Report meeting Commissie voor Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid
Report
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, een ander aspect van duurzame visserij zijn natuurlijk onze visgronden, onze visbestanden, en alles wat daarmee samenhangt. Ik vind het een goede manier om wat ik daarnet gemist heb, omdat ik te laat in de vergadering toegekomen ben, uit te zoeken. Op welke manier kunnen we de toekomst van onze visserij combineren met duurzaamheid, met ook een duurzame toekomst voor de sector?
Eind vorig jaar heeft het Departement Landbouw en Visserij gematigd positief gecommuniceerd over de visquota die Vlaanderen aan de Europese onderhandelingstafel had binnengehaald. Ons land had daar de vraag om meer tong binnen te halen, maar de verhoogde quota voor kabeljauw hebben ervoor gezorgd dat dit niet gelukt is. Ik moet eerlijk zijn: toen ik dat las, op basis van een schriftelijke vraag en uw antwoord daarop, had ik toch gemengde gevoelens over het antwoord dat gegeven is.
Ik ben de voorbije legislatuur een paar keer meegekomen op locatiebezoek, en u weet dat ik heel erg opensta voor de visserijsector en de innovatieve rol die die sector speelt. Maar het overzicht dat ik kreeg van de visbestanden waarop onze vloot mag vissen, milderde toch een beetje het enthousiasme dat ik normaal heb, omdat uit die cijfers blijkt dat we slechts bij 24 van de 58 stocks die hierbij opgesomd zijn, kunnen spreken van een duurzaam visbestand. Van vijftien is de status onbekend, dus daar gaan we weinig uitspraken over doen, al is het zorgwekkend dat we niets weten. Bij negentien is er sprake van een stock die niet duurzaam is, dus met andere woorden een stock die zowel qua biomassa als qua visserijdruk niet gezond blijkt te zijn. Dat is toch problematisch.
Het gaat hierbij niet om de minste. Kabeljauw, bijvoorbeeld, zouden we eigenlijk niet meer mogen vissen om de soort in stand te houden, maar toch stijgt het Vlaamse quotum dit jaar met ruim 60 procent, van 339 naar 542 ton. Ook voor witje, griet of zeeduivel geldt dat de visgronden niet voldoen aan de duurzaamheidcriteria. Tong en pladijs zorgen voor ongeveer één derde van respectievelijk de waarde en het volume van het geheel van vangsten door onze vissers. Toch zien we dat ook voor tong slechts twee van de zeven visgronden groen kleuren. Bij pladijs is dat drie van de zeven. En als er met kleurtjes gewerkt wordt – groen, oranje, rood – begrijpt u dat wij gealarmeerd zijn. We zouden onze job niet doen als we niet zouden proberen om dat hier helder naar voren te brengen.
Europa had zichzelf de deadline opgelegd om tegen 2015 enkel nog te vissen op een duurzame manier. Dat hangt een beetje samen met het vorige debat. Die termijn werd nog opgerekt tot 2020, maar deze is ondertussen dus ook al drie jaar overschreden. En toch mag er vanwege de Raad van Ministers van Visserij ook nog gevist worden op niet-duurzame stocks. Dat roept natuurlijk vragen op over de totstandkoming van de jaarlijkse quota. Over de weinig transparante manier van werken heeft de Europese ombudsvrouw zich in het verleden al bijzonder kritisch uitgelaten. Er was weinig inzicht in de manier waarop die cijfers onderbouwd waren en berekend werden.
Er kan vermoed worden dat de visserijsector uiteindelijk aan de mouw trekt bij de ministers – wat we uiteraard vanuit hun perspectief begrijpen – om de toelaatbare hoeveelheden vangsten op te drijven. Dat is begrijpelijk, maar u hebt daarnet zelf verwezen naar wat Wim Lybaert bij de voorstelling van zijn programma zei, in een tv-studio: uiteraard zeggen die vissers allemaal dat ze dit jaar zoveel mogelijk willen vissen, maar het is ook goed dat er een grondige onderbouw komt over de visgronden, want ze willen ook zorgen dat hun kinderen en kleinkinderen nog kunnen vissen. Die balans moet uiteraard wel goed zitten. Vanuit hun kant is het misschien begrijpelijk, maar het zou nefast zijn voor het mariene evenwicht en voor de toekomst van de sector als het niet goed onderbouwd zou blijken te zijn. En dat leek bij deze cijfers zo te zijn.
Vandaar onze vragen. Hoe verklaart u dat er nog steeds vangstmogelijkheden zijn op soorten en op visgronden die niet structureel gezond zijn? Hoe zit het met het Europese streven naar duurzame visserij op dat gebied? Ik zal de vraag niet opnieuw stellen die daarnet is gesteld. Welke zijn de mogelijke gevolgen van het niet naleven van de Europese ambities die door uw oud-collega Joke Schauvliege ook werden verankerd in het Vistraject? In welke mate garanderen de toelaatbare hoeveelheden vangsten die nu vastgelegd zijn, dat onze zeeën niet worden leeggevist, en er dus ook in de toekomst nog een economisch leefbare en menselijk bloeiende visserijsector zal kunnen bestaan, die vooral voor visconsumptie in eigen land moet zorgen?
