Report meeting Commissie voor Mobiliteit en Openbare Werken
Report
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Ik had hier inderdaad nog enige informatie over gewenst, en had er een schriftelijke vraag over gesteld in mei 2022. Ik bevroeg de minister toen over de scholen in het buitengewoon onderwijs die niet of nog niet wensten in te gaan op het aanbod voor extra middelen voor hun leerlingenvervoer. Op maandag 27 juni 2022 ontving ik van de minister het antwoord dat het de nodige tijd in beslag neemt om de gegevens te verzamelen, en dat ze de voorziene tijd dus niet zouden halen. Ik zou een antwoord mogen verwachten tegen 15 juli van hetzelfde jaar. Intussen heb ik na herhaaldelijk aandringen het antwoord over de scholen die weigerden of uitstelden helaas nog niet ontvangen, met steeds hetzelfde antwoord: dat het nog de nodige tijd in beslag zou nemen. Het lijkt me wel cruciaal om een antwoord te hebben op deze vragen, in functie van het uitstippelen van een goed beleid. Want we willen toch alle leerlingen gebruik laten maken van een leerlingenvervoer dat beperkt is in een bepaalde tijd, natuurlijk in afwachting van de uitvoering van de conceptnota die de minister ondertussen heeft voorgesteld.
In de commissie van 13 oktober 2022 zei u, minister, dat tegen eind november een evaluatie met alle betrokken stakeholders klaar zou zijn, of dat u dat klaar zou willen hebben. En bij de begrotingsbesprekingen van eind vorig jaar koppelde u deze evaluatiestudie van Deloitte ook aan de conceptnota. “De aanbevelingen en opmerkingen zullen in rekening worden gebracht bij de uitrol van nieuwe regelgeving”, hebt u toen aangegeven.
Minister, op welke manier zult u verder vormgeven aan het leerlingenvervoer?
Als er geen antwoord gegeven kan worden op de vragen van mijn schriftelijke vraag: hoeveel voertuigen werden met vertraging ingeschakeld? Er werd een aantal voertuigen beloofd op 1 september 2022. Die zouden dan pas uitrijden op 1 oktober 2022. Hoeveel waren er dus in september beloofd, maar zijn nog altijd niet op die scholen geraakt?
En maken de redenen voor weigering of uitstel van leerlingenvervoer en de geografische spreiding van deze scholen ook deel uit van uw aangekondigde evaluatie?
Minister Peeters heeft het woord.
Dank u wel, mevrouw Krekels, voor uw vragen.
We weten natuurlijk allemaal – en ik denk dat u het mee kunt beamen, want u hebt me er al verschillende keren vragen over gesteld – dat het hele verhaal rond het leerlingenvervoer een heel complex gegeven is en al jarenlang – ik denk zelfs decennialang – aansleept. Er moet daar sowieso het een en ander bijgestuurd worden, zeker toekomstgericht, om tot een meer performant en duidelijker systeem te kunnen komen.
Het is alleszins niet zo dat wij cijfers of gegevens willen achterhouden, integendeel, maar het is vaak een heel kluwen. We zien enerzijds de fluctuaties in het leerlingenaantal. Dat speelt mee, alsook het feit dat heel wat leerlingen heel vaak verhuizen – dat is natuurlijk hun goed recht – of meerdere adressen hebben waar ze opgepikt of afgezet moeten worden. We zitten ook samen met de scholen, de busbegeleiders en iedereen binnen het departement Onderwijs. Het is, kortom, een heel complex gegeven waaraan we met z’n allen moeten werken om toekomstgericht tot een betere regeling te komen.
Nu, we hebben het hier in de commissie van 29 september en 13 oktober nog uitgebreid over gehad. U weet intussen ook dat we extra budgetten hebben vrijgemaakt, niet alleen voor dit schooljaar, maar ook tot en met 2027. We hebben jaarlijks een bedrag van 26,4 miljoen euro specifiek voor het vervoer, en bijkomend 10 miljoen euro voor busbegeleiders, via het departement Onderwijs. We zullen, of willen alleszins, met die extra budgetten zorgen voor meer maatwerk. En we willen er alleszins voor zorgen dat de leerlingen voor een enkele rit niet langer dan negentig minuten op een bus moeten zitten.
