Report meeting Commissie voor Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid
Vraag om uitleg over de Week van de Korte Keten 2023 en de wisselvallige vraag naar hoeveproducten
Report
De heer Steenwegen heeft het woord.
Minister, het is weer zo ver: de Week van de Korte Keten. Jammer genoeg moeten we vaststellen dat verkoop via de korte keten het niet makkelijk heeft gehad het afgelopen jaar. Door verschillende redenen is de groei van tijdens de covidperiode opnieuw weggezakt. We hebben het er al eerder over gehad. Het gemiddeld budget dat de Vlaming besteedt aan de korte keten is 1,2 procent. Dat ligt lager dan voor corona, en zeker lager dan het budget dat hij besteedde tijdens corona. We zijn er dus niet in geslaagd om de groei vast te houden. Dat was nochtans de intentie die we samen uitgesproken hebben met uw voorgangster. De recente prijsstijgingen spelen daar natuurlijk ook een rol in, maar we moeten ook toegeven dat de steun voor de noodzakelijke opschaling van de korte keten is uitgebleven.
De doelstelling van de Vlaamse Regering is nochtans om het aantal korteketenverkopers te verhogen van een op de zeven bedrijven tot een op de vijf tegen 2027. We hebben vernomen dat u van oordeel bent dat de korteketenverkopers extra hard geraakt worden door de prijsstijgingen van energie en grondstoffen. Dat is de reden dat u aankondigt meer middelen te voorzien voor investeringen in de korteketenverkoop. Dat is een goede zaak. Dat steunen wij.
U weet dat we hier een resolutie gestemd hebben over nieuwe verdienmodellen en meer specifiek de korte keten. Daarin werden een aantal aanbevelingen geformuleerd. Ik wil er een paar vernoemen: het opschalen van proefprojecten vanuit kennisinstellingen, zodanig dat ze echt in de praktijk meer toepassing krijgen; het opzetten van gerichte proefomgevingen die ruimte geven om projecten op te zetten, waarbij ze regelluw kunnen werken; structuren ondersteunen die kunnen helpen om de positie van de land- en tuinbouwer als prijszetter in de markt te versterken; samenwerking over de hele keten versterken door de actoren overleg te bieden; de bekendmaking van de lokale productie bij de consumenten verder verbeteren; inzetten op de ontwikkeling van nichemarkten en onderzoeken hoe dergelijke Vlaamse kwaliteitsproducten hogere winstmarges kunnen genereren; een centraal aanspreekpunt uitbouwen; het zoeken naar leefbare businessmodellen; gerichte opleidingen en vormingen; synergieën; de distributie en logistieke professionalisering ondersteunen, enzoverder.
Het is een hele resem aanbevelingen, waar dit parlement via de resolutie aan de Vlaamse Regering vroeg werk van te maken, omdat het allemaal elementjes zijn die moeten helpen om die nieuwe verdienmodellen, en in het bijzonder die rechtstreekse verkoop, te kunnen faciliteren en versterken.
Ik heb voor u een paar vragen, en dat gaat dan over de extra middelen die u voorziet. Over hoeveel gaat het?
Voor welke specifieke aanbevelingen uit die resolutie zult u die inzetten?
Welke initiatieven plant u als antwoord op de aanbevelingen die geen extra middelen krijgen? Wat zult u daar nog voor doen tijdens deze legislatuur?
De heer Coel heeft het woord.
Collega Steenwegen heeft de vraag goed ingeleid, dus ik zal het wat beknopter houden. We zijn allemaal voorstander van een sterke korte keten, en in de Week van de Korte Keten onderstrepen we dat graag. We hebben er hier in de commissie ook al aan gewerkt, met die resolutie, met een heel aantal aanbevelingen voor de regering. De regering heeft daarop gereageerd met een strategisch plan korte keten, dat onder andere gebaseerd was op een enquête van het Departement Landbouw en Visserij die de moeilijkheden en barrières voor korteketenverkopers detecteerde.
