Report meeting Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de stijgende huurprijzen voor studentenkoten
Vraag om uitleg over de sterke prijsstijging van de studentenkoten van universiteiten
Report
De heer D’Haese heeft het woord.
De universiteiten plannen om het volgende academiejaar de huurprijzen van hun eigen koten te verhogen, en geen klein beetje. Het gaat om prijsstijgingen van 10 tot 30 procent. En die gaan er bij veel studenten niet in, want die komen boven op de kosten voor eten en boeken. Die prijsstijgingen betekenen dat een kot bij de UGent 350 euro per maand zou kosten en bij de VUB 408 euro. Dit is de tweede prijsstijging op een rij, terwijl we weten dat het bij de universiteiten niet altijd over de meest luxueuze koten gaat. Deze goedkope koten zijn voorbehouden voor studenten met een beperkte financiële draagkracht en bevinden zich jammer genoeg vaak in kleinere, oudere gebouwen, die een slechte isolatie hebben en niet volledig in orde zijn.
De universiteiten geven aan dat er verschillende redenen zijn waarom ze die prijzen willen laten stijgen: de hoge inflatie en de gestegen energiekosten. Die laatste weegt extra door, omdat hun gebouwen zo verouderd zijn wegens de jarenlange onderinvesteringen in het patrimonium, doordat de enveloppe van studentenvoorzieningen de levensduurte niet volgt. De directrice van de dienst Studentenvoorzieningen van KU Leuven zegt bovendien dat er opvallend meer studenten aankloppen voor financiële tegemoetkoming, dat ze bezorgd is over de toekomst van die jongeren en dat studeren onbetaalbaar dreigt te worden. Dat is vandaag voor velen al het geval, en dat dreigt het nog voor meer studenten te worden, zeker als die koten ook nog veel duurder worden. Dat zou boven op andere kosten komen en een extra stressfactor zijn. We weten dat er steeds meer studenten zijn die een of meerdere studentenjobs moeten doen om hun studies te kunnen betalen en rond te komen. We weten dat er steeds meer studenten zijn die als gevolg daarvan minder vakken opnemen, waardoor hun studieduur wordt verlengd. Minister, ik moet u niet uitleggen dat u daar geen fan van bent.
Ik heb dus een beetje schrik dat de drempels om te gaan studeren opnieuw verhoogd worden, en daarom heb ik volgende vragen. Hoe reageert u op de bekendmaking van de universiteiten dat ze hun kotprijzen willen verhogen? Hoe schat u de gevolgen in voor die studenten met een beperkte financiële draagkracht en voor wie die koten waren voorzien? Zult u in overleg gaan met de universiteiten om de verhoging van de kotprijzen niet te laten doorgaan of te beperken? Zult u op korte termijn – want we hebben het een tijdje geleden in de plenaire vergadering al gehad over de lange termijn – herinvesteren in het hoger onderwijs om de onderwijskwaliteit, maar ook de toegankelijkheid van het hoger onderwijs te garanderen?
De heer Verbeurgt heeft het woord.
Ik zal mijn vraag, die zeer kort was, wat langer maken en meer body geven dan hoe ik ze heb ingediend. Collega D’Haese heeft natuurlijk al een reeks elementen aangehaald. Ik denk dat het belangrijk is om de discussie, althans mijn vraag, helder te houden. Mijn vraag gaat specifiek over de huurprijzen die worden aangerekend door de universiteiten zelf, zodat we hier niet vervallen in een brede discussie. Het ging gisteren in de plenaire vergadering al gedeeltelijk over de algemene kotprijzen. Hier gaat het heel specifiek over de koten of studentenkamers van de universiteiten. Als we naar de cijfers kijken, die we ook in de media hebben kunnen lezen, dan gaat het over deze concrete stijgingen: 35 procent bij KU Leuven, 6 tot 12 procent bij VUB – en die voerde eerder al een stijging van 16 procent door–, 22 procent bij Universiteit Antwerpen en 11 procent bij UGent.
