Report meeting Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Report
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, we hebben het hier vorige week in de zijlijn van het debat in de plenaire vergadering al over gehad, dus ik stel voor dat we niet heel het debat opnieuw doen. Maar het is natuurlijk wel van belang dat we de noodkreet van het Vlaams Welzijnsverbond ernstig nemen. Zij hebben een tweetal weken geleden opnieuw aan de alarmbel getrokken om aan te geven dat steeds meer organisaties en instellingen in de welzijnssector het water aan de lippen staat. Ondanks het herhaaldelijk omdraaien van iedere euro die ze de voorbije jaren uitgaven, ondanks het op alle mogelijke manieren bijeenschrapen van bijkomende middelen, ondanks de gewaardeerde inspanning – dat wil ik hier ook gerust erkennen – die de Vlaamse Regering deed rond de stijgende energiekosten, kunnen ze de stijgende levensduurte niet aan.
De werkingsmiddelen die de voorzieningen ontvangen, worden al tien jaar niet geïndexeerd. Jarenlang betekende dat een gestage, maar geleidelijke verarming. In 2022 nam de inflatie een dermate hoge vlucht dat dat niet langer op te vangen was met hier en daar wat zoeken naar middelen uit liefdadigheid of heel beperkte bezuinigingen.
Het is belangrijk om de cijfers even scherp te zetten. Als we tien jaar geleden 100 euro werkingsmiddelen aan die voorzieningen gaven, zou dat vandaag door de indexering 132 euro moeten zijn. En er is niet alleen de 100 euro die niet geïndexeerd is, er is ook nog een stuk op bespaard. En dus stelde de algemeen directeur van het Vlaams Welzijnsverbond dat de voorzieningen 132 euro zouden moeten krijgen, maar dat ze de facto 92 euro in koopkracht krijgen van de Vlaamse Regering. Dat betekent toch wel een feitelijke verarming. Voor ons is het ook de reden om stelselmatig te blijven zeggen dat deze Vlaamse Regering wel degelijk bespaart als het gaat over koopkracht voor voorzieningen in de welzijnssector.
Voor 2023 heeft het Federaal Planbureau gerekend op een indexstijging van ruim 5 procent. Dat is gelukkig minder dan vorig jaar, maar het blijft dus nog een pak hoger dan de 2 procent die we de afgelopen tien jaar hebben gekend. Het aantal organisaties en voorzieningen die in het rood terechtkomen, zal dus enkel nog stijgen. Zo dreigt een implosie van de hele sector. De algemeen directeur van het Vlaams Welzijnsverbond gaf aan dat er over zowel voorzieningen in de ouderenzorg, de kinderopvang als in de jeugdhulp, signalen de ronde doen dat een derde van die voorzieningen structureel in de rode cijfers zit. Wat de Groenfractie betreft, moet de niet-indexering van de werkingsmiddelen en de bijhorende gestage verarming daarom onmiddellijk aangepakt worden. We hebben daar al veel over van gedachten gewisseld.
Welzijn is als geen ander een kerntaak van de overheid. Het is ook iets waar de Vlaamse overheid heel hard voor gestreden heeft om er bevoegd voor te zijn. Het is een taak waarbij die overheid kan rekenen op massaal veel maatschappelijk engagement van mensen op het terrein. Zo hoeft, wat het Vlaams Welzijnsverbond betreft, de evidente indexering van hun werkingsmiddelen zelfs niet met terugwerkende kracht te zijn. Zij eisen enkel een stop aan de negatieve spiraal. Ik vind dat een vraag die getuigt van redelijk veel pragmatiek en realiteitszin vanuit de sector zelf. Zij zeggen: “We moeten niet die 132 euro hebben. Laat ons maar starten op die 92 euro, maar laat ons dat vanaf nu mee indexeren als er een indexevolutie is.” Wij kunnen hen daar enorm in bijtreden.
Minister, hoe reageert u op de oproep van het Vlaams Welzijnsverbond en op het feit dat meer en meer organisaties en instellingen in de rode cijfers belanden?
Erkent u dat de sector als gevolg van de niet-indexering van de werkingsmiddelen verarmt, dat de hoge inflatie van het afgelopen jaar die verarming enorm deed accelereren en dat de vooruitzichten voor 2023 dat nog zullen versterken?
Erkent u dat het zorgen voor de zwaksten in onze samenleving de kerntaak van de overheid is? Erkent u dat we de sector door de niet-indexering van de middelen steeds meer dwingen richting een overlevingsmodus en dat dat weegt op de geëngageerde mensen die actief zijn in de sector, hetzij professioneel, hetzij vrijwillig?
