Report meeting Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Report
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Kort ter inleiding, dit is een thema waarover wij als lokaal bestuurder vaak worden aangesproken, namelijk de leefbaarheid binnen sociale woonwijken, vooral dan woonwijken waar je een mix van sociale en private woningen hebt. Ik moet er ook wel aan toevoegen dat ik heb voortgebouwd op antwoorden op eerdere schriftelijke vragen over dit thema. Minister, ik vond dit echter belangrijk genoeg om u daar verder over te bevragen. Ik kom daar ook dagelijks mee in aanraking.
Woonbegeleiding stelt sociale huurders niet alleen in staat om duurzaam en zelfstandig te wonen, maar speelt ook een belangrijke rol in het voorkomen van bepaalde samenlevingsproblemen en uithuiszettingen. In dat kader worden sinds maart 2018 zes pilootprojecten gefinancierd door de Vlaamse overheid. De pilootprojecten, die elk ruim 200.000 euro per jaar ontvingen, gemiddeld dertig tot vijftig cliënten per jaar begeleiden en tot 31 december 2022 liepen, focussen zich op het aanbieden van aanklampende zorg aan zorgmijdende personen met psychische problemen die sociaal huren. Het concrete doel van de pilootprojecten is de realisatie van een nauwere samenwerking met de sociale huisvestingsmaatschappijen en de sociale verhuurkantoren om zorgmijdende personen met ernstige psychische problemen vroegtijdig te identificeren en via aanklampende en ‘outreachende’ zorg toe te leiden naar gepaste zorg, om zo een uithuiszetting te voorkomen.
In een antwoord op een eerdere schriftelijke vraag na het aflopen van de projectperiode stelde u dat u samen met de administratie zou bekijken hoe we in Vlaanderen naar een structurele visie over aanklampende zorg kunnen evolueren, die de projectmatige werking van de projecten overstijgt.
Ik heb daar enkele vragen over.
Kunt u de belangrijkste conclusies en knelpunten die wat uw bevoegdheden betreft uit de evaluatie voortvloeiden wat nader toelichten? Welke zijn volgens u interessant om een Vlaanderenbreed beleidsantwoord op te formuleren?
Hoe staat het met de uitrol van de structurele visie op aanklampende zorg die werd aangekondigd? Er wordt terecht ingezet op een outreachende manier van werken, waarbij de zorgmijdende cliënt centraal staat. Toch is het vaak zo, en dat blijkt ook uit de praktijkervaring, dat de cliënt die met multiproblematieken worstelt, vaak ook voor de nodige samenlevingsproblemen zorgt, die door buren als enorm hinderlijk worden ervaren. Op welke manier zet de woonbegeleiding vandaag in op dat specifieke probleem?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, de belangrijkste conclusies en knelpunten die voortvloeien uit de wetenschappelijke evaluatie, zijn de volgende. Ten eerste, de teams werken volgens de methodiek van de bemoeizorg. Dat is aanklampende zorg. Die methodiek leent zich om personen met een zeer complexe problematiek toe te leiden naar de meest aangewezen hulpverlening. Het gaat om personen met ernstige psychische problemen en problemen op diverse levensgebieden die de weg naar de reguliere zorg niet vinden, die hierin zijn vastgelopen, geen vertrouwen hebben in hulpverlening of zijn afgewezen door instanties. Aangezien bemoeizorg nog een relatief nieuwe benadering is binnen de geestelijke gezondheidszorg bouwt men binnen deze projecten aan innovatieve werkwijzen en vaardigheden van hulpverleners.
