Report meeting Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Report
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
De heer De Loor heeft het woord.
Inderdaad een issue of een thema van een totaal andere orde dan het voorgaande, maar ook niet minder interessant. Het is hier al een paar keer aan bod gekomen, zowel in onze commissie als in de plenaire vergadering.
Precies een jaar geleden richtte ik in deze commissie de vraag aan u over de slechte verstandhouding tussen u en de vakorganisaties. We konden toen vaststellen dat de sfeer diep onder het vriespunt zat naar aanleiding van de onderhandelingen over de rechtspositieregeling voor lokale besturen, de hervorming van het Vlaams personeelsstatuut, uw houding in diverse privatiseringsdossiers, enzovoort.
Die slechte verstandhouding resulteerde toen in een scherpe brief – in een open brief – waarin de vakorganisaties gezamenlijk stelden dat er een vertrouwensbreuk was ontstaan tussen hen en u. Toen ik u hierover vragen stelde in de commissie, antwoordde u dat het louter om een meningsverschil zou gaan en dat u het vertrouwen zou herstellen en meer rekening zou houden met de verzuchtingen van alle partijen, dus inclusief de syndicale organisaties. Ondertussen, minister, zijn we een jaar verder en stel ik vast dat het water tussen u en de vakorganisaties nog steeds diep is, om niet te zeggen dat het nog dieper is geworden. In een pamflet dat ze gezamenlijk verspreidden vorige week maandag, op 13 maart, stellen ze dat u zich hebt bediend van leugens en verzinsels om de rechtspositieregeling voor lokale besturen door te drukken.
Zoals u weet, staat voor Vooruit een kwalitatieve, toegankelijke, betrouwbare en onafhankelijke publieke dienstverlening voorop. Dat kunnen we maar garanderen als onder andere u en de vakorganisaties goed met elkaar samenwerken. We hebben daar in het verleden ook op gedrukt.
Daarom heb ik de volgende vragen aan u, minister. Eén: welke stappen hebt u de afgelopen maanden en het afgelopen jaar ondernomen om het vertrouwen met de vakorganisaties te herstellen? Bent u van oordeel dat ze het gewenste effect hebben gehad?
Twee: welke bijkomende inspanningen zult u nog leveren om de lijnen met de vakorganisaties te verbeteren?
Drie: bent u het met mij eens dat een hervorming van onder andere het personeelsstatuut en andere cruciale hervormingen die nog op stapel staan, pas een optimaal resultaat zullen kennen mits een betere verstandhouding met de vakorganisaties?
Ik kijk uit naar uw antwoorden, minister.
Minister Somers heeft het woord.
Mijnheer De Loor, dank u voor uw vraag. Graag wens ik uw algemene stelling – dat het water tussen de vakorganisaties en mezelf nog steeds zeer diep is – toch enigszins te nuanceren. Vorig jaar hebben we na een moeilijke periode werkafspraken kunnen maken met de vakorganisaties van de Vlaamse overheid om opnieuw constructief te kunnen spreken over verschillende dossiers. Sinds september 2022 hebben we zo de normale werkzaamheden in het Sectorcomité XVIII opnieuw hervat.
Daarenboven hebben we ook een onderhandelaar aangesteld, wat eind december leidde tot twee belangrijke doorbraken. We bereikten overeenstemming met de vakorganisaties over het sectoraal akkoord 2020-2022, waarbij het budget wordt gebruikt voor een verbetering van de arbeidsvoorwaarden. De tweede doorbraak was een vernieuwde conceptnota over het vijfsporenbeleid voor de modernisering van het personeelsbeleid.
Ik durf dus te stellen dat inspanningen van zowel de Vlaamse Regering als de vakorganisaties het gewenste effect hebben gehad. Het klopt inderdaad dat de verhoudingen met de vakbonden van de lokale besturen momenteel op gespannen voet staan, ik moet daar niet flauw over doen. Ik ben op de hoogte van allerlei acties van vakbonden en betreur eigenlijk ook wel hun schofferend taalgebruik.
