Report meeting Commissie voor Wonen en Onroerend Erfgoed
Vraag om uitleg over de noodkreet van lokale besturen aan de Vlaamse Regering over dak- en thuisloosheid
Report
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Dat dak- en thuisloosheid al langer geen exclusief probleem meer van de grootsteden is, is voor wie de werkzaamheden van de commissie Wonen van het Vlaams Parlement volgt, al langer duidelijk. Deze complexe problematiek is vaak meerlagig en de aanpak ervan bestrijkt meerdere beleidsdomeinen gaande van Welzijn, Volksgezondheid, Armoedebestrijding, Werk tot Wonen. Een problematiek die de laatste jaren gelukkig, dankzij inspanningen van de Koning Boudewijnstichting, veel beter in kaart is gebracht.
Ondanks de uitdagingen heeft deze Vlaamse Regering toch heel wat belangrijke maatregelen in dezen genomen, gaande van housing first-initiatieven, een Vlaams Actieplan Armoedebestrijding tot een gecoördineerd actieplan ter bestrijding van de dak- en thuisloosheid.
Maar ook de sociale huisvestingssector is aan een ongeziene metamorfose bezig. Een metamorfose die hen ertoe in staat moet stellen om het bouwritme drastisch op te drijven en de wachtlijsten – naast heel wat kleinere maar toch heel belangrijke maatregelen – structureel te verlagen. Een doelstelling die de sociale huurder alleen maar ten goede moet komen.
Ik was dan ook verbaasd om in een magazine te lezen dat de minister de sociale woningbouw zou saboteren, dan wel een ‘minister van dakloosheid’ zou zijn. Een andere krant stelde het nog anders, ik citeer: “De minister van Wonen maakt er een erezaak van om zo weinig mogelijk sociale woningen te bouwen, en om zo weinig mogelijk mensen in aanmerking te laten komen voor zo’n woning.”
De eenzijdige berichtgeving, die totaal niet overeen lijkt te stemmen met de vele initiatieven die de minister in de commissie neerlegt, noopte mij er toch toe de minister hierover te bevragen.
Tegen deze achtergrond had ik dan ook graag de volgende vragen gesteld. Minister, kunt u de belangrijkste werven binnen dit beleidsdomein waar u deze legislatuur werk van hebt gemaakt, of die nog in uitvoering zijn, wat nader toelichten?
Hoe evalueert u de aantijgingen in de pers inzake het sociale woonbeleid, en de aanpak van dak- en thuisloosheid? In welke mate stemt dit overeen met de realiteit?
De heer Veys heeft het woord.
De strijd tegen dak- en thuisloosheid is een heel belangrijke. Vooruit, samen met veel andere collega’s, waaronder ook de voorgaande vraagsteller, stellen daar heel vaak vragen over. Ik wil daarmee ook al meteen stellen dat wij vragen aan verschillende ministers moeten stellen. Er zijn dus meerdere ‘ministers van dakloosheid’ in de Vlaamse Regering, ik denk dat dat toch belangrijk is om daar dat kleine puntje op de i te zetten.
De aanleiding van mijn vraag is inderdaad een artikel van vorige week in een magazine. Ik ga daar even een citaat uit nemen: “Dakloosheid is al lang geen exclusief probleem meer van grootsteden. Van Roeselare tot Sint-Truiden zet het lokale besturen onder zware druk.” Daar ging het over. Het zijn inderdaad zaken die al vaak gesignaleerd zijn, maar waar de nood aan meer en beter beleid toch echt wel nog een kwestie is.
Verschillende lokale bestuurders gaven aan zeer ongerust te zijn. Onder andere de cd&v-burgemeester van Herentals – die ook geciteerd werd in het artikel – signaleerde daar toch dat het beschikbare woonaanbod helemaal vol zit, dat hotels de laatste strohalm zijn, en dat ze heel veel schrik had dat ze op een bepaald moment geen oplossing meer zou kunnen bieden voor gezinnen en jonge mensen.