Ten tweede, de aanklampende teams werken vanuit multidisciplinaire teams intersectoraal samen om te voorzien in een intensief en gediversifieerd aanbod over de sectorgrenzen heen. Intersectorale partners worden waar nodig ingeschakeld om de zorg voor een cliënt mee op te nemen, en er wordt intensief met elkaar samengewerkt. De voornaamste intersectorale zorgpartners binnen de projecten zijn de sociale woonpartners die nood hebben aan bemoeizorg en bereid zijn om mee hun schouders te zetten onder de uitwerking van een aanklampend zorgaanbod en de preventieve woonbegeleiding van het centrum algemeen welzijnswerk (CAW). Deze intensieve intersectorale samenwerking vraagt afstemming over het aanbod, de taken of de rolverdeling, de gemeenschappelijke doelstellingen en de wettelijke samenwerking voor bijvoorbeeld het uitwisselen van cliëntinformatie. Op dat vlak is er al werk geleverd binnen de projecten, maar het blijft een ‘work in progress’.
Ten derde, de toeleiding en doorstroming naar voorzieningen die langdurige zorg aanbieden, moet worden gegarandeerd om ervoor te zorgen dat de aanklampende teams hun cliënten vlot kunnen laten doorstromen naar een gepaste voorziening. Het aanpakken van de wachttijden in de geestelijke gezondheidszorg, de verslavingszorg, de gezinszorg, de zorg voor personen met een handicap en het CAW is daarom noodzakelijk.
Dan was er uw tweede vraag, over de structurele visie. Er moeten nog een aantal vragen worden beantwoord opdat we die visie zouden kunnen vormgeven en een plaats kunnen geven in het volledige Vlaamse landschap. Zo moet er binnen de huidige projecten worden bekeken welke inhoudelijke elementen een echte meerwaarde vormen om de actuele noden van zorgmijdende mensen met psychische problemen te beantwoorden. Verder is het noodzakelijk om de hiaten in de begeleiding die er momenteel nog bestaan voor die doelgroep, goed in kaart te brengen zodat de beschikbare financiële middelen zo efficiënt mogelijk kunnen worden ingezet. We zien bijvoorbeeld dat er momenteel ook andere actoren werken volgens het principe van aanklampende zorg. Er moet dus worden uitgeklaard hoe de huidige partners zich in de toekomst ten opzichte van elkaar kunnen verhouden, dit in afstemming met de federale overheid, die op dit vlak eveneens initiatieven neemt en partners aanstuurt. Er zijn al gesprekken opgestart met een aantal individuele partners om de noden en hiaten in kaart te brengen. Wegens andere prioriteiten binnen het agentschap zijn de gemeenschappelijke gesprekken met de partners nog niet opgestart, maar die worden op korte termijn gepland.
Uw derde vraag. Uit de wetenschappelijke evaluatie komt naar voren dat de meeste pilootprojecten inzetten op buurtinclusie om te anticiperen op mogelijke samenlevingsproblemen in buurten of wijken. Buurtinclusie betekent enerzijds dat de hulpverleners hun cliënten zoveel als mogelijk trachten te stimuleren en motiveren om deel te nemen aan maatschappelijke activiteiten. Dit gaat van het deelnemen aan buurtactiviteiten tot het bezoeken van lokale initiatieven zoals een ontmoetingscentrum, een buurtrestaurant of een buurthuis. Participatie aan het maatschappelijk leven en het uitbouwen van het sociale netwerk staan hier centraal. Anderzijds wordt er binnen de buurtinclusie ook actief ingezet op het bemiddelingsaspect. Hierbij staat het bemiddelen bij dreigende conflicten in de buurt of bij dreigende burenruzies centraal.
Eén project geeft aan te werken volgens de methodiek van het kwartiermaken – allemaal nieuwe woorden. We zetten als Vlaamse overheid ook via subsidies van het Vlaamse relanceplan in op het verder uitbouwen van die methodiek. Maar wat is dat nu, die methodiek? Het doel daarvan is het streven naar de succesvolle integratie in de samenleving van mensen die op basis van kwetsbaarheid of een beperking met mechanismen van uitsluiting kampen. Het in overleg gaan met buurten en wijken is een belangrijke opdracht voor de kwartiermaker, waarbij een belangrijke bijdrage geleverd wordt aan de leefbaarheid van buurten en wijken.
Tot hier een stand van zaken, maar er beweegt dus heel wat op het terrein.
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Dank voor de antwoorden, minister.