Aanleiding voor deze acties zijn de twee volgende dossiers: het kaderbesluit rechtspositieregeling (RPR) en het ontslagdecreet. Beide dossiers hebben immers een grootschalige impact op het hr-beleid van een lokaal bestuur. Ik stel vast dat de vakbonden in hun acties aanhalen dat ze genegeerd worden, dat ik hen onvoldoende zou betrekken in de dossiers die op tafel liggen. Ik ben het daar niet mee eens. Ik verklaar me nader: ook al waren de onderhandelingen voor het Sectoraal Akkoord 2020 gevoelig, toch zijn we toen wél tot een eenduidige visie gekomen met betrekking tot het kaderbesluit RPR. Ik citeer: “De sociale partners engageren zich ertoe om verder vorm te geven aan een hedendaags personeelsbeleid. Zo engageren zij zich ertoe om bij de Vlaamse Regering erop aan te dringen het rechtspositiebesluit voor het personeel van de lokale en provinciale besturen te beperken tot een – voor de contractuele en de statutaire personeelsleden – afdwingbaar kaderbesluit met enkele grote principes over onder andere bezoldiging, toelagen en vergoedingen, dienstbeëindiging, verloven en afwezigheden, werving en selectie, en loopbaan.” Einde citaat.
De vakbonden hebben zich in 2020 met andere woorden akkoord verklaard met de principes waarop het kaderbesluit RPR vandaag is uitgewerkt. In het uitwerkingsproces dat daarop volgde, kwam de vraag van de vakorganisaties naar informeel overleg. Ik ben op die uitnodiging ingegaan. Er werd in het voorjaar van 2021 maar liefst vijf keer informeel samengekomen met de vakbonden. Finaal werd door de vakorganisaties echter nooit een officieel standpunt ingenomen. Vanuit de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) heb ik wel een officieel standpunt mogen ontvangen.
Op basis van al die input heb ik op 16 juli 2021 op de ministerraad van de Vlaamse Regering een nieuwe timing voor het RPR-besluit meegedeeld en de inhoudelijke contouren geschetst. Vanaf de goedkeuring van die mededeling hebben de vakbonden een legestoelpolitiek gehanteerd en kwamen ze niet meer naar het comité C1. Men was in het najaar van 2021 wel aanwezig op de dertien werkgroepen die onder externe begeleiding vanuit C1 werden georganiseerd. Het resultaat van die werkgroepen mondde uit in een eindrapport. Graag had ik in comité C1 zelf feedback gegeven over dat eindrapport, maar de vakbonden lieten opnieuw verstek gaan in comité C1, en dat tot eind juni 2022, het moment waarop de onderhandelingen omtrent het kaderbesluit van start gingen.
Die onderhandelingsronde draaide uiteindelijk uit op het opnieuw opstappen van de vakorganisaties aan de onderhandelingstafel en hun eenzijdige opzegging van de samenwerkingsovereenkomst binnen comité C1, waarbij de vakbonden niet langer de werkgeversafgevaardigden, zijnde de VVSG, de Vereniging van de Vlaamse Provincies (VVP) en Zorgnet-Icuro, als vertegenwoordiger willen binnen comité C1.
Omdat we dat signaal ernstig nemen, heeft de Vlaamse Regering op 20 januari van dit jaar een bemiddelaar aangesteld, die een maximale termijn van vier maanden heeft om het vertrouwen te herstellen en de samenwerkingsovereenkomst binnen C1 hopelijk te reanimeren. Intussen zijn er dertien gesprekken gevoerd, zowel individueel als in deelgroepen. De bemiddelaar heeft een tussentijdse analyse gemaakt en daarover aan mij gerapporteerd. De vaststelling is dat het water wel heel erg diep is. De bemiddelaar heeft vorige week een ultiem voorstel aan alle partijen voorgelegd om rond enkele afgebakende werven toch constructief samen te werken. De reacties daarop zijn voorzichtig positief en de werkmethode zou in de eerstvolgende weken plenair moeten worden afgeklopt.