Erkent u dat het afbrokkelen van de welzijnssector op lange termijn leidt tot grote maatschappelijke en menselijke meerkosten in de toekomst en dat een besparing nu leidt tot meer uitgaven voor de overheid in de toekomst?
Zult u tegemoetkomen aan de oproep vanuit de sector om de werkingsmiddelen voortaan te indexeren? Zo niet, hoe zult u, los van wat er al gebeurd is, zorgen dat de negatieve spiraal gestopt wordt?
Minister Crevits heeft het woord.
Dank u wel, collega’s. Bedankt voor de vragen, er staan er heel veel op de agenda. Ik heb al een voorschotje genomen op volgende donderdag, door deel te nemen aan de STIP IT-actie. Dat is tegen het pesten, he. Maar ik hoop dat dat niet nodig zal zijn deze namiddag. (Opmerkingen van Jeremie Vaneeckhout. Gelach)
Dat was de bedoeling, collega Vaneeckhout.
Dit is een belangrijke vraag, want ik deel uiteraard de bekommernis over de financiële toestand van onze welzijns- en gezondheidssector. Op dat vlak delen we dus de zorgen. Er zijn een aantal factoren die de financiën van een sector beïnvloeden, en voor mij is het van belang om daar een breed beeld op te krijgen en dan conclusies te trekken.
Wat heb ik vastgesteld, collega’s: dat onze administratie al sinds 2008 voor enkele sectoren, en sinds 2012 voor alle grote sectoren binnen het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin een sectoranalyse uitvoert, waardoor de financiële situatie van de organisaties gemonitord wordt. Die analyses worden dan via het antwoord op schriftelijke vragen, of via andere kanalen, bezorgd aan het Vlaams Parlement. Maar ik heb gemerkt dat de laatste sectoranalyse dateert van het boekjaar 2017. De analyse van 2018 is opgemaakt, maar is nooit gefinaliseerd.
Tijdens de coronacrisis zijn er ook geen sectoranalyses gemaakt. Ik heb daar begrip voor, dat dat tijdens de coronacrisis niet is opgemaakt. De opmaak van die sectoranalyses is een arbeidsintensieve activiteit. En natuurlijk, tijdens de coronacrisis hebben we alle nadruk gelegd op financieel beleid en het beschermen van de continuïteit van de werking van onze ondernemingen in zeer sterk gewijzigde omstandigheden. We hebben dan ook compensatiemechanismen opgezet. Desalniettemin, is dat nu voorbij, mogen we zeggen. Enfin, het blijft altijd een beetje aanwezig, maar we zitten nu een stadium verder.
Ik heb dus de opdracht gegeven en vastgesteld dat mijn administratie aan een sectoranalyse werkt van de jaren 2019, 2020 en 2021 in één keer. De gegevensverzameling is al volledig afgerond. Ik verwacht dus de volledig afgewerkte sectoranalyse tegen begin april 2023. Ik denk dat we dat moeten hebben om een goed beeld te krijgen, aan de hand van indicatoren, van hoe de organisaties er financieel voor staan. Ik heb alle begrip voor de communicatie van het Vlaams Welzijnsverbond, je mag me niet verkeerd verstaan, maar als je start met zulke sectoranalyses, moet je dat wel systematisch jaar na jaar doen. Ik wil ze dus ook nu hebben. Ik zal dan ook kunnen antwoorden op uw vraag: “wat als er structurele problemen zijn?” Want een verlies tijdens één boekjaar impliceert niet dat er een recurrente slechte financiële situatie is. Daarvoor hebben we meerdere indicatoren nodig.
Ik geef voor de volledigheid, omdat we nu toch het thema bespreken, ook even mee wat we wel indexeren en wat niet. Want het is niet zo dat we alles dat er is niet indexeren. Ongeveer een klein procent van de 4330 beheersinstanties – 0,9 procent om correct te zijn – van onze welzijns- en gezondheidsvoorzieningen wordt door de financiële inspecteurs van Zorginspectie opgevolgd vanwege financiële moeilijkheden. Dat is dus iets minder dan een procent. Die financiële moeilijkheden impliceren niet altijd een gebrek aan subsidiëring of andere inkomsten. De financiële problemen kunnen ook het gevolg zijn van bijvoorbeeld kosten aangerekend door gelieerde rechtspersonen, vordering rekening-courant, geschillen met derden, … Er kunnen heel veel oorzaken zijn.