Toch stellen we met zijn allen vast dat de tendens nu dalende is, dat we het toegenomen succes tijdens corona niet hebben kunnen vasthouden, ondanks onze uitdrukkelijke doelstelling om dat wel vast te houden en het zelfs bijkomend te versterken. Uw ambitie is om van een op de zeven landbouwers die met die korte keten aan de slag gaan, naar een op de vijf te gaan. Daar zijn een heel aantal initiatieven voor. We zien dat dit tot nu – het plan is weliswaar nog niet zolang in voege – nog niet de gewenste resultaten oplevert. Daarom een aantal vragen.
Hoe evalueert u de huidige dalende tendens met betrekking tot de verkoop van korteketenproducten?
Hoe kunnen we erin slagen om de korte keten verder te laten groeien tot een robuust verdienmodel waarbij de landbouwers hun prijzen en marges zelf weer beter in de hand hebben?
Wat zijn voor u de meest opvallende resultaten uit de enquête die vanuit het Departement Landbouw en Visserij werd afgenomen? Hoe wilt u tegemoetkomen aan die gedetecteerde moeilijkheden en barrières?
U hebt uitgesproken dat u naar een op de vijf landbouwers wilt gaan die een stuk van hun omzet in de korte keten realiseren. Dat strategisch plan moet daartoe bijdragen. Zijn er volgens u, gegeven de laatste evoluties, concrete aanpassingen en/of aanvullingen nodig?
Wij hebben 22 concrete aanbevelingen gedaan in een resolutie die hier commissiebreed is goedgekeurd. Welke daarvan hebt u al in uitvoering gebracht? Rond welke aanbevelingen zijn er nog bijkomende acties nodig.
Minister Brouns heeft het woord.
Dank u wel, collega’s, voor de belangrijke vragen in de Week van de Korte Keten. Het is een goed moment om, zeker vanuit deze commissie, dat belangrijke afzetkanaal nog eens extra in de kijker te zetten, want dat verdienen onze korteketenboeren.
De realiteit is echter, ondanks dat er tijdens de coronaperiode meer mensen de weg vonden naar de hoeveverkoop en andere korteketeninitiatieven, dat dat nu helaas weer gezakt is. Onder meer de hoge inflatie in 2022 zorgde ervoor dat mensen op zoek gingen naar goedkopere afzetkanalen en producten. Daardoor was de verkoop op de hoeve in 2022 6 procent lager dan in 2019 voor corona.
Onze diensten hebben dan ook een enquête gehouden waarvan de resultaten waarschijnlijk tegen de zomer verwacht mogen worden. Ik geef u alvast enkele voorlopige resultaten op dit ogenblik. Korteketenproducenten zijn met stip ambassadeurs van onze Vlaamse landbouw. Diezelfde bevraging leert dat deze landbouwers met trots hun verhaal willen delen met de consument, en hieruit voldoening en waardering halen. Die waardering is een vaak genoemde opmerking en zorg van de land- en tuinbouw. 57 procent van de korte keten bedrijven heeft zelfs meer dan een verkoopkanaal. Ik heb recent nog het gelukkig voorrecht gehad om er eentje te bezoeken dat in een mooie samenwerking is gestapt, waarbij ze op een centraal punt, via de klassieke verkoop middels een automatenwinkel, hun producten aan de man brachten.
Redenen om te stoppen met korte keten zijn de te lage opbrengst, te veel administratie, de extra arbeid en de complexe wetgeving. 73 procent van de korteketenlandbouwers geeft aan dat de huidige energie- en koopkrachtcrisis hen niet doet overwegen om te stoppen met de korte keten. Tegelijkertijd blijkt dat heel wat korteketenproducenten de hogere kosten wegens de energie-en koopkracht niet durven doorrekenen aan de consument. 76 procent van de korteketenlandbouwers heeft al ondersteuning gekregen voor de korte keten. De grootste nood is de financiële ondersteuning van de overheid. Vier op de vijf van de bevraagde producenten heeft de afgelopen vijf jaar geïnvesteerd in een korteketentak. De populairste investeringen waren in de verwerkingsruimte en in de verkoop.