Eind juni kreeg u geen detailantwoord op uw vraag voor de periode januari tot en met juni 2022. U vroeg toen specifiek welke scholen toen al weigerden, die laatste jaarhelft van het schooljaar, om mee te doen en wat daar de regionale spreiding van was. Ik kan u wat dat betreft al zeggen dat ik nog heel wat gesprekken heb gehad met de mensen van De Lijn die zich specifiek bezighouden met het leerlingenvervoer. En ik moet zeggen: chapeau voor al het werk dat zij verricht hebben. Want het is echt werk op nagenoeg individueel niveau, van elke leerling apart, en dat dan nog in samenspraak met onderwijsinstellingen, om tot oplossingen te komen.
De focus lag natuurlijk maximaal op zorgen voor een goede regeling voor alle leerlingen. We moeten er dan ook rekening mee houden dat er sowieso een groei is van het leerlingenaantal in het bijzonder onderwijs. En opnieuw: het blijft een evolutief proces dat altijd opgevolgd moet worden.
In die periode waren er 52 scholen die hadden laten weten dat zij geen wijziging wensten. Heeft dat met regionale spreiding te maken? Het was vooral aangegeven door de scholen zelf. Het waren 13 scholen in West-Vlaanderen, geen enkele uit Vlaams-Brabant, 2 in Limburg, 32 in Antwerpen en 5 in Oost-Vlaanderen. Dat maakt een totaal van 52 schoolinstellingen die gezegd hebben: wij willen voorlopig niet inzetten op die nieuwe regeling, dat nieuwe aanbod. Men had daar allerlei redenen voor. Heel vaak was de grootste bekommernis dat ze de continuïteit wilden behouden voor de leerlingen, ook al betekende dat meer dan 90 minuten op een bus zitten. Maar ze wilden zo weinig mogelijk verandering om een stabiel kader te hebben. En dat is meestal de reden geweest waarom men dat aanbod geweigerd heeft.
Ik moet ook wel meegeven dat het aantal unieke leerlingen enorm blijft stijgen. Als ik kijk naar de cijfers van 30 augustus 2022 dan gingen wij toen uit van 34.196 unieke leerlingen. In september 2022 bleek het te gaan over 38.651 leerlingen, dus 4455 leerlingen extra. Eind november bleken er daar nog eens 208 bij te komen. Bij de telling van januari 2023 zitten we al aan 39.495.
Sinds het moment van de opmaak van de planning voor het huidige schooljaar, in augustus 2022, zitten we dus al aan 5299 leerlingen meer. Van die 5299 moet iedereen individueel een aanbod krijgen. Dat betekent ook dat in de routes van de andere leerlingen die we al kenden, het aanbod ook bijgestuurd moet worden. Dit maar om aan te geven dat het telkens een heel complex gegeven is. Meer leerlingen betekent dat er nood is aan meer openbaar vervoer, met ook een impact op de andere routes.
Als het gaat over wat we beloofd hebben: we houden zeker vast aan die beloftes, maar het is niet altijd mogelijk. Het feit dat er zo’n groei is in het bijzonder onderwijs, betekent ook vaak dat er meer leerlingen zijn die ver van de school gehuisvest zijn, of die een school kiezen die verder van hun thuisadres gelegen is. Er zijn ook vaak onderwijsinstellingen die volzet zijn, en dat is ook vaak een reden waarom men zich verder moet verplaatsen. Soms zijn kinderen ook geplaatst, of zorgt de keuze van het onderwijstype voor een verdere verplaatsing. Dat zijn allemaal factoren die meespelen, om maar aan te duiden hoe complex het allemaal is. Gewoon copy-pasten, of gewoon in een computermodel steken, lukt helaas niet.