Minister Crevits heeft het woord.
Dank u wel, collega. Traditioneel worden in december, tijdens de Visserijraad, door de bevoegde ministers de totale toegestane vangsten voor alle lidstaten samen en de quotaverdeling ervan per lidstaat goedgekeurd. Dat is een boeiende Raad, die altijd tot de volgende morgen en soms nog een dag en nog een ochtend duurt, waarbij zeker de dame aan mijn rechterzijde heel lang wakker moet blijven. Ik ook natuurlijk, maar van ons wordt dat verwacht. Onze reders zijn daar ook aanwezig in Brussel. Ze zitten daar op hotel, zodat ik permanent met hen in verbinding zou kunnen zijn. Dat is een heel dynamisch moment.
Dit gebeurt voor meer dan tweehonderd commerciële visbestanden. De vangstmogelijkheden voor de verschillende bestanden in de lidstaten zijn gebaseerd op het beste beschikbare wetenschappelijke advies. Dat is het ICES-advies (International Council for the Exploration of the Sea, of Internationale Raad voor Onderzoek der Zee). Dat is gebaseerd op historische rechten en op het begrip ‘relatieve stabiliteit’. Dat betekent dat de totale toegestane vangst van een bepaald bestand verdeeld is volgens een bepaalde vaste procentuele verhouding onder de lidstaten. Er is dus altijd een advies. Als je daarvan wilt afwijken, is dat heel moeilijk. Ik probeer dat ook soms, maar elke keer wordt er teruggegrepen naar het advies. Dat is een wetenschappelijk advies dat aan de basis ligt.
Bestanden die zich niet op een duurzaam niveau bevinden, zijn bestanden waarvoor niet kan worden vastgesteld dat zij zich op een duurzaam niveau bevinden. Dat is een vrij logische redenering. Dat heeft niet alleen met de staat te maken waarin het bestand zich bevindt, maar ook met problemen met bemonstering of een tekort aan wetenschappelijke gegevens. Vandaar dat voor die bestanden het voorzichtigheidsprincipe toegepast wordt, waarbij tot 20 procent minder quota worden toegekend. Ofwel ben je duurzaam, ofwel ben je niet duurzaam, en als men het niet zeker weet, is het min 20 procent.
De Belgische visserij is gespecialiseerd in demersale gemengde visserij. De voornaamste soorten met een quotum zijn tong, pladijs, rog en zeeduivel. De middag nadert, dus dat wekt altijd een zekere honger op bij mij. Dit betekent echter ook dat daarnaast heel wat andere bestanden worden gevangen, namelijk de bijvangsten. Bestanden die zich niet op een duurzaam niveau bevinden, krijgen via dat wetenschappelijk advies een zeer lage total allowable catch (TAC) of worden in een aantal gevallen met een nul-TAC geadviseerd. Om ervoor te zorgen dat de visserij in lidstaten mogelijk blijft, krijgen zulke bestanden toch een kleine TAC. Dat zijn dus de ‘choke species’, bestanden waar je eigenlijk niets mag krijgen, maar dan toch een klein beetje krijgt.
De Europese Commissie erkent dat er in bepaalde zeebekkens, zoals bijvoorbeeld de Middellandse Zee of de Oostzee, veel inspanningen nodig zijn om bepaalde soorten naar MSY-niveau (maximum sustainable yield) te krijgen. ICES is voor bestanden waar het niet goed gaat, heel streng. Die adviezen zijn ook echt wel streng.
Vangstmogelijkheden kunnen ook jaar per jaar sterk fluctueren. Ik vind dat zelf een beetje jammer voor de duurzaamheid, maar het is zo. Voor de vissers is dat natuurlijk niet zo interessant, als dat zo fluctueert, maar dat is net omdat men rekening houdt met de kwaliteit van de bestanden. Een voorbeeld daarvan is de kabeljauw in de Noordzee, waarvan de TAC, dus de toegestane hoeveelheden, in de jaren 2021 en 2022 bijzonder laag was, maar in 2023 enorm gestegen is, omdat de visbestanden heel positieve effecten vertoonden.
Dan uw tweede vraag. Het Europese streven om te vissen op een duurzaam niveau met maximaal duurzame opbrengsten, blijft uiteraard voorop staan. Uit de recente evaluatie van het gemeenschappelijk visserijbeleid kwam naar voor dat dit beleid moet worden verstevigd, en versneld moet worden geïmplementeerd. Alle lidstaten zijn het er over eens dat zo snel mogelijk alle bestanden op een MSY-niveau dienen te worden bevist, maar de uitdagingen zijn zeer divers.