Ondanks de moeilijke verhoudingen met de vakbonden, wil ik blijven inzetten op dialoog, overleg en onderhandelingen. Ik besef dat we met de voorbije dossiers een moeilijke passage hebben gelopen, maar ik ben ervan overtuigd dat we deze bladzijde kunnen omdraaien en ons moeten focussen op toekomstige dossiers. Ondertussen blijf ik de vakbonden oproepen om mee aan de onderhandelingstafel te zetelen, net zoals de voorbije jaren en maanden.
Ik hoop dat ik daarmee op uw vragen heb geantwoord.
De heer De Loor heeft het woord.
Minister, de antwoorden op de vragen zijn inderdaad gelijklopend met wat u vorig jaar al hebt verteld in deze commissie, maar toch stel ik vast dat het water heel diep blijft of zelfs nog dieper is geworden. Mijn vraag is voor alle duidelijkheid ingegeven vanuit een bekommernis, omdat ik mij zorgen maak over de personeelsleden, maar ook over de dienstverlening van onze openbare diensten, zowel lokaal als Vlaams.
Als ik het vergelijk met een paar maanden of een jaar geleden, lijkt het mij dat het water nog dieper is geworden. Er was die open brief van het gemeenschappelijk vakbondsfront, ongeveer een jaar geleden. Daarin werd die vertrouwensbreuk aangekondigd. Bij mijn weten is het de eerste keer dat het gemeenschappelijk vakbondsfront, de drie vakbonden samen, een open brief sturen waarin ze een vertrouwensbreuk aankondigen. We mogen niet vergeten, minister, dat die syndicale organisaties niet zomaar organisaties zijn die op zich staan. Die vertegenwoordigen de personeelsleden van de lokale besturen. Die vertegenwoordigen de personeelsleden van de Vlaamse overheid. En die verdedigen ook de belangen van die personeelsleden. Het is dan ook heel belangrijk dat u en uw kabinet een goede relatie onderhouden met die syndicale organisaties. Want zoals u zelf zegt, stonden en staan er belangrijke werven op de agenda, vandaar ook het belang van die goede band.
Vanuit Vooruit hopen wij dat u aan de slag zult gaan met die bezorgdheden en dat u een oprecht gesprek met hen zult aangaan, om ervoor te zorgen dat er toekomstbestendige openbare diensten gegarandeerd kunnen blijven.
De heer Warnez heeft het woord.
Collega’s, ik wilde toch nog even tussenkomen, in het bijzonder om te zeggen dat ik de sfeer waarin dit gebeurt expliciet wil betreuren. Als je een goede rechtspositieregeling wilt hebben, dan heb je gedragenheid nodig. Minister, ik noteer dat u zegt dat u het taalgebruik van de vakbonden betreurt. Anderzijds weet u natuurlijk ook wel een beetje hoe dat taalgebruik is ontstaan. Ik denk dat het niet goed is dat u dat hier op die manier insinueert. Ik noteer ook dat u zegt dat de vakbonden een legestoelpolitiek hanteren, dat er geen algemeen standpunt wordt geformuleerd. Dat is niet omdat ze geen standpunt willen noteren. Dat is niet omdat ze niet graag op een stoel zitten. Ik denk dat dat vooral is omdat ze zelf niet echt het gevoel hadden dat er echte gesprekken zijn gevoerd. Ik betreur dus nogmaals de sfeer waarin dit gebeurt, zonder de ene of de andere met de vinger te wijzen.