Bij de laatste gedachtewisseling, hier in de commissie, hebt u ook al duidelijk gehoord dat de directeur-generaal van De Lijn naar Berlijn is gegaan om te kijken hoe men het daar via een computergestuurd model veel beter kan matchen en veel sneller op de bal kan spelen. Nu is het heel vaak nog handwerk: er moet telefonisch maatwerk gedaan worden van ouders naar scholen, van de school naar De Lijn, naar de vervoerder, naar de busbegeleider. Dat is heel complex allemaal. Men is dus aan het bekijken hoe men dat in de toekomst in de Mobiliteitscentrale kan laten inkantelen om veel sneller, eventueel via een Whatsapp van de ouder, rechtstreeks naar de Mobiliteitscentrale, te werken om zodoende de keten veel korter te maken en te zorgen dat men veel sneller op de bal kan spelen.
Om kort te gaan: we willen nog altijd vasthouden aan de ambitie, maar er moet nog veel gebeuren. We moeten ook de conceptnota nog verder uitwerken en kijken naar aangepaste toekomstgerichte regelgeving. Dat neemt niet weg dat men bij De Lijn continu bezig is met efficiëntiewinsten. Maar zoals gezegd blijft het complex door de extra leerlingen, die natuurlijk allemaal welkom zijn, maar waardoor het tracé van het vervoer verandert.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Dank u, minister, voor uw uitgebreide en heel duidelijke antwoord. Ik sluit me uiteraard aan bij het feit dat het een heel complex gegeven is, dat het heel veel moeite kost, dat er heel veel parameters zijn die op elkaar afgestemd moeten worden, en dat het dus geen evidentie is. Daar sluit ik me helemaal bij aan en het is zeker geen verwijt. U geeft terecht aan dat men daar al lang mee bezig is. Het is ook de reden waarom het niet met één vingerknip opgelost is. Zoals u zelf ook aangeeft, hebt u bijkomende middelen vrijgemaakt, maar ook daarmee is niet alle leed opgelost, omdat er natuurlijk veel meer zaken meespelen. We zijn natuurlijk met die oefening bezig en daarom denk ik dat het belangrijk is om nu door te zetten en ook alle aspecten mee te proberen nemen en daar zo goed mogelijk mee om te proberen gaan.
U zei dat er 52 scholen toen niet wensten mee te gaan in die wijzigingen. In het laatste jaarverslag van het Kinderrechtencommissariaat suggereerde men het idee om de middelen die zijn blijven liggen, elders op te nemen. Werden die bijvoorbeeld omgeleid naar scholen die nog steeds moeilijkheden ervaarden, waardoor men dan bijvoorbeeld gebruik kon maken van duurder vervoer zoals taxi’s, die ook al eens ingezet worden? Zijn die middelen gebruikt om andere scholen beter te bedienen, of zijn die gewoon bewaard voor de verderzetting van het verhaal?
Een tweede zaak, die oefening, dat computergestuurd model uit Berlijn, dat kunnen we misschien meenemen. Het is inderdaad zo dat een van de knelpunten die ook door Deloitte worden aangegeven, de afstemming is tussen De Lijn en de scholen. Dat kan nog een pak beter. U gaf terecht aan dat de capaciteit van buitengewoon onderwijs toeneemt, en dat er ook leerlingen zijn die op meerdere plaatsen moeten afstappen vanwege de gezinssituatie, de ene keer bij de vader, de andere keer bij de moeder op een heel andere plaats. Die plaatsen worden dan op verschillende bussen vrijgehouden, dus dat zijn zeker zaken die spelen. Hierbij was mijn bijkomende vraag hoe we daaraan tegemoet gaan komen, maar ik begrijp dus uit uw antwoord dat jullie dat computergestuurde model van Berlijn gaan meenemen en bekijken hoe we dat gaan enten op het verhaal dat we nu aan het schrijven zijn. Begrijp ik dat goed zo?
De heer Bex heeft het woord.
Ik had deze week een vraag ingediend die normaal later aan bod zou komen, maar misschien kunt u vandaag al antwoorden, minister, en dan zal ik de vraag uiteraard intrekken.