Het publiek dat worstelt met dak- en thuisloosheid is ook divers. Meer dan ooit kampen ook jongeren, werkende mensen en alleenstaande vrouwen met het risico op dak- en thuisloosheid. We hebben het daar ook in de plenaire vergadering over gehad enkele maanden geleden. Ook daar waren er vragen aan de beide ministers.
Het is de opzet dat de Vlaamse Regering het actieplan tegen dak- en thuisloosheid uitvoert, dat is eveneens een gezamenlijke taak. Ik heb gezien dat dat nu ook voorwerp is van de interministeriële conferentie voor Armoedebestrijding, dus ik ben benieuwd wat daar verder nog gebeurd is.
Die ‘housing first’ is toch wel een cruciale oplossing die heel vaak gehanteerd wordt als een goede zaak. De Vlaamse Regering zet daar gedeeltelijk op in, maar wij hebben het toch altijd moeilijk om daar echt die concrete cijfers te krijgen, om echt te weten hoeveel mensen we kunnen helpen, hoeveel woningen daar nu voor beschikbaar gesteld worden.
Ik heb dus de volgende vragen voor u, minister. Erkent u dat het probleem van dak- en thuisloosheid in Vlaanderen toeneemt? Dat dat steeds meer een probleem is van niet alleen de grootsteden?
Zijn er plannen om – gelet op die noodkreet van de lokale besturen – lokale besturen op het vlak van wonen beter te ondersteunen? Overweegt u een andere aanpak voor grootsteden dan voor kleinere lokale besturen?
Kunt u wat toelichten waaruit het beleid bestaat, naast het ondersteunen van de daklozentellingen die destijds geïnitieerd zijn door de Koning Boudewijnstichting?
Welke inspanning levert u als minister van Wonen in het bijzonder om die ambities in het dak- en thuisloosheidsbeleid mee waar te maken?
Bent u van mening dat jullie vooruitgang boeken binnen dat actieplan? Op welke punten ziet u die dan? Hoe loopt de samenwerking met de collega’s daar?
Tot slot: het is 2023, u hebt nog een goed jaar om beleid te maken. Wat mogen we deze regeerperiode nog verwachten rond het housing first-beleid in Vlaanderen? Kunt u dit met wat cijfers ondersteunen? Kunt u ons enkele resultaten van deze legislatuur voorleggen?
Ik dank u voor uw antwoorden.
Minister Diependaele heeft het woord.
Collega’s, de verschillende verwijzingen die jullie maken naar titels en andere uitspraken zijn in mijn ogen vooral een bewijs van het verschil in stijl dat er in ons divers medialandschap bestaat. Er bestaat trouwens ook een verschil in stijl in onze parlementaire gemeenschap, mijnheer Veys, maar de dag dat we ons daaraan storen is nog niet gekomen. Het is alleen jammer dat het de ernst van de problematiek een beetje in de schaduw zet.
Maar goed, ik zal eerst ingaan op de vragen van mevrouw Verheyen over de hervorming van de sociale huisvesting en de link met de aanpak dak- en thuisloosheid, om daarna, naar aanleiding van de vragen van collega Veys, dieper in te gaan op het beleid ten aanzien van dak- en thuisloosheid.
Een van mijn belangrijkste initiatieven in deze legislatuur is uiteraard de hervorming van de sociale huisvesting naar eengemaakte woonmaatschappijen. Ondertussen zijn er al 22 aanvragen tot erkenning van woonmaatschappijen ingediend. Dat is 52 procent. Daarvan zijn er al 9 woonmaatschappijen effectief erkend in Vlaanderen. De deadline ligt op 30 juni 2023. Er zijn 42 unieke werkingsgebieden afgebakend en in elk van die werkingsgebieden zal nog maar 1 sociale woonactor actief zijn. Elk van de overblijvende actieve sociale huisvestingsmaatschappijen (SHM’s) hebben duidelijk aangetoond dat ze zich, samen met de sociale verhuurkantoren (SVK’s), tijdig zullen kunnen omvormen tot woonmaatschappijen waarbij de lokale besturen ook hun steun hebben uitgedrukt.