Wij zijn echter politici. We moeten positief vooruitkijken. Ook vakbonden moeten dat doen. Eigenlijk is de poging om gedragenheid te creëren nog niet helemaal verloren, want de uitrol van dat nieuwe kaderbesluit moet vandaag nog gebeuren. Het besluit is in januari goedgekeurd door de Vlaamse Regering, maar de uitrol op lokaal niveau moet nog gebeuren. Met uitzondering van een paar kleine bepalingen is dat voor de besturen niet aan een timing gekoppeld. Als we gedragenheid willen creëren en hen op het vlak van bestuurskracht willen ondersteunen, wordt het nu belangrijk om ook voorbeeldbeslissingen te maken, om ervoor te zorgen dat we, ook samen met vakbonden en met de VVSG wat mij betreft, naar voorbeelden gaan waarmee lokale besturen modellen van rechtspositieregeling kunnen aanpassen op eigen maat en naargelang de nood die zij zien. Minister, op welke manier neemt u dus initiatieven om die voorbeeldbeslissingen ter beschikking te stellen van lokale besturen, in samenwerking met enerzijds de VVSG en anderzijds de vakbond?
Collega’s, ik wil even tussenkomen namens de N-VA. Vooreerst denk ik dat wij allemaal pleiten voor zeer sterke, slagkrachtige lokale besturen. Ik stel inderdaad vast dat er voor een stuk een spanningsveld ontstaat. Enerzijds is er wat sommigen poneren over lokale besturen, dat die zouden willen gaan naar willekeur, favoritisme, manieren om vlot te kunnen ontslaan. Dat zijn allemaal zaken die ik hoor. Ik hoor ook soms wat dreigend taalgebruik. Anderzijds moeten wij toch ook beseffen dat wij met onze lokale besturen in een concurrentiële omgeving zitten, dat ook wij grote uitdagingen hebben om sterk, gekwalificeerd personeel te kunnen aanwerven, en dat bovendien te kunnen houden, om slagkrachtig bestuur mogelijk te maken. Ook in het kader van het hele knelpuntberoepgegeven hebben de lokale besturen vleugels nodig.
Met de nieuwe rechtspositieregeling gaan gemeentes natuurlijk ook meer flexibiliteit krijgen inzake wat ze doen en niet doen. Ook in dezen verwijs ik dus naar het vertrouwen in de lokale besturen. In die optiek heb ik niet meteen een vraag, maar veeleer een oproep. Als we het allemaal goed met hen voorhebben, dan moeten we de gemeentes, de lokale besturen dan ook het vertrouwen geven om dat adequate personeelsbeleid te voeren. Ik denk immers dat niemand iemand aanwerft om te ontslaan, of iemand ontslaat om te ontslaan. Ik denk dat we anno 2023 toch wel voldoende evenwichten hebben, ook aan personeelszijde, om wantoestanden, als die er zouden zijn, naar voren te brengen en er actie tegen te ondernemen.
De heer Ongena heeft het woord.
Voorzitter, om helemaal aan te sluiten bij uw woorden, wil ik nog even bevestigen dat de krapte op onze arbeidsmarkt enorm is. Een op de drie van de beroepen in Vlaanderen is op dit moment al een knelpuntberoep. Wie denkt dat de overheid om de ‘war on talent’ geen probleem gaat hebben, die dwaalt. Onze lokale besturen worden met de dag meer en meer geconfronteerd met die krapte. Ze zijn op zoek naar goed personeel. Daarom is dat kaderbesluit dat in januari aangenomen werd een heel goed kaderbesluit. Dat geeft de lokale besturen daar veel meer mogelijkheden. Dat voorziet een veel moderner statuut om die war on talent niet gehandicapt aan te gaan, dat men met gelijke wapens kan strijden in die war.
Bovendien kiest dat kaderbesluit maximaal voor lokale autonomie. Dat is toch ook iets waar we in deze commissie altijd zo grote voorstander van waren. Daarom denk ik dat gewoon de keuze die in januari gemaakt is met het kaderbesluit een hele verstandige, goede keuze is, die onze lokale besturen gaat wapenen in dat gevecht op de krappe arbeidsmarkt en vooral kiest voor lokale autonomie, wat we alleen maar kunnen ondersteunen.
Minister Somers heeft het woord.