Ik denk dat we het erover eens zijn dat het een complexe en belangrijke materie is. We zien ook dat de minister inspanningen doet, maar de complexiteit en het feit dat het bijna handmatig gebeurt, tonen aan dat er een grondige hervorming nodig is. Over die hervorming is, zoals collega Krekels zei, een nota in juli goedgekeurd door de regering. Er werd gezegd dat er voor die hervorming externe ondersteuning zou worden aangesteld. Ik vraag me af hoe dat vorm heeft gekregen en wie dat precies doet.
Er werd ook voorgesteld om tussen de ministers een coördinator aan te stellen voor overleg en om een concreet stappenplan op te stellen met het oog op – en dat is toch wel belangrijk – een implementatie tegen het schooljaar 2024-2025. Dat is vrij kort dag als we zien dat we nog maar aan het begin van het proces staan. Heeft die coördinator al gerapporteerd aan de Vlaamse Regering en wat de belangrijkste punten waren.
Tot slot, in de Onderwijscommissie van een tweetal weken geleden vroeg de kinderrechtencommissaris of het definitieve rapport van Deloitte al gekend was. Terwijl de kinderrechtencommissaris altijd diegene is geweest die dit dossier op de dagorde heeft gezet, was zij er blijkbaar niet van op de hoogte dat een rapport dat reeds in september met de Vlaamse Regering was gedeeld, als ik me niet vergis, klaar was. Ik vraag me af, minister, of het niet goed zou zijn indien u het Kinderrechtencommissariaat van heel dichtbij bij dit proces zou betrekken, iets wat blijkbaar op dit moment niet het geval is.
Mevrouw Fournier heeft het woord.
Ik wil toch nog eens kort aansluiten. Het was een interessante vraag van collega Krekels. Iedere keer opnieuw komt het hier aan bod, en ik denk dat er vanuit iedere fractie ook wel altijd, ik ga niet zeggen een enthousiasme, maar een zekere interesse is om dit op te volgen.
Ik had een beetje dezelfde vraag als collega Bex. Als het leerlingenvervoer vorig jaar een hot item was, dan waren er ook andere ministers die op de kar wilden springen, als ik het zo mag zeggen: de minister van Welzijn en de minister van Jeugd. Ik stel mij ook de vraag. Ze gingen met vijf ministers een overleg hebben; is dat overleg ondertussen al opgestart? Komt dat veel samen? Welke initiatieven zijn er daaruit gekomen?
Minister, ik wil u toch nog een compliment geven. Ik denk dat u de eerste minister bent die zoveel tijd, energie en budget steekt in het oplossen van dit probleem, dus nogmaals mijn complimenten. Maar, bijkomend, de andere departementen, die ook mee op de kar sprongen, welke inbreng hebben zij al gehad?
Minister Peeters heeft het woord.
Dank u wel voor de bijkomende vragen.
Mevrouw Krekels, in verband met de middelen die zouden zijn blijven liggen, zoals aangehaald door het Kinderrechtencommissariaat: ik moet u zeggen dat er bij mijn weten geen middelen zijn blijven liggen. U weet dat wij in de tweede helft van het vorige schooljaar snel moesten schakelen, en dat wij niet alle routes hebben hertekend, maar ook heel veel hebben ingezet op taxidiensten en kleine busjes. Dan zaten we daar natuurlijk met de regelgeving vanuit Onderwijs, waarbij men zei dat busbegeleiding pas wordt voorzien op het moment dat er meer dan zes of acht reizigers zijn. Vandaar dat daar toen geen begeleiding was voorzien, terwijl sommige kinderen met dergelijke complexe noden juist wel die begeleiding nodig hadden. Dan heeft De Lijn daar zelf de middelen voor opgetrokken, om begeleiding toch mee te kunnen voorzien, zodat we eigenlijk ook de vlucht vooruit konden nemen. Kortom, middelen die blijven liggen zijn er echt niet. Integendeel, er zijn tekorten.