Met die omvorming worden zowel kwalitatieve als kwantitatieve ambities nagestreefd. De integratie van de SVK’s en SHM’s tot woonmaatschappijen staat in functie van klantvriendelijkheid, transparantie en gedegen samenwerking over diverse activiteiten op het vlak van sociale huisvesting en zal de regierol voor lokale besturen versterken. Deze maatregelen moeten leiden tot een kwalitatief lokaal woonbeleid en meer maatwerk. Daarnaast zal de toegankelijkheid van de sociale huur voor kandidaat-huurders en verhuurders door de eenloketfunctie van de woonmaatschappijen verbeterd en vereenvoudigd worden.
Het samenbrengen van de activiteiten van SVK’s en SHM’s maakt het veel concreter mogelijk om expertise te delen en schaalvoordelen te creëren. Daar waar sociale huisvestingsmaatschappijen traditioneel sterker zijn in het bouwen en renoveren van sociaal woonpatrimonium, wordt ervan uitgegaan dat de sterktes van SVK’s meestal ontstaan uit OCMW-werking of welzijnsactoren, vooral op het vlak van woonbegeleiding. Voor het samengaan ervan, moeten we zorgen dat er meer kan worden gebouwd. Dat is de bouwkwaliteit en de bouwcapaciteit, waar ik al tientallen keren op gewezen heb.
Dat de kwaliteit verbetert en dat elkaars goede praktijken een grotere weerklank kunnen krijgen binnen de grotere woonmaatschappijen, daarvan zullen alle huurders de vruchten kunnen plukken. Er zal bovendien ook een kwantitatieve impact zijn op het sociaal woonaanbod. De hervorming naar één actor per gemeente waarbij de gemeenten tegelijk een sterkere regierol krijgen in die woonmaatschappij, zal voor meer mogelijkheden en opportuniteiten, maar ook voor een grotere verantwoordelijkheid zorgen bij de lokale besturen en woonmaatschappijen.
Ondanks het record aan gesubsidieerde investeringskredieten die de Vlaamse Regering de afgelopen jaren ter beschikking heeft gesteld, stellen we vast dat het aantal bijkomende sociale huurwoningen niet substantieel en in gelijke mate toeneemt, en dat de kredieten ongebruikt dreigen te worden. Dat heeft voor een deel te maken met de noodzakelijke aandacht die de meeste huisvestingsmaatschappijen hechten aan renovatie en vervangingsbouw van hun bestaand patrimonium, maar ook met een gebrek aan capaciteit. Hoewel huisvestingsmaatschappijen in de meeste gevallen al goed samenwerken met de lokale besturen, is dat niet overal het geval, wat tot efficiëntie- en effectiviteitsverlies heeft geleid.
Met de lokale besturen aan het roer van de woonmaatschappijen, bieden er zich veel meer kansen aan om sneller en proactiever om te gaan met de uitdagingen met betrekking tot het aanbod aan sociale huurwoningen die zich lokaal en bovenlokaal stellen. Tegelijk zal het systeem van geconventioneerd huren ook voor een katalysatoreffect zorgen om het sociaal woonaanbod te doen toenemen. De private sector wordt mee aangemoedigd om voor sociaal en betaalbaar woonaanbod te zorgen. Want in de feiten lopen die, zogezegd gescheiden, woonmarkten in elkaar over. Een toename van een kwalitatief betaalbaar woonaanbod en een sociaal woonaanbod, verlicht de druk op de vraagzijde van de huurmarkt, waarvan zowel de sociale huurders voordeel genieten, maar ook de gezinnen die net niet in aanmerking komen voor een sociale huurwoning.
Naast de hervorming van de sector, wijzigt ook het toewijzingsstelsel. De eenmaking van het toewijzingsstelsel binnen de sociale huisvesting is een belangrijke hefboom om lokaal maatwerk nog beter te faciliteren. Deze wijzigingen zullen in werking treden op 1 oktober 2023 en zullen de huisvestings- en welzijnsactoren verplichten om een gezamenlijke aanpak uit te werken voor wat betreft de toewijzing van sociale huurwoningen aan de meest kwetsbare doelgroepen. Voor deze kandidaat-huurders is immers een vast jaarlijks contingent van 20 procent versnelde toewijzingen voorzien.