De niet-indexering van de subsidies voor de werking is een beslissing die bij de start van de legislatuur genomen is. Maar wat betekent dat precies? Dat betekent dat de subsidies voor personeelskosten altijd aan 100 procent gesubsidieerd worden. Dat is dus het eerste, en u weet dat personeelskosten ook een heel grote brok zijn. Die indexering gebeurt vanaf de tweede maand na de overschrijding van de spilindex. Dat betekent dus dat de impact op de diverse sectoren zeer verschillend is. Ik zal ook uitleggen hoe dat komt.
Het aandeel van de personeelskosten is bepaald op 100 procent in de diensten voor gezinszorg. Het is bepaald op 90 procent in de jeugdhulp, bij de centra voor geestelijke gezondheidszorg en de centra voor algemeen welzijnswerk. En bij de kinderopvang is dat 85 procent. Waarom is dat? De reden daarvoor is dat er een groter deel van de middelen gebruikt wordt voor werking. Die percentages van personeelssubsidies liggen hoger dan het werkelijke aandeel van de personeelskosten, als we de analyses tot nu bekijken. De percentages zijn dus hoger dan de realiteit. En die worden allemaal aan 100 procent gesubsidieerd.
De financiering aan de woonzorgcentra gebeurt niet met werkingssubsidies. Daar hebben we geen werking. Het grootste deel daarvan – dat is de tegemoetkoming voor zorg – wordt na facturatie door onze woonzorgcentra, door de zorgkassen uitbetaald aan de woonzorgcentra. Wij stellen daarvoor budgetten ter beschikking aan de zorgkassen. En die tegemoetkomingen voor zorg en de andere subsidies aan woonzorgcentra zijn ook voor 100 procent gesubsidieerd.
De subsidies voor voorzieningen vanuit het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) vertrekken dan weer vanuit punten – het is zeer divers in mijn beleidsdomein – die worden ingezet voor de loonkosten van de ingezette personeelsleden. Door de opeenvolgende crisissen is de inflatie in 2022 enorm toegenomen. De belangrijkste verklaring hiervoor – die zullen jullie ook wel kennen – is de stijging van de energiekosten. Om dat op te vangen en om aan die kosten tegemoet te komen, heb ik in 2022 aan alle voorzieningen een extra subsidie met een totaalbedrag van 69 miljoen euro gegeven. Ik ben blij om samen met u, collega Vaneeckhout, vast te stellen dat de inflatie in 2023 normaal gezien over de piek heen is en dat we een minder snelle stijging zullen hebben van de kosten. Zeker die daling van de energieprijzen is goed nieuws.
Om volledig te zijn en omdat ik het belangrijk vind, wil ik erop wijzen dat bij de subsidies die worden toegekend door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden (VIPA), altijd de energie- en isolatienormen worden nageleefd. Het VIPA kent een hogere subsidiedekking bij een ingrijpende energetische renovatie. Via het Klimaatfonds hebben we in de periode 2018-2022 reeds voor meer dan 64 miljoen euro klimaatsubsidies toegekend voor energiebesparende investeringen en energie- en ventilatie-audits gesubsidieerd. Ten slotte zijn er renteloze energieleningen voor energiebesparende investeringen die in 2023 worden opgestart voor maximaal tweemaal 50 miljoen euro in de periode 2023-2024. Het is ook heel belangrijk dat je renteloos kunt lenen.
Al die subsidies hebben er de vorige jaren toe geleid dat de energiekosten bij de voorzieningen met nieuwbouw of renovatie aanzienlijk zijn gedaald, maar bij veel van die voorzieningen blijft die energie een belangrijk deel uitmaken van de werkingskosten, zeker in onze residentiële voorzieningen, daar kan ik niet onder uit. Op regelmatige basis sluiten we ook intersectorale akkoorden, waarvan ik de details niet ga geven, want u kent dat. Het is vooral van belang voor het personeel dat de lonen omhooggaan. We hebben ook nog een andere ondersteuning voor de voorzieningen. In 2020 hebben we 54 miljoen euro toegekend en in 2021 30,5 miljoen euro voor de werkingskosten specifiek ten gevolge van de coronacrisis en ventilatie. De kosten voor de vaccinatie werden ook apart vergoed.