Wat betreft uw specifieke insteek over samenlevingsproblemen, wil ik toch nog eens pleiten voor een afzonderlijk luik binnen die structurele visie op aanklampende zorg binnen de sociale woonbegeleiding, dat ook rekening houdt met de niet-familiale context. Ik denk dat dat goed is voor het draagvlak bij de buren. We merken vaak dat zelfs gewoon kennis ter zake of kennis van die grieven, zoals ze dat zeggen, en duidelijke afspraken maken, heel wat soelaas kan bieden.
Nog een ander puntje waar we, denk ik, ook niet te licht overheen moeten gaan en dat we niet zomaar onder de mat mogen vegen, zijn die wachtlijsten binnen de geestelijke gezondheidszorg (ggz), de verslavingszorg, de zorg voor personen met een handicap, de centra algemeen welzijnswerk (CAW’s) enzovoort. Het is een punt dat in conclusies ook heel duidelijk naar voren wordt geschoven. Mijn vraag hierbij is niet zozeer hoelang de gemiddelde wachttijd ongeveer bedraagt voor deze specifieke vorm van hulpverlening, namelijk de woonbegeleiding van de meest kwetsbare profielen, maar eerder hoe groot de groep van wachtenden ongeveer is. Want als we die cijfers van 2020 en 2021 bekijken, zien we telkens dat er over heel Vlaanderen binnen de zes projecten een driehonderdtal mensen op jaarbasis begeleid zijn geweest. Maar hebben wij ook zicht op hoeveel er zich ook effectief hebben aangemeld om geholpen te worden? Ik ga ervan uit dat u die cijfers nu niet kunt geven, maar hebben we daar zicht op, zijn die cijfers beschikbaar?
De heer De Reuse heeft het woord.
Minister, uw collega, minister Diependaele, stelt in zijn beleidsnota dat hij bijzondere aandacht wilde schenken aan het ontwikkelen van een permanente beleidsdialoog tussen wonen en welzijn. Hij gaf in de commissie Wonen ook meermaals aan dat hij samen met u, als collega van Welzijn, een visienota Wonen-Welzijn zou ontwikkelen. In zijn beleidsnota was deze visienota voorzien voor 2020, maar die is tot op heden nog niet verschenen. Nochtans hebben beide beleidsdomeinen verschillende raakvlakken: niet enkel wat vandaag aangehaald wordt, maar ook zorgwonen, assistentiewoningen, sociale woningen, dak- en thuislozen. Dat is een deeltje van de opsomming. Een visienota die deze raakvlakken omvat, zou zeker wenselijk zijn. In de nu behandelde problematiek van de collega zou dit zeker ook een meerwaarde betekenen.
Minister Diependaele heeft intussen de beruchte zwarte lijst ingevoerd, waarbij sociale huurders die uitgezet worden voor overlast of vandalisme zich gedurende drie jaar niet opnieuw kunnen inschrijven voor een sociale woning. Als hier dan zorgmijdende huurders tussen zouden zitten, die zich door onvoldoende of geen woonbegeleiding in deze situatie bevinden, zou dat natuurlijk wel een heel zure pil zijn om te slikken.
Mijn bijkomende vraag aan u is: hoe verloopt de permanente beleidsdialoog – als die er al is –, en mogen we die visienota nog deze legislatuur verwachten of kunt u een tipje van de sluier oplichten?
Minister Crevits heeft het woord.
Ja, dank u wel.
Collega Verheyen, wij hebben geen zicht op de cijfers, maar ik ben wel bereid om die op te vragen. We kunnen eens kijken of we die ergens kunnen krijgen.
Collega De Reuse, ik heb, denk ik, voldoende motivatie gegeven om te zeggen dat het mijn bedoeling is om daar nog mee te kunnen komen. We zijn wel nog afhankelijk van een aantal zaken. Zoals ik al zei, zijn dit onvoldragen antwoorden op de vragen, maar we werken daar naarstig aan door.
De vraag om uitleg is afgehandeld.