Sinds de Brexit is het speelveld ook veranderd. De handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk (VK) werd van kracht op 1 mei 2021 en omvat een nieuw kader voor het gemeenschappelijke beheer van visbestanden in de EU- en VK-waters. Het is mogelijk dat de EU voor bepaalde bestanden toegevingen moet doen om tot een globaal akkoord te komen. Dat is hetzelfde voor Noorwegen. Dat zit een beetje buiten de scope.
Uw derde vraag dan. De ambities uit het Vistraject en de doelstellingen om tot een duurzame visserij te komen, gelden nog altijd. Ik heb, in samenwerking met de Rederscentrale, Natuurpunt, het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO), het Departement Landbouw en Visserij en de provincie West-Vlaanderen op 22 juni 2021 in Oostende het nieuw Vlaams convenant voor duurzame visserij ondertekend. Het draagt als titel: ‘Op koers naar duurzaamheid’. Het geldt tot 2025. Iedereen heeft zich geëngageerd om verder werk te maken van duurzame visserij. We hebben het er hier al over gehad in vragen. Ik ga er nu niet dieper op in, maar dat blijft dus gelden.
Uw laatste vraag dan. Om de totale toegestane vangsten te bepalen, doet de Europese Commissie voorstellen, gebaseerd op wetenschappelijke adviezen. Zoals ik al zei volgt men maximaal de adviezen met het oog op een duurzame opbrengst. De MSY richt zich erop om de maximale hoeveelheid vis te vangen binnen de ecologische grenzen. Soms tot mijn zorg, maar het is belangrijk in het kader van uw vraag, vind ik dat men zich heel sterk houdt aan wetenschappelijke adviezen om net de duurzaamheid van die bestanden te kunnen garanderen.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor het antwoord. Er blijft bij mij nog een stuk spanningsveld, of zelfs onduidelijkheid. Ik begrijp uit heel uw uiteenzetting – en ik was er ook van op de hoogte – dat er een zeer stevige wetenschappelijke onderbouw is van de beslissingen die genomen worden. Uiteraard zoeken de politiek en de sector naar manieren om dat zo goed mogelijk praktisch toe te passen, zodat het ook voor de sector nog een stuk perspectief geeft.
Uit de cijfers die u mij heeft bezorgd, blijkt wel dat er echt een probleem is, terwijl die methodiek van de wetenschappelijke onderbouw wel al sinds jaar en dag wordt toegepast. Hoe verklaart u zelf het feit dat uit uw cijfers blijkt dat we in de problemen zitten voor een aantal visgronden, zowel qua biomassa als qua vangstmogelijkheden en zo verder? Als je twintig jaar lang dit soort methodiek toepast, zou dat niet het eindresultaat mogen zijn. Dan zou de conclusie van die wetenschappelijke onderbouw moeten zijn dat we voor sommige dingen toch nog te veel vissen, en dat die quota nog naar beneden moeten, of op een bepaald moment zelfs tot nul herleid moeten worden. Hoe verklaart u dat zelf? Hebt u zelf zicht op een termijn waarop u vindt dat onze visgronden allemaal groen zouden moeten zijn? Ik bedoel voor dit soort cijfers, voor alle duidelijkheid, zonder politieke lading, maar gewoon in de verkeerslichtkleuren.
Minister Crevits heeft het woord.
Ik denk, collega Vaneeckhout, dat u een terecht spanningsveld aanhaalt. Er is een zeer stevige wetenschappelijke onderbouw, maar er zijn bestanden waar we te weinig gegevens over hebben, en daar geldt dan het voorzorgsbeginsel, zoals ik al zei. Dan vermindert men het quotum met 20 procent. Een nul-TAC voor één soort betekent bijvoorbeeld dat het gebied eigenlijk gesloten zou moeten worden voor alle visserij. Maar dan laat men meestal nog een klein beetje toe, want eigenlijk mag je bij een nul-TAC die vis niet meer vangen, maar sinds de aanlandplicht zou je die vis aan boord moeten houden. We weten dus nog niet alles over alle bestanden, vandaar wellicht de spanning tussen het antwoord dat u kreeg en de wetenschappelijke adviezen die er zijn. Voor sommige bestanden weten we dat jaar na jaar, maar dat is nog niet voor alle bestanden het geval.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Het is op dat gebied inderdaad een spanningsveld. Je hebt een wetenschappelijke onderbouw en nog niet alle inzichten. Er is ook een spanningsveld met het voorzorgsprincipe, omdat je het toepast maar tegelijkertijd ook zegt dat je het niet helemaal zal toepassen, aangezien het dan praktisch onmogelijk wordt om bepaalde visgronden te bevissen.
Voor mij is er een duidelijke conclusie: we zullen de evolutie opvragen van de kleurencodes doorheen de jaren, om te kijken of het in de goede of de slechte richting gaat. Ik begrijp dat het aanvoelen is dat het in de goede richting gaat, dat er echt wel strenge ingrepen zijn, maar we zullen dat zelf een stuk construeren, en we komen er in de komende maanden nog op terug, met het oog op december, om goed geïnformeerd de nacht te kunnen ingaan.
De vraag om uitleg is afgehandeld.