Zoals collega D’Haese ook al zei, wordt er verwezen naar verschillende oorzaken, zoals de stijgende energieprijzen, de inflatie en de indexeringen, maar de Vlaamse Vereniging van Studenten (VVS) – en dat vond ik toch belangrijk – wees, bij monde van haar voorzitter, Julien De Wit, ook nog op een derde factor. Ik citeer: “De gebouwen van de universiteit zijn al jaren aan het verouderen, terwijl de enveloppe voor de studentenvoorzieningen amper stijgt.” En dus nu, in combinatie met die energiecrisis, komt men tot de pijnlijke vaststelling dat er te weinig in het patrimonium is geïnvesteerd. En dus draagt die – in de ogen van de heer De Wit en de instellingen – beperkte enveloppe voor de studentenvoorzieningen bij aan de stijging van de prijzen.
Minister, ik denk dat het ons moet doen reflecteren, temeer omdat die studentenkamers, zoals collega D’Haese ook al zei, net vooral dienen voor de studenten die, vanwege hun financiële situatie, niet altijd een kot op de private markt vinden. Zoals vandaag in de krant stond, zie je dat er veel studenten worden gedwongen om alternatieven te zoeken, zoals gaan werken of werkstudent worden, wat mogelijk een negatieve impact heeft op hun studieresultaten. Ik denk dat we echt een tandje bij moeten steken als het gaat om de betaalbaarheid van ons hoger onderwijs, niet alleen op het vlak van inschrijvingsgelden, maar ook van kotprijzen. We moeten ervoor zorgen dat onze instellingen voldoende gefinancierd zijn om dat te kunnen voorzien, in het bijzonder voor die studenten die daar het meest nood aan hebben.
Minister, op welke manier zult u de hogeronderwijsinstellingen ondersteunen om de kotprijzen onder controle te houden? Bent u het eens met VVS dat de beperkte stuvomiddelen (studentenvoorzieningen), in verhouding tot de leeftijd van het patrimonium en de stijgende energiekosten, mee aan de basis liggen van deze stijgende huurprijzen? Hoe zult u ervoor zorgen dat studenten die het financieel minder breed hebben, op kot kunnen blijven gaan?
De heer Danen heeft het woord.
Minister, in de vergadering van de commissie Onderwijs van 13 oktober 2022, dus nog niet zo lang geleden, bevroeg ik u al over de krapte op de markt van de studentenkoten, een probleem dat regelmatig de kop opsteekt, in het bijzonder dit academiejaar. Uit het antwoord dat u toen gaf, heb ik vooral onthouden dat de bevoegdheden rond het voeren van een studentenhuisvestingsbeleid een gedeelde bevoegdheid is. Naast de lokale besturen en de minister van huisvesting spelen tevens de onderwijsinstellingen een belangrijke rol. U gaf toen in uw antwoord ook mee dat de diensten voor studentenvoorzieningen vrij kunnen beslissen op welke wijze zij deze middelen inzetten voor een van de zes werkvelden, waarvan huisvesting er een is.
Begin deze maand verschenen er in een aantal kranten noodkreten van studenten omdat de studentenkoten van universiteiten – dus niet die die aangeboden worden op de private markt – flink duurder zouden worden. Er werd in de betreffende artikelen gesproken over stijgingen van 10, 20 tot zelfs 30 procent. Ook de aangerekende vaste kosten stijgen fors. Soms is er sprake van verdubbelingen. Dit is extra problematisch omdat de studentenkamers vaak verhuurd worden aan studenten die het financieel moeilijker hebben.
De prijsstijgingen worden in de eerste plaats verklaard door de sterk gestegen inflatie en de energiecrisis. Maar volgens VVS speelt ook het verouderde gebouwenpatrimonium een rol. Een verouderd gebouwenpark, in combinatie met een enveloppe voor studentenvoorzieningen die nauwelijks stijgt, zorgt voor een extra opwaartse prijsdruk. De KU Leuven verklaart alleszins dat de uitgevoerde renovatiewerken voor een extra prijsstijging hebben gezorgd, boven op de indexaanpassingen. Andere onderwijsinstellingen proberen de kosten dan weer te drukken door enkel de hoogstnoodzakelijke werken uit te voeren, maar dit komt de woonkwaliteit niet ten goede en dit is enkel maar uitstel van de noodzakelijke renovatiewerken. Allicht komt het nieuwe kotlabel voor hen dan ook in het gedrang – maar dit terzijde.