Jullie vragen naar de middelen. Vanuit Landbouw wil ik maximaal kansen creëren voor landbouwers die hun producten geheel of gedeeltelijk willen verhandelen via de korte keten. Eerder dan hiervoor allerlei afzonderlijke budgetten ervoor uit te trekken heb ik ervoor gekozen om korteketenboeren versterkt te ondersteunen binnen de Vlaamse invulling van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB). Er worden heel wat extra mogelijkheden voor de korte keten gecreëerd in het nieuwe GLB 2023-2027.
Ik geef enkel voorbeelden. Eind vorige week werd de eerste aanvraagperiode van dit jaar voor VLIF-steun (Vlaams Landbouwinvesteringsfonds) opengesteld. Het steunpercentage voor investeringen in de korte keten op landbouwbedrijven verhoogde in deze nieuwe programmaperiode van 30 procent steun tot 40 procent steun. Voor jonge landbouwers gaat dit naar 50 procent. Daarnaast kunnen landbouwbedrijven nu – wanneer ze dit wensen – de totale korf aan 300.000 euro steun voor de periode 2023-2027 richten op specifieke steun voor investeringen in de korte keten. Ook het minimum investeringsbedrag is naar beneden bijgesteld, wat kleinere investeringen in de korte keten een grotere kans op steun geven.
Korteketenlandbouwers worden meer dan ooit gestimuleerd tot samenwerken in het nieuwe GLB. Dit kan als groep van landbouwers zowel binnen het VLIF voor productieve investeringen alsook binnen het VLIF met steun voor investeringen voor de duurzame verwerking en afzet van landbouwproducten.
Daarnaast willen we ook landbouwers die willen starten met vernieuwende korteketenactiviteiten een duwtje in de rug geven met de nieuwe maatregel ‘VLIF Opstart van of omschakeling naar een toekomstgerichte duurzame ondernemingsstrategie op een landbouwbedrijf’. Ik denk dat diegenen die korteketenboerderijen bezoeken dit ook als een vaak gehoorde uitdaging of drempel ervaren. Die omschakeling gaat niet van maand op maand. Dat heeft verschillende jaren nodig om tot een rendabel businessmodel te komen. Die omschakelsteun – die tot 40.000 euro kan bedragen – is toch wel heel belangrijk. Dit is forfaitaire steun die gecombineerd kan worden met investeringssteun. In de maatregel rond vorming en advisering van landbouwers zal voldoende oog zijn voor de korte keten, met mogelijkheden om via trajectbegeleiding de omschakeling of start naar een korte activiteit te begeleiden.
Via de demonstratieprojecten zullen er mogelijkheden blijven bestaan. Vandaag zijn er specifiek een aantal demonstratieprojecten rond het omschakelen naar hoeveverkoop waarin de haalbaarheid wordt bekeken en of deze omschakeling aansluit op de competenties en motivatie van de landbouwer. Ook binnen de EIP-maatregel (European innovation partnership) rond samenwerking zijn er mogelijkheden waarbij landbouwers samen met andere organisaties rond korte keten kunnen werken, bijvoorbeeld rond de afzet. Daarnaast mag ook de rol van het Vlaams Centrum voor Agro- en Visserijmarketing (VLAM) niet onderschat worden. Ik vind het belangrijk dat zij in de promotie naar de consument een rol blijven opnemen, en dat is ook verzekerd.