Collega’s, ik luister, soms een beetje met verbazing trouwens, naar de tussenkomsten. Wat hebben we de voorbije jaren gedaan? We hebben geprobeerd om steeds constructief te zijn en met een bereidheid om goed te luisteren, maximaal rekening te houden met wat vakorganisaties zeggen omdat ik veel waarde hecht aan sociaal overleg. We hebben daar enorm veel in geïnvesteerd. Ook op momenten dat dat moeilijk ging, hebben we altijd de deuren opengehouden, altijd gezocht naar mogelijkheden om opnieuw in gesprek te geraken met elkaar, om vooruitgang te zoeken, om te kijken waar we de bezorgdheden die er bestaan, kunnen inpassen, maar – evident – binnen het Vlaams regeerakkoord, vertrekkende vanuit het primaat van de politiek.
In de mate dat eisen of vragen daarmee frontaal botsten: ja, ik ben gehouden aan een Vlaams regeerakkoord dat gedragen is door de meerderheid in dit parlement. Dan is het soms ook heel moeilijk om verwachtingen in te lossen die ik niet kan inlossen. Mijnheer Warnez, dat Vlaams regeerakkoord vertrekt vanuit een heel sterk geloof in lokale besturen, in de kracht van een goed openbaar bestuur. Dat vertrekt vanuit de bekommernis dat personeelsleden die werken met een lokaal bestuur dat moeten kunnen doen binnen een performante omgeving die hen en hun inzet waardeert. Dat is de basis van het Vlaams regeerakkoord. Dat is niet tegen openbare besturen of het proberen te verzwakken van openbare besturen, maar te versterken.
Maar waar je niet tegen kunt oproeien, is als er een wantrouwen bestaat tegen lokale besturen of als men zegt dat men daar een meer centralistische benadering in overeind wil houden. Dat botst tegenover de noodzaak en de vraag om die autonomie te versterken en lokaal meer ruimte te laten. Dat is hetgeen we proberen te doen met deze rechtspositieregeling om net lokale besturen de mogelijkheid te geven om in een krappe arbeidsmarkt waar er heel veel competitie is en een war on talent, om die lokale besturen de hefbomen te geven om personeelsleden beter te verlonen, sneller te laten doorgroeien in een organisatie, om mensen niet alleen op basis van diplomavereisten, maar ook elders voor capaciteiten kansen te geven, om aanwervingsprocedures te versnellen. Dat zijn allemaal dingen die we nu hebben voorzien om meer te kunnen doen, om mensen met een cafetariamodel te kunnen benaderen, om prioriteiten te leggen naar een bepaalde toestand, dingen die we allemaal overeengekomen zijn in de schoot van onze regering. In dat proces hebben we steeds opnieuw de hand gereikt, zijn we blijven luisteren. Dat gaan we ook blijven doen. We willen dat ook. Ik vind het heel belangrijk dat we dat sociaal overleg ernstig nemen, daar goed naar luisteren. Maar als men mij een verslag vraagt naar wat er gebeurd is, kan ik niet anders dan zeggen dat op zulke momenten mensen niet meer aan de onderhandelingstafel komen. Ik kan daar alleen maar akte van nemen.
Ik geef een concreet voorbeeld. U zegt dat het belangrijk is dat er modellen liggen die vertrouwen kunnen geven. Wel, in het comité C1 hebben we een werkgroep geïnstalleerd om die modellen te maken. We hebben afgesproken om een aantal modellen te maken. Er is input gekomen van de VVSG. De vakorganisaties zijn daar niet opgedaagd. Dan hebben wij die modellen gemaakt. Die zijn vandaag beschikbaar. Die staan op de website van het Agentschap Binnenlands Bestuur (ABB). We hebben die modellen gemaakt met de input van de mensen van de VVSG.