De versnelde toewijzingen worden voorbehouden voor personen die dreigend dak- en thuisloos zijn, jongeren die begeleid zelfstandig wonen of gaan wonen, personen die in slechte huisvesting wonen, personen met geestelijke gezondheidsproblemen en personen die zich in bijzondere omstandigheden van sociale aard bevinden. De woonmaatschappijen en de actoren in de toewijzingsraad zullen afspraken kunnen maken over een concrete werkwijze met betrekking tot deze versnelde toewijzingen. Daarnaast voorziet het nieuwe toewijzingsmodel ook in een instroommogelijkheid voor specifieke doelgroepen. Maximaal een derde van de sociale huurwoningen in een gemeente kan met voorrang worden toegewezen of voor specifieke doelgroepen worden voorbehouden. Het aandeel en de doelgroepen kunnen op het niveau van het werkingsgebied van de woonmaatschappij worden ingevuld, maar het is ook mogelijk om de voorrangsbepalingen voor deze doelgroepen lokaal in te vullen op gemeentelijk niveau. Dat is heel belangrijk.
Aangezien in de toewijzingsraden die worden voorgezeten door de woonmaatschappijen, zowel de lokale besturen als de relevante welzijnsactoren zijn vertegenwoordigd, is dit het ideale forum om lokaal een beleid uit te tekenen voor dak- en thuislozen, en ook trouwens voor andere doelgroepen. Dat is in elk geval de eerste raad die ik zou meegeven aan de gemeenten die hierover hun bezorgdheid hebben geuit.
Het nieuwe toewijzingsmodel biedt met andere woorden voldoende kapstokken voor de woonmaatschappijen en lokale huisvestings- en welzijnsactoren om een adequaat toewijzingsbeleid uit te werken voor de meest kwetsbare doelgroepen en voor mensen in een situatie van dak- en thuisloosheid in het bijzonder. In het nieuwe kader zit het concept van ‘Housing First’ met andere woorden ook verankerd: het is aan de woonmaatschappijen, de lokale besturen en de lokale welzijnsactoren om daar nu verder mee aan de slag te gaan.
Door de recent uitgevoerde lokale tellingen dak- en thuisloosheid krijgen we stilaan een beter zicht op de omvang van de problematiek en op het profiel van de mensen in een situatie van dak- en thuisloosheid. Hoewel het over lokale tellingen gaat en dit voorlopig geen representatieve uitspraken toelaat voor heel Vlaanderen, geven de resultaten wel bepaalde indicaties. Door de gehanteerde methodiek zijn ook de zogenaamde verborgen vormen van dak- en thuisloosheid, zoals personen die tijdelijk bij familie of vrienden verblijven, meer gevat en krijgen we dus een ruimer beeld. De resultaten tonen onder andere de grote diversiteit achter de globale cijfers. Hét profiel van de dak- en thuisloze bestaat niet. Er gaat een brede waaier van profielen achter schuil, met een aantal opvallende resultaten zoals verjonging, vervrouwelijking, gezinnen en meer personen met een migratieachtergrond. Daarnaast wordt ook bevestigd dat dak- en thuisloosheid geen louter grootstedelijk fenomeen is, maar zich ook manifesteert in kleinere steden en gemeenten.
Niettegenstaande de getelde aantallen hoog zijn, is het op basis van deze eerste tellingen evenwel niet mogelijk om uitspraken te doen over evoluties van de omvang van dak- en thuisloosheid in Vlaanderen aangezien de eerste telling nog maar van 2021 dateert en niet Vlaanderenbreed gaat.
De lokale besturen spelen een belangrijke rol in het kader van de woonmaatschappijen, met het oog op het bepalen van het lokaal sociaal woonbeleid. Voor de aanpak van dak- en thuisloosheid heb ik binnen het nieuwe toewijzingssysteem dan ook de nodige mogelijkheden voorzien. Ik kom hier straks nog op terug als ik inga op Housing First. Voor de kleinere lokale besturen bieden de projecten intergemeentelijke samenwerking de nodige ondersteuning en kaders om ook rond de aanpak van dak- en thuisloosheid in overleg te gaan en samenwerking te zoeken.