De diensten voor studentenvoorzieningen kunnen zelf bepalen op welke wijze zij de ontvangen middelen zullen inzetten in volgende werkvelden: huisvesting, catering, sociale dienstverlening, psychologische en medische dienstverlening, mobiliteit en studentenwerking. Minister, hebt u zicht op welke wijze de middelen worden ingezet door onze universiteiten? Zou een universiteit er bijvoorbeeld voor kunnen kiezen om niet of heel minimalistisch te investeren in huisvesting – of het omgekeerde natuurlijk?
Prijsstijgingen van de huurprijzen van 10 tot 30 procent komen de democratisering van het hoger onderwijs niet ten goede. Hebt u, eventueel via de regeringscommissaris, zicht op de grootte van de stijgingen? Kloppen dus de berichten die in de kranten aangegeven worden?
Op welke manier vindt de prijsvorming plaats van de studentenkamers die de universiteiten aanbieden?
Studentenkamers zijn onderworpen aan de betreffende bepalingen in het Vlaams Woninghuurdecreet. Het decreet regelt de belangrijkste aspecten van de studentenhuurovereenkomst, zoals de staat van het verhuurde goed, de opzeggingsmogelijkheden, de overdracht van de huurovereenkomst en de onderverhuring, de indexatie en het stellen van een waarborg. Wie doet hierop de controle?
VVS stelt dat de prijsstijging deels het gevolg is van het verouderde gebouwenpatrimonium en dat de enveloppe voor studentenvoorzieningen onvoldoende mee stijgt om de gebouwennoden aan te pakken. Gaat u akkoord met die stelling?
De vraag kan gesteld worden of de enveloppe voor studentenvoorzieningen wel voldoende stijgt of dat er mogelijk andere prioriteiten worden gelegd bij de besteding van de middelen. Minister, u hebt in het verleden al aangegeven dat de concrete activiteiten die de diensten voor studentenvoorzieningen ontwikkelen, behoren tot de autonomie en verantwoordelijkheid van de universiteit of de hogeschool, maar dat Vlaanderen wel controle heeft door de regeringscommissaris. Wat controleert de regeringscommissaris precies bij de inzet van de middelen voor studentenvoorzieningen? Heeft de regeringscommissaris inspraak bij de prioritering van de besteding van de middelen? Kan de regeringscommissaris adviseren om meer middelen te besteden aan andere werkvelden, bijvoorbeeld huisvesting?
Minister Weyts heeft het woord.
Zoals ik al eerder aangegeven heb in deze commissie, betreffen zowat alle vragen materies die gaan over Wonen en niet over Onderwijs. De instellingen hoger onderwijs fungeren in dezen zoals een private eigenaar. Die verhuren aan een bepaald publiek. Net zoals het gaat over de discussie over de factuur van het studeren, gaat dit vooral over de levensduurte die stijgt. Ik veronderstel dat de universiteiten in dezen optreden als private eigenaar en zich dan ook richten naar de evolutie van de huurprijzen in de algemene markt.
Als het gaat over het regelgevend kader, zijn natuurlijk de lokale besturen en de minister van Wonen ter zake bevoegd. U weet dat minister Diependaele een Overlegplatform Private Huur – Studentenhuisvesting opgericht heeft. Dat fungeert als een overlegorgaan, maar ook een kennisdelingsorgaan. Daar worden studentensteden, onderwijsinstellingen en private partners samengebracht om kennis uit te wisselen en om net knelpunten die u aanhaalt, concreet te bespreken en aan te kaarten. In de schoot van dit overlegplatform heeft minister Diependaele daar ook drie werkgroepen in opgericht: over aanbod, kwaliteit en monitoring. Die worden gecoördineerd door de administratie Wonen.
