Report meeting Commissie voor Onderwijs
Report
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, elk jaar stellen ongeveer 18.000 leerlingen in het secundair onderwijs vast dat ze niet de juiste studiekeuze gemaakt hebben en bijgevolg niet op hun plaats zitten. Dat is, als je dat omrekent ten opzichte van de 452.000 leerlingen in het secundair onderwijs, 4 procent van de leerlingen die tijdens het schooljaar veranderen van studierichting. Die cijfers zijn naar voren gekomen in Tribune, het magazine van het Vlaams netwerk van ondernemingen (Voka). Ondanks de infodagen, opendeurdagen en de adviezen van klassenraden blijken veel leerlingen een foute keuze te maken. Maar we stellen ook vast dat veel ouders niet op de hoogte zijn van mogelijke studierichtingen en de onderlinge verschillen.
Om jongeren te ondersteunen en begeleiden bij hun zoektocht naar de juiste studierichting, heeft Voka in samenwerking met UGent een Talentcenter ontwikkeld. Dat Talentcenter is niet zomaar iets. Het is een wetenschappelijk instrument dat verder bouwt op internationaal onderzoek, waarbij leerlingen van de eerste graad secundair onderwijs een aantal proeven uitvoeren die een beeld geven van hun competenties en interesses. Ze krijgen vervolgens een Talentenrapport waarop alle mogelijke studierichtingen staan die aansluiten op de resultaten. We kennen iets gelijkaardigs met de Columbusproef, maar die situeert zich op het einde van het secundair onderwijs. Ze had ook tot doel om de blik van de studenten open te trekken naar andere studierichtingen dan diegene die eerst op hun vizier stonden.
Dat Talentenrapport geeft niet alleen het aantal studierichtingen aan, maar biedt leerlingen en ouders ook elementen voor een beter geïnformeerde keuze. Het project start vanuit de talenten en interesses van de leerling. De proeven zelf bestaan uit gekende cognitieve testen, die de vaardigheden op het vlak van lezen en rekenen nagaan. Maar er zitten ook enkele verrassende onderdelen in, zoals bijvoorbeeld een virtualrealitygame, om ook op die manier talenten van leerlingen in beeld te brengen. Eind maart 2023, binnenkort, start een pilootproject in Technopolis. Dat project zal minstens een jaar lopen en men hoopt dat, bij een positieve evaluatie, verder te kunnen uitrollen in Vlaanderen.
Het Talentcenter wil inspelen op twee belangrijke elementen. Als eerste wil men het onderwijs beter afstemmen op de noden van de arbeidsmarkt waar zich momenteel een acute krapte voordoet. Een tweede en belangrijk element is zorgen dat leerlingen direct kiezen voor de studierichting die aansluit bij hun interesses, maar ook bij hun capaciteiten. Veel leerlingen beginnen in een richting die niet bij hen past, en moeten nadien schakelen omdat ze vaststellen dat het niet lukt. We kennen ook de scenario’s, collega’s, waar leerlingen starten in aso en dan verder keuzes maken naar tso en bso. Daar is niets mis mee, tenzij ze al eerder in een richting van tso of bso zouden kunnen starten, als ze weten dat die richtingen er zijn en aansluiten bij hun profielen. Het typevoorbeeld dat ik regelmatig aanhaal is de opleiding chemie. Maar ook de architecturele vorming in kso is een stevige opleiding, met wiskunde, esthetica en dergelijke meer, en ook talen. Mensen denken daar niet direct aan als ze een richting zoeken die creatief en ook sterk wetenschappelijk is. Hierin spelen ook een aantal vooroordelen een rol.
Op lange termijn moet een betere studiekeuze het onderwijs opnieuw opkrikken en kan het potentieel voor de arbeidsmarkt ten volle benut worden. Ook onze leerkrachten kunnen op die manier met leerlingen werken die de nodige capaciteiten en interesses hebben. Dat verhoogt het comfort van leerkrachten in de klas. Ik heb een aantal vragen hierover, minister.
Zult u het verloop van het proefproject opvolgen om nadien te bekijken of het project verder kan worden gezet?
In welke mate kan het Talentcenter vergeleken worden met de Columbusproef op het einde van het secundair onderwijs, wat inhoud betreft?