Het is daarom dat ik ook inspeel op dat verhaal van die bedragen. We hadden eigenlijk sinds 2016 voor het leerlingenvervoer buitengewoon onderwijs een ongewijzigd budget van om en bij de 70 miljoen euro voor heel Vlaanderen. We hebben daar vorig schooljaar eerst stapsgewijs een aantal bedragen bij gedaan. Finaal zitten we tot en met 2027 op een extra bedrag van een dikke 26 miljoen euro, wat neerkomt op een kleine 100 miljoen euro aan middelen voor het leerlingenvervoer buitengewoon onderwijs.
Maar tegelijkertijd moeten we dan ook weer die unieke opstappers tellen. Als het evolueert van 34.000 naar ruim 39.000 leerlingen, of meer dan 5000 leerlingen extra, dan wil dat ook zeggen dat de extra middelen die we gecalculeerd hadden in september en oktober 2022, eigenlijk nu al achterhaald zijn, omdat we nu 5000 extra opstappers hebben.
Tegelijkertijd hebben we nog de inflatiekosten, wat natuurlijk ook bij het bestellen van al die extra ritten komt. In totaal hadden we vorig schooljaar 410 extra schoolritten: 209 bussen en 201 taxi’s. Dat betekent natuurlijk ook dat je daar de middelen voor moet voorzien, en dat je daar ook de nodige budgetten tegenover moet zetten. We weten dus eigenlijk nu al dat er eerder een tekort zal zijn dan dat er een overschot zal zijn. We blijven natuurlijk wel focussen, want we willen die termijn van minder dan 90 minuten sowieso respecteren, en dan is en blijft het natuurlijk maatwerk.
Wat dat computergestuurde model betreft, is het eigenlijk de initiële doelstelling dat we de specifieke doelgroepen, zoals de Mobiliteitscentrale Aangepast Vervoer (MAV), de Diensten Aangepast Vervoer (DAV), maar ook het leerlingenvervoer buitengewoon onderwijs, in 2024 zouden inkantelen in de Mobiliteitscentrale. Men is nu in Berlijn gaan kijken naar soortgelijke modellen die men daar hanteert, om ervoor te zorgen dat er een snellere match is tussen de vraag of de boodschap van de ouders, bijvoorbeeld wanneer het kind ziek is of op een dag bij de grootouders moet op- of afstappen om welke reden dan ook. Want nu verloopt dat altijd van de ouders naar de school, van de school naar de busbegeleider, van de busbegeleider en de school naar de chauffeur. Dat is allemaal veel te complex en duurt te lang.
We zien en horen vandaag dat er vaak bussen worden ingezet voor – ik zeg nu maar iets – vijftig leerlingen, en dan zitten daar maar twintig leerlingen op. Dat maakt het ook nog eens allemaal complexer. Om daar dus echt die efficiëntiewinsten te boeken, doet De Lijn heel veel, maar dat moet tegelijkertijd van de ouders en de onderwijsinstellingen komen, en dan zit de busbegeleider daar nog tussen. Als die ’s morgens belt dat hij ziek is, en er is geen vervanger, dan mag die bus ook niet uitrijden.
Kortom, ik denk dat we allemaal wel weten dat het een complex gegeven is, en dat maakt het moeilijk. We gaan niet zomaar dat model uit Berlijn kopiëren, maar we gaan wel kijken hoe we hier via de mobiliteitscentralebeheerder ook een soortgelijk systeem op kunnen zetten, om daaromtrent sneller tot één uniform geheel te komen.
Het Kinderrechtencommissariaat is, net zoals heel wat andere organisaties, zoals de oudercomités, al betrokken, toen we de verschillende stakeholdersoverleggen hadden. We hebben met heel wat partners gesprekken gevoerd. Wij zullen hen toekomstgericht – op het moment dat wij met nieuwe regelgeving komen – daar zeker ook verder bij betrekken.
Er was ook de vraag over de studies van Deloitte: dat is vanuit het departement Onderwijs vertrokken.