De vraag die hij daarbij heeft willen beantwoorden, is op welke manier de Vlaamse overheid – opnieuw: vanuit het beleid Wonen – ter zake kan bijdragen. Hij heeft naar voren geschoven: ten eerste het aanbod, wat een belangrijke invloed heeft op de kwaliteit, ten tweede de monitoring van het aanbod en hoe dat afgestemd wordt op de kwaliteit en ten derde de kwaliteit zelf. Ik heb begrepen dat daaromtrent en over de ontwikkeling van een kotlabel gisteren een uitvoerig debat heeft plaatsgevonden in de plenaire vergadering. Dat ga ik niet herhalen.
Wat zijn onze bevoegdheden? Rechtstreeks gerelateerd aan Onderwijs gaat het over de studiebeurzen. Daar zit een stijgende lijn in. Ondertussen geniet al 26 procent van de studenten een studiebeurs. We hebben dat ook vereenvoudigd, gedigitaliseerd en geautomatiseerd. Een tweede pijler van een mogelijke tussenkomst, maar dan ook buiten mijn bevoegdheid, is de mogelijkheid om aanspraak te maken op een leefloon in hoofde van studenten. Daar zie je een kleine toename. Dit zit ongeveer op 4 procent. Ten derde hebben we er met betrekking tot de studentenvoorzieningen natuurlijk ook voor gezorgd, zeker in tijden van corona, dat er extra middelen toegekend zijn. Wat betreft het beheer van de middelen in de studentenvoorzieningen: ik heb ook altijd geargumenteerd waarom ik dat een zinvolle extra investering vind. Dat is net omdat de studenten zelf vertegenwoordigd zijn in het beheer van de studentenvoorzieningen, en ze dus zelf mee toekijken op de besteding van de middelen en dus zelf ook keuzes kunnen maken. Die keuzes zijn variabel. Die zijn niet uniform. Dat varieert naargelang de hogeronderwijsinstelling in kwestie. De regeringscommissarissen houden toezicht op de wettigheid namens de Vlaamse overheid.
De heer D’Haese heeft het woord.
Minister, ik heb de indruk dat we hier niet in een parlement zitten maar op een pingpongtornooi. Het is uw bevoegdheid niet. Het voordeel van een drukke parlementaire agenda te hebben zoals ik vandaag, is dat ik vanmorgen in de commissie Wonen zat, met minister Diependaele, over hetzelfde thema. De heer Verbeurgt weet dan meteen waar ik exact zat. Hij hoeft zich daarover niet druk te maken op Twitter, dat ik niet tegelijkertijd in een andere commissie ben; dat is heel moeilijk. We hebben daar dezelfde vraag gesteld. Ik denk dat het de heer Veys, een zeer gewaardeerde collega in de commissie Wonen, was trouwens. Het antwoord van minister Diependaele is exact hetzelfde als dat van u, namelijk: “Het is mijn bevoegdheid niet.”
Dan is natuurlijk de vraag wiens bevoegdheid het wel is. Want ondertussen gaan die prijzen wel met 30 procent omhoog, ondertussen geeft u zelf aan dat het aantal studenten dat bij OCMW’s komt aankloppen, stijgt. Het is geen goede zaak dat dat stijgt. Minister, dat is een teken dat er een probleem is met de kosten aan onze universiteiten. Blijkbaar is er geen enkele N-VA-minister – of die nu voor Onderwijs of voor Wonen bevoegd is – die dat effectief wil aanpakken.
U had het over het Overlegplatform Private Huur. We hebben het hier expliciet over de kwestie van de publieke koten van de universiteiten zelf. De heer Verbeurgt heeft daarnet nog gezegd: “Laat ons dat niet veralgemenen en allemaal in één soep draaien.” Minister, ik vind het teleurstellend. U zegt dat ze zich naar de algemene markt richten. De huurmarkt is inderdaad de verantwoordelijkheid van uw collega, minister Diependaele. Die staat inderdaad onder zware druk, maar plus 30 procent op één jaar heb ik daar toch ook nog niet vaak gezien. Dat is dus niet alleen wat er aan het gebeuren is. U gaat eigenlijk met een hele brede bocht rond het probleem. Wat de universiteiten zelf aangeven, wat VVS aangeeft, is dat er niet alleen de kwestie van de energiecrisis is, niet alleen de kwestie van de inflatie, maar ook ten eerste, dat er een zodanige onderinvestering geweest is de afgelopen jaren, dat dat patrimonium zo slecht geïsoleerd is dat men die crisis extra voelt en ten tweede, dat men een probleem heeft met werkingsmiddelen bij onze universiteiten, waardoor men geld op een ander moet gaan halen. Men gaat dat halen in studentenresto’s, bij studentenhuisvesting, enzovoort.