Mijnheer Veys, dan kom ik aan uw derde, vierde en vijfde vraag. Dak- en thuisloosheid is vaak een complexe problematiek, met veelal verschillende oorzaken en problemen op diverse levensdomeinen, een zogenaamde multiproblematiek. Het gaat zelden enkel en alleen over een woonproblematiek, meestal komt dat voort uit andere problematieken. Een efficiënte en effectieve aanpak van dak- en thuisloosheid kan maar gerealiseerd worden als er een goede afstemming is van doelstellingen op het vlak van Wonen en op het vlak van Welzijn. Zoals u weet, werd in nauw overleg en onder coördinatie van mijn collega-minister bevoegd voor Welzijn, een actieplan ter voorkoming en bestrijding van dak- en thuisloosheid 2020-2024 uitgewerkt. Dit actieplan werd eind december 2020 goedgekeurd door de Vlaamse Regering en bevat acties vanuit Wonen en Welzijn rond vier strategische doelstellingen: preventie van uithuiszetting, het vermijden van dak- en thuisloosheid bij jongvolwassenen, de aanpak van chronische dak- en thuisloosheid en een geïntegreerd beleid met betrekking tot dak- en thuisloosheid. Vanuit Wonen hebben we acties ingeschreven over het verbeteren van de effectiviteit van instrumenten zoals de huurpremie en het Fonds ter bestrijding van uithuiszettingen, het verruimen van het aanbod betaalbare huisvesting en het faciliteren van gelijke toegang tot de private huurmarkt.
We zetten met ons woonbeleid zeker stappen vooruit met onze acties in het actieplan. Ik geef een paar voorbeelden. Ik heb zojuist al uitgebreid verwezen naar de vorming van de woonmaatschappijen en de wijziging en eenmaking van het toewijzingsstelsel binnen de sociale huisvesting. Daarnaast werd het Fonds ter bestrijding van uithuiszettingen geëvalueerd en recent op een aantal punten bijgestuurd en er zal ook verder ingezet worden op de bekendmaking van dit instrument met het oog op een verruimd gebruik. De communicatiecampagne zal in februari uitgerold worden.
Het rapport van het steunpunt inzake de ‘non-take-up’ van de huurpremie en de huursubsidie wordt weldra gepubliceerd. Op basis hiervan ga ik na op welke manier hier gevolg aan gegeven kan worden. Daarnaast werden reeds 77 verwerkersovereenkomsten gesloten tussen Wonen in Vlaanderen en de betrokken lokale besturen om de informatie-uitwisseling in verband met de huurpremie te faciliteren zodat de mensen die recht hebben op de premie, deze ook effectief toegekend krijgen.
Om het aanbod noodwoningen uit te breiden werden verschillende open oproepen gelanceerd, om via cofinanciering tussen de lokale besturen en het Vlaamse Gewest de noodopvangcapaciteit te vergroten. De eerste oproep in 2020 resulteerde in 73 gesubsidieerde projecten voor in totaal 259 noodwoningen. In juni 2021 werd een tweede oproep gelanceerd. Er werden 56 projecten gesubsidieerd voor de realisatie van in totaal 150 noodwoningen. In antwoord op de derde oproep van juli 2022 werden 21 projecten ingediend voor een totaal van 56 noodwoningen. Dat is dus 259 plus 150 plus 56 om aan het totaal te komen.
Voor de voorbereiding en de opmaak van het actieplan werd er nauw overlegd en samengewerkt met de collega’s van de kabinetten en administraties van de betrokken beleidsdomeinen Welzijn en Armoedebestrijding. Ook naar aanleiding van de uitvoering van de opgenomen acties wordt overleg gevoerd en afgestemd, bijvoorbeeld naar aanleiding van het uittekenen van het nieuw toewijzingsstelsel. Ook wordt er structureel overleg georganiseerd over het actieplan dak- en thuisloosheid binnen het gemengd platform dak- en thuisloosheid, waar de acties en voortgang van dit plan tweejaarlijks worden gemonitord. Ter voorbereiding is er steeds afstemming tussen de betrokken kabinetten.