Veel van de specifieke aanbevelingen uit de resolutie werden overgenomen in de strategische visienota korte keten, die reeds vorig jaar voorgesteld werd. Daarbij ligt de focus, vanuit het landbouwbeleid, natuurlijk voornamelijk op de elementen die te maken hebben met de versterking van de landbouwer. Daarnaast blijven we ook verder inzetten op de betere bekendmaking van de korte keten bij de consument, dankzij de recent vernieuwde website ‘Recht van bij de boer’, en op onderzoek rond bijvoorbeeld de verbreding, verdienmodellen en lokale verankering van de landbouw vanuit het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO).
Naast de aanbevelingen uit de resolutie die vallen onder mijn bevoegdheid, zijn er een aantal aanbevelingen die vallen onder de bevoegdheid van collega-ministers. Dat zijn dan elementen die bijvoorbeeld te maken hebben met de eindtermen in het onderwijs.
De heer Steenwegen heeft het woord.
Ik denk dat het feit dat u zegt geen aparte middelen te zullen geven, geen punt is. Ik denk dat we in de resolutie hebben afgesproken dat we middelen uit de budgetten gebruiken om de korte keten te versterken. We zitten nog een beetje in een opstartfase, met het GLB en alle maatregelen die daar genomen zijn. Ik vind de dingen die u opnoemt, ook vanuit het VLIF, wel goed.
Waar het nog schort, denk ik in alle eerlijkheid, is dat veel bedrijven nog te weinig kennis hebben. Men weet te weinig wat de mogelijkheden zijn. Ik hoor vaak van kleinere bedrijven die de weg niet altijd vinden of willen vinden naar een landbouworganisatie om zich daarin te laten steunen, en die vaak gewoon tekortschieten in de kennis van de mogelijkheden die er zijn. We weten – we hebben daar in het verleden ook al over gesproken – dat het budget voor niet-productieve investeringen van het VLIF bijvoorbeeld eigenlijk niet gebruikt wordt, terwijl er volgens mij heel wat boeren zijn die daar gebruik van zouden willen maken.
Ik denk dat er niet alleen nood is om in het VLIF en bij andere organisaties de regels wat aan te passen, maar zeker ook aan veel inzet om de landbouwers goed te informeren. We moeten hen daar echt actief van in kennis brengen, hen opzoeken. We moeten wijzen op de mogelijkheden die er zijn en waar zij gebruik van kunnen maken. Hoe ziet u die ondersteuning?
Twee: u wijst er terecht op dat sommige aanbevelingen voor uw collega’s bedoeld zijn. We hadden daarnet de minister van Plattelandsbeleid hier bij ons. Dat ging over lokale voedselstrategieën en zo. Hoe ziet u die samenwerking? Ik denk dat het belangrijk is dat er een goede samenwerking is, zeker met de minister van Plattelandsbeleid, en dat dingen als een korte keten en andere verdienmodellen, alsook die lokale voedselstrategieën, die blijkbaar eerder onder Plattelandsbeleid vallen, goed op elkaar afgestemd zijn, en elkaar versterken, zodanig dat de mensen die daarin willen stappen toch voldoende ondersteuning krijgen.
De heer Coel heeft het woord.
Bedankt minister. Ik denk dat het duidelijk is dat u er volop op inzet, en dat u maatregelen blijft nemen om die korte keten te versterken. Ik hoor een aantal dingen. Enerzijds gaat dat uiteraard over middelen, maar uit uw enquête begrijp ik dat er ook rond regelgeving en planlast nog een aantal bedenkingen naar boven zijn gekomen. Dat is typisch iets dat wij ook vanuit de overheid als ondersteuning zouden kunnen bieden. We moeten de regelgeving verduidelijken of verbeteren, zodat het minder als een obstakel wordt gezien, maar meer als ‘het faciliteren van’. Ik meen dat de overheid ook kan kijken naar de planlast.
