Report meeting Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Report
Mevrouw Claes heeft het woord.
Meer dan een op de tien leerlingen in het secundair onderwijs verliet in het schooljaar 2020 -2021 de school vroegtijdig. De ervaring leert dat het hebben van een diploma de beste garantie is om een job te vinden. Wie het secundair onderwijs zonder diploma verlaat, heeft dan ook minder kans om aan de slag te gaan. Ze hebben bijkomend een achterstand op de arbeidsmarkt. We weten dat sommige jongeren beter leren op de werkvloer dan op de schoolbanken en zo kan men ook competenties verwerven en de stiel leren.
VDAB speelt daarop in en lanceert vanaf 2024 de zogenaamde leerjobs. Dankzij dit instrument kunnen jongeren van meer dan 18 jaar zonder diploma hun kansen op de arbeidsmarkt verhogen. Na een job van maximum twee jaar legt de jongere een EVC-test (elders verworven competentie) af en kan men dan ook zo een beroepskwalificatie ontvangen. De jongere ontvangt een vergoeding van de onderneming waar hij of zij dan aan de slag is. Dit project start met een proeftuin van drie jaar.
Uit een recent rapport van het Rekenhof, minister, blijkt dat scholen uit het voltijds beroepssecundair en technisch secundair onderwijs grotendeels voldoen aan de stageverplichting, maar dat zij soms moeite hebben om geschikte stageplaatsen te vinden en ook kwaliteitsvolle stages aan te bieden. Een leerlingenstage is verplicht in het zesde en zevende jaar van alle bso-opleidingen en in het zesde jaar van een aantal tso-opleidingen.
Hoe verhouden die leerjobs zich tot de andere instrumenten van werkplekleren zoals bijvoorbeeld de individuele beroepsopleiding (IBO) en duaal leren? Wat zijn nu net de verschillen en de gelijkenissen? Hoe zal het proefproject concreet worden uitgewerkt? Welke organisaties en ondernemingen worden ingeschakeld en wat zijn nu de concrete doelstellingen van het proefproject? Ten slotte, op welke manier kunnen die ondernemingen meer worden gestimuleerd en gesensibiliseerd om stageplaatsen aan te bieden zowel in het secundair onderwijs, het duaal leren of voor het werkplekleren? Hoe kunnen sectoren daar nog meer hun verantwoordelijkheid nemen?
Minister Brouns heeft het woord.
Dank u wel, collega Claes. Jaarlijks schrijven zich ongeveer vijfduizend jongeren in bij VDAB zonder in het bezit te zijn van een diploma secundair onderwijs. Het hebben van een diploma geeft jongeren echter een beduidend betere startpositie op de arbeidsmarkt. Zoveel is duidelijk. Om hier een oplossing voor te bieden keurden we met de Vlaamse Regering de leerjobs goed.
Hoewel de IBO, duaal leren en de leerjobs alle drie maatregelen zijn met een groot aandeel aan werkplekleren, zijn het maatregelen voor verschillende doeleinden. Een IBO heeft als doel om een competentiekloof tussen wat een werkzoekende al beheerst en wat een specifiek bedrijf nodig heeft te overbruggen. Een IBO is dus niet gericht op het behalen van een beroepskwalificatie, dat is dus een belangrijk verschil met de leerjobs.
Duaal leren in het volwassenenonderwijs zet in op het behalen van een onderwijskwalificatie via een opleiding in een centrum voor volwassenenonderwijs en een bedrijf. Een leerjob daarentegen is een ervaringstraject waarbij een jongere in hoofdzaak al doende leert in een bedrijf en zijn competenties vervolgens via een EVC-assessment kan laten valideren in een beroepskwalificatie. Daarnaast is tussen duaal leren en de leerjob niet alleen de doelstelling verschillend, ze verschillen ook voor wat hun organisatievorm betreft. Duaal leren vertrekt vanuit een onderwijsopleiding. Dat wil zeggen dat je als jongere afhankelijk bent van, of, waar, wanneer en voor welke onderwijskwalificatie er een duale opleiding georganiseerd wordt. Vervolgens moet je ook nog een werkplek vinden. Bij de leerjob is dat niet het geval. Vanaf er een werkplek is gevonden waar competenties kunnen verworven worden, kan die leerjob daar ook van start gaan. Na afloop wordt dan een EVC-assessment doorlopen. De EVC-standaarden hiervoor werden in een voorbereidend ESF-traject (Europees Sociaal Fonds) ontwikkeld.