Ten slotte was er uw laatste vraag met betrekking tot Housing First. Recent heeft mijn collega-minister voor Welzijn de begeleidingscapaciteit van de centra algemeen welzijnswerk (CAW’s) voor trajecten Housing First uitgebreid met 11 voltijdequivalenten (vte’s) voor een periode van 2 jaar. Dat is een budget van een kleine 1,6 miljoen euro. Dit zou overeenkomen met een uitbreiding van minstens 84 trajecten Housing First. In dit kader werd aan de lokale besturen en huisvestingsactoren gevraagd om te bekijken hoe de nodige huisvestingscapaciteit kan worden vrijgemaakt om deze bijkomende begeleidingscapaciteit optimaal te benutten. U hebt zelf al aangegeven dat u voor de begeleiding terechtkunt bij de minister van Welzijn, maar wij moeten hier voorzien in de woning, de huisvestingscapaciteit.
De inzet en de spreiding van sociale huurwoningen voor Housing First wordt immers op het lokale niveau bepaald en dat hangt af van onder meer de aanwezigheid van de doelgroep en de beschikbare begeleidingscapaciteit. Het zijn geen aparte of specifieke sociale woningen, maar het hangt af van de beschikbaarheid en onder meer de rationele bezetting. De instroom verloopt momenteel nog via de versnelde toewijzing bij een SHM of via de hoge puntenscore voor dak- en thuislozen bij het SVK. Op basis van de beschikbare cijfers over de toewijzingen van SVK-woningen in 2021, blijkt dat ongeveer 60 procent van de toewijzingen gaat naar mensen in een situatie van dak- en thuisloosheid. Daarnaast zijn er vijf gemeenten met een specifieke voorrangsregeling voor dak- en thuislozen en hebben een vijftiental gemeenten een toewijzingsreglement voor kwetsbare doelgroepen met een hoge woonnood, doelgroepen die dus dreigen om dak- en thuisloos te worden. Hierbij denken we dan bijvoorbeeld aan instellingenverlaters, jongeren, personen met een psychiatrische problematiek, enzovoort.
Het nieuwe toewijzingssysteem verankert deze principes en voorziet verschillende instroommogelijkheden voor kandidaat-huurders die zeer kwetsbaar zijn. Voor deze kandidaat-huurders is immers een vast jaarlijks contingent van 20 procent versnelde toewijzingen voorzien. De versnelde toewijzingen worden onder meer voorbehouden voor personen die dreigend dak- en thuisloos zijn. De woonmaatschappijen en de actoren in de toewijzingsraad zullen afspraken kunnen maken over een concrete werkwijze met betrekking tot deze versnelde toewijzingen. Ik verwacht dat het nieuwe toewijzingsmodel voldoende garanties biedt aan de woonmaatschappijen en lokale huisvestings- en welzijnsactoren om een adequaat toewijzingsbeleid uit te werken voor de meest kwetsbare doelgroepen, zodat ook vanuit de sociale huisvesting verder ingezet kan worden op de trajecten Housing First. Het doelgroepenbeleid, waarbij een derde van het lokaal patrimonium voorbehouden kan worden voor specifieke doelgroepen, biedt bovendien een extra instroommogelijkheid voor dak- en thuislozen.
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw zeer uitgebreide en heel duidelijke antwoord. Ik zou zeggen: wie durft er nu nog te zeggen dat er niets gebeurt? Alle gekheid op een stokje. Iedere journalist moet maar schrijven hoe hij of zij denkt te moeten schrijven. Ook elk parlementslid moet aan politiek doen zoals hij of zij denkt aan politiek te moeten doen. Als men de schijn wil opwekken dat er niets gebeurt op Wonen, dan is het nu wel opnieuw duidelijk dat daar niets van aan is.
Hoe dan ook, ik ben iemand die overal het positieve van probeert in te zien. Het feit dat men het nodig vindt om u op deze manier aan te pakken, ondanks uw politieke keuzes en uw principes van rechtvaardigheid en billijkheid, vaak ook bij gebrek aan andere argumenten, wil zeggen dat men zich er blauw aan ergert dat uw beleid door de man in de straat echt wel wordt geapprecieerd. Ik zou zeggen: laat u vooral niet uit uw lood slaan. Ik wilde dat toch even gezegd hebben.