Ik kan toch niet anders? Anders zit ik in een catch 22, en gaat u vragen waar die modellen blijven. We hebben afgesproken om die modellen te maken, die liefst zo breed mogelijk gedragen worden. Natuurlijk kun je niet blijven wachten, op een zeker moment moet je die modellen maken. Willen we morgen zeggen om toch nog rond de tafel te gaan om nog eens een nieuw model te maken en aan te reiken, en of ze daar onmiddellijk mee akkoord zijn? Maar wel binnen de principes en uitgangspunten die we hebben voorzien. Dat is een vraag die nogal wat burgemeesters, ook christendemocratische burgemeesters, heel regelmatig stellen, om hen de mogelijkheid te geven om daar aan maatwerk te kunnen doen.
Ik krijg enthousiaste reacties van nogal wat lokale besturen. En ik weet dat een aantal lokale besturen daar zeer actief mee aan de slag zullen gaan, ze zullen een verschil maken in de toekomst, maar mijn deur blijft openstaan. Ik zoek niet de confrontatie in dezen. De confrontatie zoeken, dan had ik heel andere dingen kunnen zeggen de voorbije weken. Dat wil ik absoluut niet doen, omdat ik weet hoe belangrijk sociaal overleg is, omdat ik respect heb voor de vakorganisaties.
In dialoog gaan betekent niet een handtekening zetten op een blanco papier en zeggen dat al wat men zegt waar is. Er blijft ook nog zoiets bestaan als interactie, en op het einde van de dag blijft er nog zoiets bestaan als het primaat van de politiek. Dat wil ik niet op een soort van cartesiaanse, eenzijdige manier opleggen. Neen, ik wil de dialoog. Waar we kunnen, komen we tegemoet, en waar er goede argumenten zijn, luisteren we ook aandachtig. Wanneer er spanningen zijn, proberen we die op te lossen via bemiddeling en door wegen te zoeken waar we verder in kunnen. Maar we weten dat we op die punten een aantal hervormingen doorvoeren die niet eenvoudig zijn, die wat ingrijpender zijn, en die een aantal – laat ik zeggen – traditionele benaderingen wat doorbreken. Dat is ook zo, en ik zeg dat met veel respect.
Ik zal de komende maanden dat respect blijven opbrengen, ook al lees ik in bepaalde folders dingen waardoor, mocht ik het allemaal persoonlijk nemen, ik dat respect niet meer zou kunnen opbrengen. Maar ik denk dat een minister daar moet tegen kunnen, dat moet kunnen aanvaarden, en daartoe bereid moet zijn om dat te kunnen assumeren. Voilà, dat is de houding die we daarin aannemen.
De heer De Loor heeft het woord.
Minister, bedankt voor het antwoord.
U zegt dat uw deur open blijft staan, dat u verder wilt luisteren, in dialoog wilt gaan, en wilt zoeken naar oplossingen, maar ik stel vast dat de praktijk in feite haaks staat op wat u zegt. Ik stel vast dat het water dieper is dan ooit tevoren. Natuurlijk liggen de grote uitdagingen op de plank. Onder andere de war on talent is daar één van. Die lokale besturen en openbare diensten zullen inderdaad mee moeten evolueren.
Die syndicale organisaties kunnen daar een partner in zijn, maar nu zit de temperatuur dik onder het vriespunt. Ik benadruk nog eens, minister, dat die syndicale organisaties de vertegenwoordigers zijn van de personeelsleden van lokale besturen en van de Vlaamse overheid. Die verdedigen de belangen van de personeelsleden van de lokale besturen en van de Vlaamse overheid. Mijn vraag was en is ingegeven vanuit een oprechte bekommernis en bezorgdheid over de toekomst van onze lokale besturen en onze openbare dienstverlening.
Zoals het er nu aan toegaat, met die temperatuur die ver onder het vriespunt zit, vrees ik dat dat nefast is voor de toekomst van de personeelsleden, en ook voor de dienstverlening van die lokale besturen. Vandaar nogmaals de oproep, minister, vanuit Vooruit om meer openheid en bereidheid te tonen om daarmee te overleggen, en echt wel mee te gaan en de bekommernissen in overweging te nemen van die syndicale organisaties.
De vraag om uitleg is afgehandeld.