Wat betreft de pilootprojecten: wat heeft men gedaan om daar knowhow uit te kunnen halen, onder andere de collectieve opstapplaatsen, de gegevens allemaal? Dat zit voor een groot stuk bij het departement Onderwijs. Ik vermoed – ik moet misschien voorzichtig zijn in wat ik zeg – dat dat door het departement Onderwijs ook opengesteld zal worden. Ik zal checken waarom die studie nog niet vrijgesteld is, maar ik zie geen probleem waarom die niet gepubliceerd zou mogen worden, want die studie is afgehandeld. Maar ik zal even kijken. Ik denk dat dat via het departement Onderwijs is, omdat daar de pilootprojecten ook opgezet zijn.
Wat de conceptnota betreft, zijn we nog verder bezig met de uitrol.
Ik denk dat ik daarmee, tenzij ik nog iets vergeten ben … (Opmerkingen)
Inderdaad. Ook in het kader van de verdere uitrol en de opmaak van de conceptnota in navolging van de resolutie van het parlement, hebben we dat met alle mogelijke betrokkenen bekeken, want toekomstgericht moet je dat inderdaad met Welzijn bekijken, kijken naar de opvang van kinderen voor en na school. Nu, dat moet allemaal verder uitgebouwd worden in die conceptnota, waarbij we echt uitgaan van maatwerk en de zelfredzaamheid van het kind. Ieder die vandaag de dag capabel is om het openbaar vervoer of eender welke vervoersmodus te gebruiken in het kader van de vrije tijd, zou dat ook moeten kunnen in het kader van onderwijs. Maar daaromtrent moeten we gewoon met alle mogelijke partners – in het kader van de conceptnota is dat ook opgezet – verder blijven samenwerken.
Nu, wij hebben de opdracht gekregen om dat verder te faciliteren. Wij gaan daar uiteraard, samen met de mensen van het Departement Mobiliteit en Openbare Werken, maar ook via externe juridische adviezen en uiteraard ook met alle mogelijke betrokken stakeholders, verder op inzetten. Dat verhaal, dat werk is nog niet af. Zodra dat rond is, wil ik dat zeker ook hier met de commissie delen, maar we zijn daar volop mee bezig. Uiteraard zullen daar ook de andere kabinetten, andere ministers bij betrokken zijn, en ook onder andere het Kinderrechtencommissariaat – kortom, iedereen die een belangrijke stem heeft in dat verhaal.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Minister, het is zoals u zegt: het dossier heeft vele kanten en we moeten het van vele kanten bekijken. Het oorspronkelijke doel van de hele operatie was natuurlijk om heel dat leerlingenvervoer efficiënter te organiseren en ook om de middelen die ervoor vrijgemaakt werden, efficiënter en doeltreffender te kunnen inzetten. Oorspronkelijk was het natuurlijk de bedoeling om te kijken: als we alternatieven kunnen uitwerken, kunnen we dan met hetzelfde aantal middelen de mensen beter bedienen? De alternatieven zijn de inclusieve opvanginitiatieven, de voor- en naschoolse opvang, mobiliteitscoaches en het centreren van opvangplaatsen. Dat zou allemaal tijdswinst moeten opleveren.
Ondertussen merken we dat we om dat doel te bereiken in eerste instantie nog veel meer middelen moeten inzetten om alles te kunnen bewerkstelligen. Natuurlijk is het de bedoeling dat dit zich toch minstens zou moeten stabiliseren en dat we met de tijd, als er meer alternatieven gangbaar worden, die middelen nog efficiënter en beter kunnen inzetten en dat dan die kosten misschien weer naar omlaag gaan. Dat moet nog altijd een streven blijven.
Zoals gezegd, blijft het complex. Minister, uiteraard is die pluim die u daarnet gekregen hebt zeker terecht. U pakt het inderdaad met twee handen aan. We volgen het verder op in de hoop dat het kan blijven evolueren in positieve zin.
De vraag om uitleg is afgehandeld.