Ten gronde is het goed dat u klaarheid schept over ieders rol in de aanpak van knelpunten binnen het beleidsdomein Wonen maar ook – om specifiek op de aanpak van dak- en thuisloosheid terug te komen – over de complexiteit van de problematiek. Ondanks het feit dat er geen eenzijdig beeld bestaat van de daklozen, telt die problematiek heel vaak een specifiek gegeven, namelijk een onderliggende welzijnsproblematiek. Vaak gaat het over vroegtijdige jeugdhulpverlaters, middelenmisbruik en ggz-problematieken (geestelijke gezondheidszorg). Het is goed dat Vlaanderen het voortouw neemt om de in kaart gebrachte problematiek op een heel gecoördineerde manier aan te pakken. Ik denk dat het belangrijk is dat wij minister Crevits en minister Dalle op hun belangrijke rol hierin wijzen.
Ik wilde vandaag vooral mijn frustratie kwijt over de nogal vreemde berichtgeving en mijn ei leggen. Ik heb geen verdere vragen. Mijn goede collega's en ik zullen u daar te gepasten tijde meer diepgaand over ondervragen.
De heer Veys heeft het woord.
Ik wil even reageren. Ik weet niet of ik me aangesproken moet voelen als het gaat over parlementaire stijl. Minister, ik heb u inderdaad een saboteur genoemd. Maar ik denk dat iedereen hier toch wel moet erkennen dat de Vooruitfractie altijd op basis van inhoudelijke argumenten soms wel een beetje scherp is. Maar goed, dat mag hier wel eens in dit parlement. Maar het is altijd op basis van de inhoud. Ook in het artikel, waarvan ik denk dat iedereen het wel heeft gelezen, stel ik wegens de inhoudelijke beleidskeuzes die gemaakt werden, vast dat er voor de sociale woningbouw een tandje kan worden bijgestoken.
Mevrouw Verheyen, ik vind het volgende wel interessant. Dat is natuurlijk typisch aan het politieke spel in het parlement. Als u vragen over Housing First stelt aan minister Dalle, zegt u dat de lokale situatie echt wel moeilijk is. U bent zelf ook lokaal actief. Ik wil u dan misschien de vraag stellen: gaat het goed vandaag? Ondersteunt het Vlaamse woonbeleid u volledig in alles wat u moet doen, om daar in Bree ervoor te zorgen dat de dak- en thuisloosheid goed kan worden bestreden? U blijft in algemeenheden hangen. Ik heb dat niet meteen gehoord.
Minister, de cruciale sleutel tot dit alles is, zoals u zelf aangaf, de toename van het sociaal en betaalbaar aanbod. U geeft ook aan dat dak- en thuisloosheid een complexe en een multiproblematiek is. Maar Housing First komt door nieuwe inzichten in hoe je beleid voert, waarbij het geven van een woning en zorgen dat mensen een dak boven hun hoofd hebben, de eerste stap is. Vroeger was het omgekeerd en moest men eerst aan alle problemen en alle andere zaken werken en was het einde daarvan een woning. Dat is toch wat Housing First betekent.