Je merkt ook meer en meer dat korteketenverkopers samenwerking zoeken, dat ze hun aanbod willen bundelen. Ik denk dan aan distributie en logistiek. Daar kan ook nog het een en het ander rond gebeuren. En juist daar laat de regelgeving niet altijd toe om producten van collega’s op dezelfde locatie te verkopen. Het kan wel, maar er zijn toch nog wat obstakels die weggewerkt moeten worden. Ik denk dat we daarnaar moeten kijken, zonder de basisgedachte van die korte keten uit het oog te verliezen. Het idee is: direct contact tussen producent en consument, tussen de landbouwer en zijn omgeving. Dat is een grote troef. Ook als je de prijszetting opnieuw collectief organiseert, dreig je het eigenaarschap over die prijszetting te verliezen. Dat is een evenwicht dat gezocht moet worden.
Daarnaast zie je dat de retail meer en meer met standjes met producten van bij de lokale boer komt. Op zich is het goed dat zij die samenwerkingsverbanden aangaan, maar dat dreigt in concurrentie te komen met lokale boeren die zelf de producten aanbieden, en die niet de troef hebben dat men bij hen niet alleen voor voedsel terechtkan, maar dat men alle andere boodschappen ook in één keer kan doen. Er moeten misschien ook afspraken gemaakt worden met de retail.
Tot slot wordt heel dat korteketenverhaal het best ingebed in de lokale voedselstrategieën. U hebt een tijdje geleden een plan van elf actiepunten voorgesteld. De collega heeft al verwezen naar de samenwerking met minister Demir, die vanochtend in de commissie zei dat ze een shift maakt van werken via de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) naar rechtstreeks werken met de korteketenproducenten. Welke middelen vanuit Landbouw kunnen we daar tegenover zetten om rond die lokale voedselstrategieën aan de slag te gaan?
Minister Brouns heeft het woord.
Het is goed dat we deze vragen deze week behandelen, want ik denk dat het heel belangrijk is dat we de Vlaamse korte keten maximaal ondersteunen. Ik geloof dat dit een belangrijk onderdeel kan zijn van een sterk businessmodel, van een sterke bedrijfsvoering, vooral in de differentiatie, die vandaag de dag toch wel belangrijk is in de land- en tuinbouw.
Maar er zijn een aantal heel grote uitdagingen. Jullie zijn uiteraard ook bekend met het terrein. Ik heb ernaar verwezen. Ik heb vastgesteld dat er rond die omschakeling – en dat sluit aan bij de opmerkingen die collega Steenwegen maakt – nog te weinig kennis is. Mensen hebben schrik. Lukt dat wel? Zal ik daar zelf wel mijn boterham mee kunnen verdienen? Ik denk dat het belangrijk is om alle goede praktijken nog meer te delen. De verdienwijzer van ILVO wijdt daar ook een belangrijk onderdeel aan. Dat kanaal mag op dat vlak ook nog meer bekendgemaakt worden. Het delen van informatie, van kennis, van goede praktijken is belangrijk.
In tegenstelling tot de resultaten van vandaag, die niet positief zijn, heb ik het geluk gehad om iemand te mogen bezoeken, een verdeler van Belgisch witblauw, die net het tegenovergestelde vertelde. Hij zei dat zijn verkoop er wel op vooruitgegaan is in vergelijking met de periode voor corona, en dat zat voor een stuk net in die samenwerking. Dat maakt het brugje naar de lokale strategie. Heel wat lokale besturen zijn vandaag actief in het organiseren van lokale boerenmarkten en zo meer om de lokale producten aan de man te brengen, om die korte keten te versterken.
We weten allemaal dat het meest duurzame voedsel lokaal geproduceerd wordt. In de samenwerking van verschillende korteketenboeren, en door logistiek en distributie te bundelen op één plaats, kom je tegemoet aan een aantal drempels. Als je met consumenten in overleg gaat, stel je vaak vast dat het veel gemakkelijker is om naar één punt te gaan, en daar al je boodschappen te doen, dan om van boer naar boer te rijden en alles apart te gaan halen. Het bundelen van de krachten om te komen tot punten waar meerdere producten samen verdeeld kunnen worden, moet zeker verder opgenomen en versterkt worden, en dat is ook voorzien in ons beleid dienaangaande.