Wat bovendien de voorbije twee jaar ook ongelofelijk belangrijk is geweest: als voorzieningen of sectoren door het subsidiesysteem een terugval kenden door covid, bijvoorbeeld door leegstand in een woonzorgcentrum, of minder kinderen in de kinderopvang, dan heeft mijn voorganger Wouter Beke daarvoor compensatieregelingen uitgewerkt. Een compensatieregel uitwerken klinkt simpel, maar dat betekent wel een zeer uitgebreide, complexe en noodzakelijke oefening. Als we dat niet hadden gedaan, dan zouden we, denk ik, absoluut met faillissementen geconfronteerd zijn geweest. Dit jaar is er, behalve de middelen die we willen voorzien voor een energietoelage, ook de rsz-vermindering in het eerste en tweede kwartaal die een impact kan hebben op het financieel resultaat van de voorzieningen. Deze federale maatregel geldt binnen de private sector, maar ook de private zorg- en welzijnsvoorzieningen.
Dit alles, collega Vaneeckhout, neemt niet weg dat het absoluut klopt dat het lastig is dat we de werkingsmiddelen niet indexeren. Ik probeer daaraan te remediëren. Ik heb dat vorig jaar gedaan door die extra subsidie van 69 miljoen euro die vooral naar de energiekosten ging. We gaan dat in 2023 opnieuw doen. Ik ben er samen met u van overtuigd dat we dat niet zo kunnen houden en dat we daar oplossingen voor moeten zoeken. Dat is ook de reden waarom ik in 2023 die 69 miljoen euro absoluut wil investeren als tegemoetkoming en dat we in 2024 gaan moeten bekijken hoe we hen maximaal kunnen steunen.
Voorzitter, ik denk dat de sectoraudit van begin april heel nuttige informatie zal leveren over hoe men door de coronacrisis is geraakt en of er zich tekorten hebben opgebouwd waarvan men nu het slachtoffer is. Dus ik zal die informatie zeker met jullie delen zodra ik die heb en ik denk dat we daar dan ook ten gronde een debat over kunnen voeren. Dank u wel.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, dank u wel. Ik ga hier nu niet het hele debat in sneltempo proberen te voeren. Maar als die sectoranalyse er is, is dat inderdaad een goed moment om daar diepgaander over te discussiëren. Ik had nog een aantal aanvullende vragen.
Eén: u verwijst een paar keer naar de 69 miljoen euro rond energiesteun die gegeven is aan een aantal voorzieningen. Hebt u er zicht op hoe die 69 miljoen euro voor 2022 zich verhoudt tot wat er zou zijn gebeurd, mocht er een indexering van de werkingsmiddelen geweest zijn? Is dat ongeveer een gelijkwaardige inspanning? Of is dat een inspanning die in verhouding een stuk kleiner is? Ik weet niet of dat gesimuleerd is?
Twee: hebt u op dit moment zicht op voorzieningen die u rechtstreeks aangeven dat ze ermee gaan stoppen, omdat hun situatie in die mate ernstig is dat het financieel gewoon niet houdbaar is?
En drie, en dat is meer over de methode: ik snap uiteraard dat er nu in sneltempo een sectoranalyse gemaakt wordt en ik snap dat dat ook niet de meest urgente opdracht was in 2020 en 2021. Maar is het geen gemiste kans om 2022 ook niet meteen in die sectoranalyse mee te nemen? Want de financiële situatie van voorzieningen is natuurlijk wel echt veranderd. Ik weet dat dat methodologisch niet zo evident is, maar is het niet mogelijk om meteen ook 2022 in die opdracht mee te nemen? Zo zitten we hier in april niet opnieuw de discussie theoretisch te voeren over wat nu de impact van de energiecrisis en de koopkrachtcrisis is geweest, maar kunnen we meteen het debat daarover ten gronde voeren.
Dat als informatieve vragen. U kent mijn standpunten rond de indexering, ik ken ook uw standpunt ten gronde daarover, maar daar kunnen we het begin april waarschijnlijk verder over hebben.
De heer Anaf heeft het woord.
Minister, dank u wel ook voor uw antwoord op de vraag van collega Vaneeckhout. Ik kijk wel uit naar die sectoranalyse, want wij krijgen – en ik denk alle collega’s wel – heel wat alarmsignalen uit het brede welzijnsveld, uit verschillende sectoren. Door de besparingen op de werkingsmiddelen in 2014 en daarnaast een structurele niet-indexering weet men niet meer van welk hout pijlen te maken, zeker nu de inflatie afgelopen jaar zo door het dak is gegaan en de kosten gestegen zijn. Ik ben benieuwd of dat daaruit zal blijken. Ik neem aan van wel, maar ik wacht de sectoranalyse uiteraard af.
