar de stem – het gaat hier over de bacheloropleidingen – van de universiteiten en de hogeronderwijsverstrekkers in eerste instantie belangrijk. Wat hebben zij al aan informatie? Het heeft geen zin om alles dubbelop te doen. Deze regelgeving kwam tot stand omdat er op een aantal plaatsen zelf al maatregelen waren genomen, precies om in te grijpen in die studievoortgang. Dus ja, ik heet dit initiatief wel welkom. Maar neen, ik ben het er niet altijd mee eens dat het dermate overgereguleerd moet zijn dat de planlast daardoor te hoog wordt.
Ik herinner ook graag aan het feit dat het hoger onderwijs op dit moment qua financiering al ernstig onder druk staat. Dus als we hier dingen gaan doen, minister, dan is dit ook wel een aspect om mee te nemen. De centen moeten dan ook volgen.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Ik wil mij ook even verduidelijken of corrigeren voor het verslag: met de impact doelde ik vooral op de vrees die jullie blijkbaar hebben voor de negatieve impact op de studenten, waarvan ik denk dat die niet zo groot of negatief zal zijn.
Minister Weyts heeft het woord.
Ik houd het kort. Er is decretaal inderdaad een evaluatie voorzien na vijf jaar inwerkingtreding. Maar het is net dankzij de datasets die we hebben via onder andere de Databank Hoger Onderwijs 2.0 dat we de vinger aan de pols kunnen houden, evoluties zullen zien en desgevallend ook wijzigingen zien optreden. Anderzijds is er op instellingsniveau Mijn Onderwijs, dat een instellingseigen beeld en de evoluties ter zake geeft.
Ik bekijk met mijn administratie of er extra begeleidend onderzoek nodig zou zijn, op grond van die data. Maar we zitten ook nagenoeg permanent samen met de hogeronderwijsinstellingen over aanpassingen die worden doorgevoerd, want er zijn ook datasets van de afgelopen twee jaar die al werden aangepast. Ook in dezen bekijken we met de hogeronderwijsinstellingen of de Databank Hoger Onderwijs 2.0 nog enige aanpassingen vergt. Vanzelfsprekend doen we dat vóór de inwerkingtreding van het decreet. Die werkgroep is momenteel al samengesteld en aan de slag.
De heer Verbeurgt heeft het woord.
Ik geef een korte reactie.
Mevrouw Rutten, u zegt twee zaken. U zegt dat we moeten oppassen met regulering. Ik vind het gevaarlijk om dataverzameling en regulering op hetzelfde niveau te plaatsen. Een dergelijke maatregel is gebaat bij zeer efficiënte, maar ook zeer grondige dataverzameling. U wil dat wegzetten als regulering. Ik vind dat er, zeker binnen het hoger onderwijs, voldoende expertise is om op een efficiënte manier aan dataverzameling te doen. De essentie is dat je moet starten met de juiste dataset, dat dat heel helder moet zijn bij de aanvang. En de manier waarop die data moet of kan worden verzameld, moet natuurlijk zo laagdrempelig mogelijk zijn door het kruisen van bijvoorbeeld databanken bij inschrijving van verschillende instellingen, maar ook de informatie die de overheid al heeft, zeker als het gaat over studenten die van de ene naar de andere instelling gaan. Maar dat is volgens mij iets anders dan regulering.
Ten tweede zegt u dat we rekening moeten houden met de financiering, die onder druk staat. Ik zou zeggen: inderdaad, houd rekening met het feit dat het hoger onderwijs heeft moeten besparen. Maar dat lijkt mij een andere discussie en iets wat u en uw coalitiepartners het best zelf kunnen oplossen.
Ten slotte, waarom is het zo belangrijk dat we die data op orde krijgen? Uit de hoorzitting weten we dat er een zeer grote vrees bestaat dat we morgen bij de invoering van de maatregel studenten die in het huidige systeem een diploma zouden halen omdat ze er talent voor hebben en het kúnnen halen, uit het systeem zullen duwen. Ik herinner mij het cijfer van 1100 studenten. Ik vind dat we ons als kenniseconomie dat verlies niet kunnen permitteren. We moeten er alles aan doen om ervoor te zorgen dat het systeem dat deze meerderheid heeft opgezet, niet leidt tot het uit het hoger onderwijs duwen van jongeren die daar eigenlijk wel op hun plaats zitten.
Mevrouw Krekels, u spreekt over een minimale impact. Ik ben zeer beducht voor de impact en vind dat we er alles aan moeten doen om alle data te verzamelen en ervoor te zorgen dat elke student die kans maakt op een diploma hoger onderwijs en daar het talent voor heeft, dat diploma ook kan halen. Dat is wat de student en onze samenleving nodig hebben.
De heer Warnez heeft het woord.
Minister, ik ben tevreden met uw antwoord. U hebt aangegeven dat er tijdig duidelijkheid zal zijn over welke indicatoren zullen worden gemonitord. Dat is belangrijk voor de sector.
Ik sluit af met een impliciete conclusie die de Vlor heeft gemaakt en waarover we het hier niet hebben gehad, namelijk het feit dat de Vlor nu het woord ‘drempel’ gebruikt in plaats van ‘knip’. We hebben het heel vaak gehad over het verkeerde woord ‘knip’. ‘Drempel’ komt meer in de buurt, het is een correctere weergave van de maatregel.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.