Collega, het is absoluut niet mijn bedoeling om onnodige hokjes bij te bouwen in het instrumentarium, laat dat duidelijk zijn. Maar aangezien de groep van werkzoekende ongekwalificeerde jongeren zeer divers is, moeten we dus ook verschillende instrumenten kunnen inzetten om die ongekwalificeerdheid dus op maat, en meer dan vandaag het geval is, op maat aan te pakken.
Duaal leren in het volwassenonderwijs heeft en blijft voor mij zeker zijn plaats hebben om ongekwalificeerde jongeren ook een kwalificerend leerpad te bieden, maar ik wil ook een antwoord kunnen bieden aan de jongeren die de schoolbanken zojuist zonder succes hebben verlaten. We bieden hen in de eerste plaats een werkplek aan, een job, en van daaruit de kans om een opleiding te volgen. Met de leerjobs willen we experimenteren met een bijkomend maar dus een complementair, ik herhaal, complementair leerpad voor die groep van jongeren waarvoor de bestaande instrumenten momenteel niet toereikend zijn.
Wat betreft de verdere uitwerking geeft VDAB, samen met verschillende sectorale opleidingsfondsen als inhoudelijke en uitvoerende partner en met Syntra als uitvoerende partner, vorm aan de organisatie van de leerjobs en worden EVC-instrumenten ontwikkeld. De belangrijkste doelstelling is proefondervindelijk onderzoeken of het instrument van de leerjob een voldoende werkbaar en voldoende succesvol instrument is om werkzoekende ongekwalificeerde jongeren te kwalificeren via een EVC na een periode van begeleid leren op de werkvloer. Zowel tussentijds als op het einde voorzien we een evaluatie. VDAB zal daarvoor samen met het ESF een kwantitatieve en kwalitatieve evaluatie uitwerken en uitvoeren.
Uw derde vraag had betrekking op de stageplaatsen. Eerst en vooral wil ik aangeven niet bevoegd te zijn voor die stageplaatsen in het beroeps- en technisch secundair onderwijs. U weet dat, dat is voor onze collega. Samen met collega Weyts deel ik – zoals u weet – wel de bevoegdheid over dat duaal leren, waarbij ik vanuit mijn portefeuille vooral insta voor de werkplekcomponent. Het Vlaams Partnerschap Duaal Leren is bevoegd voor de erkenning van een onderneming als kwaliteitsvolle leerwerkplek in het kader van duale en alternerende opleidingen in het secundair en volwassenenonderwijs. Volgens de meest recente cijfers zijn er vandaag 8757 unieke ondernemingen met zo’n erkenning. Het partnerschap heeft ook als taak het informeren van ondernemingen over duaal leren en het ondersteunen en mobiliseren van ondernemingen. Zij delegeren die bevoegdheden naar negentien sectorale partnerschappen.
In het kader van duaal leren nemen de sectoren via de sectorale partnerschappen dus al een zeer grote verantwoordelijkheid op voor een kwalitatief aanbod aan leerwerkplekken.
Een ander belangrijk instrument zijn de bekende sectorconvenanten. De afstemming tussen onderwijs en arbeidsmarkt maakt daar integraal deel van uit. Ik ondersteun de sectoren bijkomend door het afsluiten van addenda bij de sectorconvenanten. Via die addenda stimuleer ik en maak ik mogelijk dat sectoren met een sectoraal partnerschap ondersteund en versterkt worden in het inzetten op kwantiteit en kwaliteit van leerwerkplekken. Dat zowel voor duaal leren in het secundair als in het volwassenenonderwijs. De acties die sectoren opnemen in de addenda duaal leren vertrekken vanuit de sectorspecifieke analyse. Op die manier kan worden ingezet op de specifieke noden en opportuniteiten uit het veld.