Extra middelen naar die lokale besturen, op dit moment … Er is, of er was, via het Plattelandsbeleid, een coördinator voor die Vlaamse voedselstrategie. Ik zie vandaag ook in heel wat beleidsplannen bij lokale besturen dat zij ook aandacht hebben voor die lokale voedselstrategieën. We weten allemaal dat heel wat duurzame veranderingen enkel kunnen als ze lokaal ingebed zijn. Ik denk dat dat geen boutade is. Ik geloof er heel sterk in: als we het niet van onderuit doen, en niet onze lokale besturen meehebben, dan kunnen we nog heel wat Vlaams beleid initiëren, maar dan blijft dat dode letter. Ik ben een sterke ‘believer’ van dat lokale niveau om ook dit soort beleid concreet vorm te geven. Ik zal dus ook via de Vlaamse voedselstrategie al het mogelijke doen om de lokale strategieën, in functie van de versterking van die korte keten, mee te versterken.
De heer Steenwegen heeft het woord.
Dank u, minister. Dank u wel ook collega Coel. Ik denk dat het belangrijk is dat we hier echt de vinger aan de pols blijven houden. Het uitgangspunt blijft: de positie van de boer versterken. We willen hem als prijszetter van een deel van zijn omzet, of zelfs van heel zijn omzet, een sterkere positie geven, zodat die een beter inkomen kan halen uit zijn producten.
Maar er zijn inderdaad nog veel obstakels, minister. Het zijn allemaal dingen die ook in onze resolutie aan bod kwamen. Bijvoorbeeld: het ontbreken van economische data om u op te baseren. U verwijst naar de verdienwijzer. Dat gaat momenteel over één sector, niet over andere sectoren. Er is echt nood om dat verder te ontwikkelen, om te blijven investeren in dat onderzoek, in die kennisdeling. Ik volg ook collega Coel als het gaat over administratie en planlast, en ook samenwerkingsvormen.
Ik was onlangs op een bedrijf. Zij zeggen dat ze stoppen met naar de veiling te gaan. Waarom? Ze mogen nu minder thuis verkopen dan bij hun vroegere afspraak, en ze moeten ook alle producten die ze produceren via de veiling brengen, terwijl dat voor sommige producten niet nodig is, aangezien ze die allemaal thuis kunnen verkopen. Als ze één product deels via de veiling willen verkopen, zegt de veiling dat ze dan ook alle andere producten via die weg moeten verkopen. En van die andere producten, die ze allemaal thuis kunnen verkopen, mogen ze nog maar 15 procent thuis verkopen. De rest moet dan naar de veiling, voor een lagere prijs.
Ik vind dat niet serieus. Dat zijn dingen die tegengaan dat boeren een stuk autonomie blijven behouden om hun werk te organiseren zoals ze willen. Ik begrijp de insteek vanuit de veiling, maar men moet daar toch proberen naar andere evenwichten te gaan.
We hebben het ook al gehad over nieuwe samenwerkingsvormen, niet verticaal maar eerder regionaal georganiseerd. We blijven ernaar kijken, en we hopen dat we samen stilletjes aan obstakels kunnen wegwerken, zodanig dat mensen die initiatief willen nemen, die willen samenwerken op dat vlak, om hun positie te verbeteren, steun kunnen ondervinden in plaats van veel obstakels.
De heer Coel heeft het woord.
Daar heb ik niet zoveel aan toe te voegen. Ik denk dat we inderdaad stap voor stap die obstakels moeten wegwerken, en die korte keten als een kans, als een toegevoegde waarde voor het verdienmodel van die boer, voor het versterken van zijn autonomie, verder moeten ondersteunen. Er is een plan. Er is nu een enquête waar we opnieuw wat lessen uit kunnen trekken, en waarmee we ons beleid nog verder kunnen verfijnen en versterken. Ik kijk ernaar uit om dat samen met de minister verder te doen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.