Mijn vraag is dan: als die er effectief in april van dit jaar komt, en daar blijkt uit wat nu uit de sector als alarmkreet komt, bent u dan bereid om dat op de tafel van de regering te leggen? Om daar extra middelen voor te voorzien in de begrotingswijziging? Want ik denk dat dat dan qua timing eigenlijk juist … Is het de bedoeling geweest om dat qua timing daarop af te stemmen? Want dat lijkt wel goed uit te komen.
Minister Crevits heeft het woord.
Wat 2022 betreft: dat is ook een beetje mijn vraag, maar we zijn nu nog maar februari. De jaarrekeningen worden pas later opgeleverd en die sectoranalyse gebeurt aan de hand van de jaarrekeningen. We zitten daar dus een beetje vast. Zodra de jaarrekeningen neergelegd zijn, wil ik dat gerust meepakken, maar nu zomaar meepakken kan technisch gewoon niet in het kader van de methodologie die we voeren. We gaan met onze administratie bekijken of er een mogelijkheid is om daar wat zicht op te krijgen. Je hebt daar absoluut een punt: 2022 is natuurlijk hét inflatiejaar in vergelijking met de jaren ervoor.
Dan is er de energietoelage. Je kunt dat niet één op één op een index zetten. Ik geef een voorbeeld: de woonzorgcentra hebben geen werkingsmiddelen, maar die hebben wel een energietoelage gekregen. We hebben wel een hoger bedrag gegeven aan bijvoorbeeld de residentiële jeugdhulp en aan de kinderopvang. We hebben eigenlijk die sectoren die het zwaarst getroffen zijn onder de niet-indexatie, een extra push gegeven. Dus het zal niet één op één zijn, maar het zal wel – als je puur de inflatie 2022 neemt – een serieuze tegemoetkoming zijn.
Collega Anaf, we hebben eigenlijk al vanaf 2024 – of half 2024, bij de volgende legislatuur – een indexatie van de werkingsmiddelen voorzien. Ook in de meerjarenbegroting is dat zo voorzien op dit ogenblik. We zullen dus zien wat de toestand is na de analyse die gemaakt is. Ik zou die 69 miljoen euro ook niet vrijgemaakt hebben mocht ik niet geweten hebben dat er een probleem was en mocht ik niet hebben willen ingrijpen bij de gestegen energiekosten.
Dit is natuurlijk heel heftig en onverwacht voor onze voorzieningen. In 2024 maken we opnieuw de begroting. Maar het is evident, collega’s, dat voor mij die sectoranalyse wel van belang is. Het is niet omdat we 2022 niet meepakken dat je niet noodzakelijk een probleem hebt. Ik wil ook bekijken of dat structureel is. Nog eens: we weten nog niet wat het effect van corona precies geweest is. We moeten ook eens kijken of er voorzieningen zijn die op dat moment – ondanks alles wat we gedaan hebben – toch weer in de problemen geraakt zijn of niet. Ik hoor in sommige voorzieningen dat men toch geen volle bezetting heeft, ondanks het feit dat corona au fond voorbij is. Dat kan om allerhande redenen zijn: dat kan uitgestelde zorg zijn, het kan ook zijn dat mensen andere prioriteiten hebben, of dat men het nog niet vertrouwt. Er zijn veel redenen mogelijk. Maar dat kan natuurlijk nog altijd een postcorona-effect zijn. Ik hoed mij op dit ogenblik voor grote uitspraken over de al dan niet structurele gezondheid, daarvoor moeten we naar die analyses kijken.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Dank u wel voor de aanvullingen, minister. Er was één vraag die niet beantwoord is, maar ik veronderstel dat het antwoord dan ‘nee’ is. Dat u waarschijnlijk op dit moment geen signalen hebt van voorzieningen die zeggen dat ze ermee ophouden?
Neen. Er zijn natuurlijk altijd voorzieningen die stoppen en nieuwe die erbij komen, bijvoorbeeld in de kinderopvang.
Maar er is geen acuut signaal op basis van financiële redenen?
Nee, nee. Ja, ik weet ook wel dat er in de privé bepaalde groepen zijn die het moeilijk hebben. Maar het is niet acuter dan diegene die we al kennen.
Dan rond ik hiermee af. Ik denk dat wij in april verder zullen ingaan op dit debat. Ik denk dat de minister, maar wij zeker ook het signaal van het Welzijnsverbond zelf zeer ernstig nemen. Maar de sectoranalyse zal een beter moment zijn. Ik hoop dat 2022 daar op een of andere manier een beetje mee in genomen wordt. (Opmerkingen van minister Hilde Crevits)
De vraag om uitleg is afgehandeld.