In welke mate kan het Talentcenter een aanvulling zijn op de reeds bestaande instrumenten voor de studiekeuze van leerlingen, ook bij aanvang van het secundair onderwijs?
Minister Weyts heeft het woord.
Dank u wel. U weet dat we inderdaad verschillende oriëntatie-instrumenten hebben uitgewerkt, omdat ik dat heel belangrijk vind. U hebt verwezen naar de Columbusproef, het advies van de klassenraad, onze trappenraket. Maar dat is inderdaad op het einde van het secundair onderwijs. Als we ook willen dat meer jongeren en hun ouders warm worden gemaakt voor tso, bso en STEM-opleidingen (Science Technology Engineering and Mathematics), dan moeten we minstens proberen om dat aanbod beter bekend te maken.
Ik weet niet hoe het met jullie zit, maar ikzelf ben nooit geconfronteerd geweest met het aanbod of de opleidingen die er bestaan in het kader van tso en bso. Vandaar ongetwijfeld dat men bij mij thuis heeft gedacht dat ook mijn technische competenties beperkt waren en men mij daarom heeft toegeleid naar een aso-opleiding. Maar in veel gevallen is het zo dat dit de opleidingen, zowel bij leerlingen als bij ouders, onbekend en onbemind maakt. Om dat te doorbreken is het initiatief dat Voka heeft genomen, samen met de Universiteit Gent, heel goed. Het biedt ook meteen een valabel wetenschappelijk onderbouwd oriëntatie-instrument voor leerlingen van het basisonderwijs en van de eerste graad secundair onderwijs.
Voor het concept Talentcenter wordt vanuit de Voka-leerstoel bij de Universiteit Gent gezorgd voor wetenschappelijke begeleiding. Onderdelen van de testbatterij van het Talentcenter hebben linken met de Columbustestbatterij. Dat is ook logisch want er was een betrokkenheid van de UGent. Ook gelijklopend tussen beide testen is de spiegel die men aan de leerlingen wil voorhouden. Via het Talentenrapport en de Columbusfeedback krijgen ze zicht op interesses, niet-cognitieve elementen en competenties. Er is dus zeker een gelijkenis met Columbus, maar er is een duidelijk verschil in de doelgroep. Columbus is gericht op de derde graad secundair onderwijs; het Talentcenter op 10- tot 14-jarigen.
De school is de eerste verantwoordelijke voor onderwijsloopbaanbegeleiding. De klassenraad en de CLB’s nemen hierin een belangrijke rol op. Het Talentenrapport vanuit het Talentcenter kan in dit opzicht, net als Columbus, een aanvullend instrument zijn dat leerlingen kan helpen om hun interesses en competenties zichtbaar te maken, ook voor zichzelf, en kan helpen bij het maken van een meer bewuste en gefundeerde keuze. Ik zou ook willen aangeven dat we alle vertrouwen hebben in scholen en CLB’s om hun leerlingen zo optimaal mogelijk te begeleiden in hun keuzeproces. Met de hervorming van de leerlingenbegeleiding zijn scholen sinds 1 september 2018 verplicht om een beleid inzake leerlingenbegeleiding te hebben. Dit is een erkenningsvoorwaarde. Onderwijsloopbaanbegeleiding is een onderdeel van leerlingenbegeleiding en een school maakt hierover samenwerkingsafspraken met een CLB.
Ik ga het initiatief Talentcenter financieel ondersteunen. Ik heb beslist om een basisbedrag, een startfinanciering van 125.000 euro, toe te kennen, met de bedoeling om dat te gaan uitrollen bij een beperkt aantal scholen en leerlingen. Vandaar de notie van een opstartfinanciering. Dat zou al na de paasvakantie starten, om het vervolgens naar alle scholen te kunnen exporteren. In geval van een positieve evaluatie, biedt dit instrument potentieel en kan het perfect passen in onze volledige ambitie om goed te oriënteren richting STEM, tso en bso.
De heer Daniëls heeft het woord.