Daarnaast bied ik ook rechtstreekse ondersteuning aan ondernemingen. Dat doe ik via de mentorkorting, een korting op de RSZ-bijdragen van mentoren die de begeleiding voorzien op de werkplek, en via de stagebonus, een premie voor ondernemingen die een leerwerkplek ter beschikking stellen van leerlingen in een alternerende opleiding.
Zoals u weet, worden beide incentives vanaf september van dit jaar vervangen door één eenduidige premie voor ondernemingen, namelijk de premie kwalificerend werkplekleren voor ondernemingen. Het uitvoeringsbesluit staat morgen voor een tweede keer geagendeerd bij de Vlaamse Regering.
Het mag duidelijk zijn dat ik sterk geloof in werkplekleren als methodiek om levenslang leren en het behalen van de nodige kwalificaties te stimuleren. Ik herhaal het en ik zal het blijven herhalen: de werkvloer moet voor mij de grootste school van Vlaanderen blijven.
Mevrouw Claes heeft het woord.
Minister, mijn vraag ging vooral over een eenvoudig ondersteuningssysteem rond werkplekleren. Hoe complexer iets is, hoe minder aantrekkelijk en hoe minder men er zal van gebruikmaken. Ik ben dan ook blij dat u alles nog eens hebt geduid, waar de verschillen zitten en waar de focus op zit. Vanuit de optiek van de werkgever denk ik dat het soms moeilijk is om het onderscheid te weten en te weten waar men meer op kan inzetten. Dat is ook het tweede luik van mijn vraag: genoeg ondernemingen vinden om die geschikte stageplaatsen aan te bieden. Dat blijft op alle vlakken een uitdaging, dat besef ik ook. Bij de contacten met de bedrijven en de werkgevers stel ik ook vaak vast dat zij door de bomen het bos niet meer zien, omdat er zoveel mogelijkheden zijn. Hoe groter het aanbod, hoe moeilijker het soms is om de keuze te maken. Ondernemingen willen in eerste instantie gewoon een eenvoudig systeem, denk ik, met weinig rompslomp en weinig administratie – een overzichtelijk kader om mensen net op die werkvloer op te leiden. Met de huidige krapte op de arbeidsmarkt zijn werkgevers op zoek naar de geschikte arbeidskrachten. Werkplekleren is ook een uitstekend instrument om die potentiële werknemers te laten kennismaken met die job. Het geeft ook mogelijkheden om die toekomstige werknemers de nodige vorming te geven en ook klaar te stomen voor een bepaalde job.
Minister, ik maak me ook de bedenking dat werknemers bij een krappe arbeidsmarkt doorgaans niet de luxe hebben om te kiezen en een selectie te maken. Dat is hier ook meerdere keren in de commissie besproken. Als mensen kunnen kiezen voor zekerheid – een vast contract of een andere optie, zoals een stageplaats – dan is die keuze volgens mij snel gemaakt. Mijn bijkomende vraag, minister, is dan ook of u initiatieven zult nemen om alle vormen van werkplekleren en stages te vereenvoudigen? Zijn daar nog mogelijkheden?
Minister Brouns heeft het woord.
Ik denk dat we het in grote mate eens zijn. Als ik zeg dat voor mij de Vlaamse werkvloer de grootste school van Vlaanderen moet worden – nog meer dan die vandaag al is – dan is het noodzakelijk dat wij zo efficiënt mogelijk de verschillende vormen van het werkplekleren op elkaar afstemmen. Zoals u terecht zegt: vandaag heb ik de verschillen nogmaals geduid. Ik denk dat het een permanente zorg is om die vormen zo efficiënt mogelijk te houden. De werkgevers moeten inderdaad het overzicht hebben, zodat zij weten waar de finaliteit ligt van elk traject. Als we het hebben over de leerjobs, is dat samen met de werkgevers, dat is in het sociaal overleg tot stand gekomen als onderdeel van het werkgelegenheidsakkoord. Ik denk dat het in die context op die plaats, wat mij betreft, ook aan bod kan komen in de globale evaluatie van al die maatregelen, in functie van een zo efficiënt mogelijk werkplekleren. Ik neem het in die context mee.
Mevrouw Claes heeft het woord.
Ik ben blij met uw antwoord, minister.
De vraag om uitleg is afgehandeld.