Er is ondertussen binnen deze meerderheid een zekere erkenning dat er een onderinvestering is van ons hoger onderwijs. Ik heb onlangs nog met mevrouw Krekels in debat gezeten op televisie. Ze heeft dat daar erkend, ze heeft dat toegegeven, u hebt dat zelf ook al in de plenaire vergadering gezegd. Er is inderdaad een probleem met de financiering van ons hoger onderwijs. Minister, dé vraag is: bent u van plan om dat, net als al uw andere grote werven, op de lange baan te schuiven of gaat u er op korte termijn nog iets aan doen om te voorkomen dat studeren onbetaalbaar wordt?
De heer Verbeurgt heeft het woord.
Minister, verbeter mij als ik fout ben, maar ik denk dat u op geen enkele van mijn vragen hebt geantwoord. Ik zal ze dus nog eens stellen.
Op welke manier zult u de hogeronderwijsinstellingen ondersteunen – dat is, denk ik, uw bevoegdheid – om de kotenprijzen die ze financieren met stuvomiddelen die ze van u krijgen, onder controle te houden?
Ten tweede, bent u het eens met de analyse van VVS dat de beperkte stuvomiddelen – die, tenzij ik verkeerd geïnformeerd ben, uit uw begroting komen – in verhouding met het patrimonium en de energiekosten, aan de basis liggen van de stijging van de huurprijzen? Dat is, denk ik toch, ook volledig uw bevoegdheid.
En hoe gaat u ervoor zorgen dat studenten – en ik denk toch ook dat u bevoegd bent voor studenten – die het financieel minder breed hebben, op kot kunnen blijven gaan?
Dat zijn toch allemaal uw bevoegdheden, minister. Ik vind het dus eigenlijk een beetje gênant in uw plaats dat u zich hier verschuilt achter de minister van Wonen. Mocht u zich nog verschuilen achter de minister van Begroting, zou ik het nog kunnen begrijpen, mocht u zeggen: “Sorry, minister Diependaele wil mij geen geld geven.” Maar u verwees hier naar de minister van Wonen. Minister, ik vind dat dus eigenlijk gênant, en ik vind het vooral typerend voor uw houding. U zou als minister in dezen voluntaristisch kunnen zeggen: “Ik ga mee aan de slag. Ik zie hier een probleem. Ik erken en besef het probleem.” We hebben het over prijsstijgingen tot 35 procent – niet op de private markt, maar binnen de hogeronderwijsinstellingen zelf. En u zegt dan: “Nee, sorry. Dat zijn niet mijn bevoegdheden.” Ik vind dat zeer vreemd. Ik zou dus toch graag hebben dat u op mijn drie vragen antwoordt, zodanig dat u ook aan de hogeronderwijsinstellingen duidelijkheid kunt geven over wat zij deze legislatuur nog van u mogen verwachten.
De heer Danen heeft het woord.
Ik had niet verwacht dat u op al mijn vragen zou antwoorden, maar toch minstens op enkele. En ik vind de volgende vraag heel fundamenteel. Als de huurprijzen tot 30 procent stijgen, lijkt me dat in strijd met het Vlaams Woninghuurdecreet. En u kunt inderdaad zeggen: “Dat is een bevoegdheid van collega Diependaele.” Maar ik neem toch aan dat de regeringscommissarissen moeten kijken of de Vlaamse wetgeving, de Vlaamse decreten toegepast worden. Dat lijkt me dus een overtreding van het Vlaams Woninghuurdecreet, want zoals ik het begrepen heb, mag een huurprijs nooit meer zijn dan de gewone indexering, in het allerslechtste geval. Bij mijn weten is dat in ons land geen 30 procent. De vraag is dus: wilt u er toezicht op houden dat de universiteiten niet meer vragen dan ze eigenlijk mogen?