Dank u wel, minister, ik onderschrijf uw enthousiasme om dit mee te nemen. Het is interessant om jongeren, ouders, leerkrachten en scholen maximaal een goede studiekeuze te helpen maken, waarbij alle talenten en capaciteiten in beeld komen, en die te linken aan de studiekeuzes. Ik ben in elk geval tevreden, minister, dat u dat verder wilt meenemen, ook in het licht van de ondersteuning van onze leerkrachten. Dat mogen we niet vergeten. Want lesgeven aan leerlingen die het niveau niet aankunnen of die niet geïnteresseerd zijn, waardoor de spreidstand van de leerkracht te groot wordt, maakt dat de leerkracht uitvalt. Differentiëren is een fantastisch mooi begrip en concept. En dat kan, dat moet en dat zal. Maar er is een einde aan. Ik stel vast dat in ons onderwijs nog te veel de idee wordt meegegeven dat alles gedifferentieerd kan worden en dat alle leerlingen blijvend kunnen worden meegenomen. Maar dat is niet de realiteit.
In dat kader moeten we scholen informeren over het bestaan hiervan, om hen warm te maken en ervoor te zorgen dat zo veel mogelijk leerlingen daaraan deelnemen.
Ik wil zelf nog een bijkomende vraag stellen. Dit geldt voor de eerste graad, heb ik begrepen. (Opmerkingen van minister Ben Weyts)
Oké, het geldt ook voor het basisonderwijs.
Maar ook in de tweede graad moet er gekozen worden. Mijn vraag is of het ook daar dan wordt overwogen? Ik vind het belangrijk naar elk keuzemoment toe. Je ziet leerlingen, ouders, leerkrachten twijfelen, klassenraden weten het niet. Dan kan zo’n hulpinstrument, niet alleen in de lagere school of in de eerste graad, maar zeker ook in de tweede graad, een nuttig instrument zijn.
Minister Weyts heeft het woord.
Het is natuurlijk in eerste instantie bedoeld voor de doelgroep 10- tot 14-jarigen, tot de eerste graad secundair onderwijs. Je moet je instrument afstemmen op je doelpubliek. Eenmaal je een hogere leeftijdscategorie in aanmerking wilt laten komen, vergt dat een aanpassing van het instrument in kwestie.
Dit is eigenlijk wat ik altijd naar voren heb geschoven als een soort alternatief voor datgene wat we doen met sport, waarbij we proberen met Sportkompas richting de scholen te gaan om kinderen vanaf het vierde leerjaar in contact te brengen met verschillende disciplines. We testen hen op grond van hun vaardigheden. Zijn ze explosief, hebben ze een sterke technische aanleg, hebben ze aanleg voor balsporten, hebben ze een grote reactiesnelheid? Dat is een wetenschappelijk onderbouwd instrument. Op grond daarvan bieden we hun een rapport aan dat zegt voor welke sporten ze, verhoudingsgewijs, aanleg hebben. We vertalen dat dan naar een dertigtal sportdisciplines die in dat onderzoek vervat zitten. We willen daar in een volgende stap en in samenwerking met de lokale besturen, ook onmiddellijk de adressen van de dichtstbijzijnde clubs aan koppelen. Dat gaat heel ruim, er zit bijvoorbeeld ook schermen bij. Het past in die redenering waarbij je ervan uitgaat dat als Mozes niet naar de berg gaat, de berg dan maar naar Mozes moet komen, en de positieve sfeer waarin je de kinderen een rapport geeft waarmee ze thuis kunnen tonen aan hun ouders dat ze blijkbaar aanleg hebben voor een sport. Naar analogie met dit systeem van Sportkompas, sluit dit hierbij aan. Al in het lager onderwijs probeer je te detecteren wat de skills en de talenten zijn van kinderen en jongeren, en die kunnen zich ook richten op het technische en het beroepsaanbod.
Men gaat in eerste instantie aan de slag na de paasvakantie met een bereik, pin er mij niet op vast, van een drieduizendtal leerlingen. Dat is toch niet slecht om te kunnen vaststellen wat de reacties zijn en of we dat desgevallend kunnen uitrollen in ons volledig onderwijs.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, ik denk dat dit een project is dat er beloftevol uitziet. We moeten kijken hoe het loopt. Het doet de dingen die we willen dat het doet in de lagere school, naar oriëntering naar de eerste graad, waar kinderen en jongeren al een keuze maken in het tweede jaar in de basisopties. We moeten dit omarmen, verder uitrollen en in de scholen bekendmaken dat het bestaat.
De vraag om uitleg is afgehandeld.