Meer fundamenteel is de vraag natuurlijk: wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat onze universiteiten wel betaalbare huisvesting kunnen aanbieden? Dat is een van hun decretale taken. En ik heb u ook gevraagd of zij ervoor kunnen kiezen om er niet in te investeren. Zij hebben zes werkvelden, kunnen zij ervoor kiezen dat ze dat niet gaan doen? Kunnen zij zeggen dat ze de vijf andere doen, maar dat niet? Kunnen zij dat op die manier invullen?
Maar vooral: als ik zie dat hun patrimonium vaak toch heel erg verouderd is, en dat wordt aangehaald als een van de redenen om de prijsstijging door te voeren, dan zou ik denken: u hebt in de voorbije jaren een aantal keren injecties gedaan in bepaalde delen van het onderwijs: Digisprong, en nog andere, rond de energiecrisis ook. Is het geen idee om te zeggen dat we eenmalig een aantal miljoenen, of tientallen miljoenen euro’s investeren in huisvesting van onze universiteiten? Want dat zijn natuurlijk investeringen in de toekomst: hoe langer we wachten om te investeren in het patrimonium, hoe slechter het wordt, en hoe duurder het zal worden om het te herstellen. En ook de onderhoudskosten gaan natuurlijk de pan uit blijven swingen.
Dat waren twee of drie vragen die ik nog wou herhalen, omdat dat volgens mij de meest fundamentele zijn.
Ten eerste, kan het dat zij de prijzen met 30 procent laten stijgen?
Ten tweede, kunnen universiteiten ervoor kiezen om niet te investeren in huisvesting?
Ten derde, bent u bereid om een eenmalige injectie te doen om het patrimonium in één keer goed aan te pakken, zodat én het gerenoveerd wordt, én de onderhoudskosten dan ook zullen verminderen?
Tot daar mijn vragen.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Minister, collega's, ik denk dat we hier toch een beetje heil gaan moeten zoeken in het label waar we het gisteren over gehad hebben. Ik denk dat het heel belangrijk gaat zijn om die studentenkoten, de manier waarop die verhuurd kunnen worden, en de voorwaarden waaraan ze moeten voldoen, inderdaad in een soort label te kunnen opnemen. Daardoor kunnen we ook de prijzen onder een bepaalde controle houden. Ik denk dat dat heel belangrijk is. Sommige koten zien er niet uit, en kosten ook 350 euro per maand. En dat is eigenlijk schandalig. Het gaat niet alleen over de huurprijzen of de hoogte daarvan, maar ook over wat je daarvoor in ruil krijgt. Dat is soms heel schrijnend. Ik denk dat we dat moeten aanpakken met dat label.
En ik denk ook, minister – het is uiteraard een taak van uw collega Diependaele, die het woongegeven kan aanpakken – dat de universiteiten of hogescholen hier ook een rol in moeten opnemen. Ik denk dus dat u met hen in gesprek zou kunnen gaan. Mijn vraag is: op welke wijze kunnen zij eventueel betrokken worden bij het nieuwe en geüniformiseerde kostenplatform?
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Dank u wel, collega's, voor de vragen.
Er zijn ook collega’s vanuit onze fractie al uit hun kot gekomen om te ijveren voor betaalbare koten, al was het maar omdat studeren geen luxeproduct mag worden, en er een kot moet zijn voor elke portefeuille.
De prognoses zijn wat ze zijn, minister, en die zijn niet rooskleurig. Voor heel België zouden er 95.000 extra koten gerealiseerd moeten worden tegen 2030. Dat label is oké, maar collega Jans heeft al het voorstel gedaan om sociale koten te laten bouwen via de sociale huisvestingssector. Mij lijkt dat alvast een zeer goed idee.
Is dat ook iets wat in uw gesprekken met de universiteiten en hogescholen op tafel ligt, om allianties aan te gaan met de sociale huisvestingsmaatschappijen?
Ik kijk uit naar uw antwoord.
Minister Weyts heeft het woord.
We gaan toch altijd uit van autonomie, van verantwoordelijkheid, van vrijheid van de hogeronderwijsinstellingen. En vervolgens wordt hier gesuggereerd dat ik zelfs de huurprijzen die universiteiten of hogeronderwijsinstellingen aan de dag leggen, zou reguleren of bepalen vanuit Onderwijs. U refereert terecht aan de huurprijsreglementering waar volgens u niet aan wordt voldaan. Wel, daarvoor is er inderdaad een regelgevend kader. Ik weet niet of het klopt dat de regelgeving in dezen wordt overtreden. Daarvoor is er een regelgevend kader, dat situeert zich niet bepaald bij Onderwijs. In dezen treden de universiteiten ook op zoals een private eigenaar. Zij maken eigen keuzes. Er zijn hogeronderwijsinstellingen die niet beschikken over een patrimonium dat ze verhuren aan de studenten, andere wel. Er zijn universiteiten en hogeronderwijsinstellingen die verhuren aan andere partijen dan enkel studenten. Maar moeten wij dat nu vanuit Onderwijs gaan reglementeren? Nee, daar spelen een vrijheid en een verantwoordelijkheid.
In het beheer van elke universiteit zijn natuurlijk niet alleen de proffen zelf, maar ook de studenten vertegenwoordigd. En daar worden, denk ik, keuzes gemaakt. Mijn collega van Wonen heeft die problematiek inderdaad wel opgepikt, heeft ervoor gezorgd dat er een platform is opgericht en dat er een dialoog is ontstaan, ook als een soort intermediair. En ik denk dat die gesprekken wel goed lopen. Maar ja, er speelt natuurlijk ook de evolutie van de markt, van de huurmarkt. En anderzijds is er ook een effect van de stijging van de levensduurte.
Mijn verantwoordelijkheid ligt wel bij studiebeurzen, de ondersteuning van studenten via de omweg van de studentenvoorzieningen. Daar heb ik mijn verantwoordelijkheid in genomen, en ik heb er in tijden van covid nog eens tien miljoen euro extra aan toegekend. En we zitten nu, denk ik, op een jaarlijks budget van een kleine 60 miljoen euro voor de studentenvoorzieningen. Daarbij kunnen zij die middelen naar eigen inzichten inzetten. Ook dat ga ik niet reguleren. Ik ga niet zeggen: “Er moet zoveel gaan naar huisvesting.” Want dat is inderdaad een van de zes velden die spelen, maar ook daar maken zij autonome keuzes, waarbij de studenten mee aan het stuur kunnen zitten, inspraak hebben en vertegenwoordigd zijn in het beheer.
De heer D’Haese heeft het woord.
Ik begrijp dat er een beladen agenda is, maar ik vind dat wel geen excuus om op geen enkele vraag te antwoorden, om heel eerlijk te zijn. Een klein beetje sérieux in de omgang met het parlement lijkt me toch op zijn plaats in een commissie. Minister, mijn excuses, maar ik denk dat u erin bent geslaagd om werkelijk op geen enkele vraag die u hier vandaag gesteld is te antwoorden, geen enkele. Tenzij ik mij vergis. Is dat hier de gewoonte? (Opmerkingen Thijs Verbeurgt)
Ik heb in elk geval gevraagd, niet om te reguleren maar om in overleg te gaan met de universiteiten. Zelfs dat weigert u, of u zegt in elk geval niet toe dat u dat wilt doen. U zegt dat universiteiten autonoom zijn, maar u legt natuurlijk heel veel vast voor universiteiten. U legt het inschrijvingsgeld vast, u legt de richtingen vast. We hebben daar gisteren nog een debat over gehad. Maar als het erover gaat of studeren betaalbaar is, dan is het ineens uw bevoegdheid niet. Het is niet uw bevoegdheid, niet van de minister van Wonen, niemands bevoegdheid. Dan mag iedereen gewoon zijn plan trekken.
En ten tweede gaat u er natuurlijk gewoon in een bocht rond. Of neen, zelfs dat niet, u antwoordt gewoon niet op de vraag.
Ik ga ermee ophouden. De minister luistert zelfs niet naar wat er gezegd wordt. De manier waarop hier wordt omgegaan met parlementsleden, is echt beneden alle peil.
De heer Verbeurgt heeft het woord.
Voorzitter, ik richt mij tot u, want mij tot de minister richten heeft eigenlijk niet veel zin. Ik verwacht van een voorzitter van de commissie dat u ons, het parlement, verdedigt wanneer een minister weigert op elke vraag te antwoorden. Ik wil hem nog gunnen dat hij omfloerst spreekt en niet alles zegt, maar er is gewoon geen enkel antwoord gekomen.
Minister, financiert u de universiteiten met stuvomiddelen, ja of neen?
Ik heb erop geantwoord.
Neen, u hebt daar niet op geantwoord. Ik heb de vraag gesteld: bent u het ermee eens dat de beperkte stuvomiddelen mee aan de basis liggen van de stijging? Dat is een ja/nee-vraag. U hebt daar niet op geantwoord.
Ik heb daar wel op geantwoord, ik heb u zelfs de cijfers gegeven.
Minister, u antwoordt op geen enkele vraag, en ik vind dat wraakroepend. Het toont twee dingen: ofwel interesseert het u niet, ofwel kent u uw dossiers niet. Welke van de twee is het?
Ik vind het eigenlijk echt erg voor studenten die elke dag verzuipen en universiteiten die keer op keer zeggen dat ze in de shit zitten, dat de middelen niet volstaan om te doen wat ze zouden moeten doen. En u antwoordt hier gewoon niet op de vragen. Ik vind dat beneden alle peil. Ik heb straks nog een paar vragen. Ik hoop dat u daar wel antwoorden op zult geven, want dit vind ik echt beneden alle peil. U verschuilt zich achter alles en nog wat, maar u weigert om op de vragen van dit parlement te antwoorden. Het zijn niet eens moeilijke vragen, maar gewoon ja/nee-vragen. Maar er komt geen enkel antwoord. Dat hebben we werkelijk echt nog niet vaak meegemaakt.
Dank u wel, mijnheer Verbeurgt.
Ik zal straks reageren maar ik geef het woord eerst aan de heer Danen.
Misschien komen er weinig antwoorden omdat de vragen te moeilijk zijn of omdat u daar gewoon geen extra middelen in wilt steken.
Maar ik wil een constructief voorstel doen, ik heb dat in oktober 2022 nog eens gedaan. Ik zou een oproep willen doen. Blijkbaar wordt er tussen twee ministers geschermd of het voor de ene of de andere is. Ik stel voor dat we een gemeenschappelijke commissie zouden samenroepen rond de problematiek van de studentenkoten. Want als we inderdaad zien dat er een tekort op ons afkomt van tienduizenden studentenkoten met stijgende prijzen, dan tast dit de onderwijsgelijkheid fundamenteel aan. Iemand die niet in een studentenstad kan gaan studeren omdat een kot te duur is, omdat hij of zij geen kot vindt of omdat er geen kot is, zo iemand kan niet verder studeren, moet iets anders gaan doen of misschien iets kiezen dat dichterbij is. Geen van de gevallen is een goede zaak. Ik zou willen oproepen – en ik zal dat tijdens de regeling der werkzaamheden ook voorstellen – om een gezamenlijke commissie te organiseren rond deze toch wel zeer pertinente problematiek.
Om even terug te komen op het protest van de vragenstellers: hier worden altijd zeer uitgebreide antwoorden gegeven. Nu was het antwoord korter omdat dit gewoon de bevoegdheid niet is van de minister. Punt. Dat is het enige. De minister heeft geantwoord op de vragen waarop hij kon antwoorden. (Opmerkingen van Thijs Verbeurgt, Jos D'Haese, Johan Danen)
Ik heb geantwoord wanneer het gaat over de studentenvoorzieningen. U moet hier nu de show niet komen stelen. (Opmerkingen)
Wat het voorstel van de heer Danen betreft, stel ik voor dat we dat overhevelen naar de volgende regeling der werkzaamheden. (Opmerkingen)
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.