Ik wil nog wat concrete vragen stellen. U hebt heel veel van het beleid toegelicht. Er gebeuren zaken in Vlaanderen. Maar ik evalueer altijd met de vraag of het efficiënt en effectief is en voor resultaten zorgt. Wat betreft de oproep tot noodwoningen, vind ik het een zeer goede zaak dat de Vlaamse Regering daarop inzet. Het kunnen verschuiven, mensen een woning kunnen geven, kunnen werken op de private huurmarkt vereist immers meer sociale woningen waarvan de overheid garandeert dat ze in orde zijn. Dat moet kunnen ‘bougeren’. Noodwoningen kunnen daar bijvoorbeeld ook in helpen. Maar we zien in de FS3-bestedingen voor de sociale woningbouw dat daar een miljard euro blijft liggen en dat het daar echt wel stropt. Dat is onomkeerbaar ook verbonden – dat hebt u zelf al meermaals aangegeven – met de beslissing om de fusie zo snel te doen, om de keuze te maken voor die hervorming, ondanks het hele grote aantal mensen en gezinnen op de wachtlijst bij aanvang van deze legislatuur. U zegt altijd dat de hervorming van de woonmaatschappij goed is voor huurder en kandidaat-huurder. U hebt daarnet de eenloketfunctie genoemd, maar in veel andere zaken zie ik het grote voordeel voor die huurder en die kandidaat-huurder absoluut niet. De huurprijsberekening is voor de volgende legislatuur. Daar gaan echt nog accidenten mee gebeuren zodra die woonmaatschappijen actief zullen zijn. U zegt dat er een grotere verantwoordelijkheid zal zijn bij lokale besturen als ze meer betrokken zijn. Ja, omdat ze meer mandaten zullen hebben in de bestuursorganen of de raden van bestuur van die woonmaatschappijen. Maar we zien vandaag dat zelfs op plekken waar ze al veel te zeggen hebben of zeer nauw betrokken zijn, ook daar de sociale woningbouw niet goed vooruitgaat. Ik herhaal mijn kritiek: u weigert strenger te zijn voor de gemeenten. Dat kunt u niet ontkennen. Voor het nieuwe bindend sociaal objectief (BSO) wil u wel de voorbereidingen doen, maar dat wordt ook opgeschoven naar de volgende legislatuur.
Enkele weken geleden zei u toen we het hadden over het geconventioneerd huren: “stel dat die FS3-bestedingen toch toenemen”. Ja, “stel dat”. Ik heb u toen ook gezegd dat dat wel iets anders is dan zeggen: “Dat is een pitstop en het zal snel opnieuw supergoed gaan.” Vanuit die optiek moet u toch onze bezorgdheid en onze kritiek wel vatten. Voor alle duidelijkheid, ik vind u een zeer capabele minister. Ik heb dat ook gezegd, maar dat heeft Knack niet gepubliceerd. Bij veel van uw collega’s ligt het aan ‘niet kunnen’ een goed beleid te voeren. Bij u heb ik echt wel de indruk dat het aan ‘niet willen’ ligt of aan het maken van andere ideologische keuzes omdat u het voor een bepaald publiek minder nodig acht dat een overheid een sterk beleid voert.
Ik wil nog een concrete bijkomende vraag stellen. U verwees naar overeenkomsten rond de huurpremies met 77 lokale besturen, als ik me niet vergis. Wat houdt dat precies in? Kunt u dat wat meer toelichten? U zegt dat u zorgt voor de huisvestingscapaciteit. Nu, de middelen die Vlaanderen ter beschikking stelt, staan in schril contrast met de federale middelen. Het gaat over meer dan 10 miljoen euro, onder andere uit het grootstedenbeleid. Vaak wordt gezegd dat deze middelen specifiek bedoeld zijn om de bakstenen aan te kopen. De begeleiding moet dan vanuit Vlaanderen komen. Dan denk ik dat u zich op uw eer getrapt moet voelen. Het is uw taak om voor die huisvestingscapaciteit te zorgen. U zei het daarnet. Hoe zit dat in elkaar?
Tot slot nog iets waar ik echt wel op wil wijzen. U zegt dat via versnelde toewijzing heel veel mensen aan de bak kunnen komen. Mensen die een hoge woonnood of een risico op dak- of thuisloosheid hebben, komen zo wel aan een woning. Maar wat als er niet meer en sneller sociale woningen worden gebouwd? De versnelde toewijzing hangt af van de jaarlijkse toename van het aantal sociale woningen. Alles is met elkaar verbonden in het woonbeleid. Door uw keuzes zorgt u ervoor dat de versnelde toewijzing minder kan gebeuren. Kunt u heel concreet wat meer toelichten wat die overeenkomsten met die 77 lokale besturen precies inhouden en waarop u daar werkt? Wanneer kunnen we daar zicht op krijgen? Is het de bedoeling om dat met alle 300 lokale besturen af te sluiten of is het een soort ‘coalition of the willing’? Daar had ik graag nog wat meer informatie over gekregen.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Ik zou graag ook even aansluiten op deze vragen.
Vergeeft u mij dat ik iets minder stilsta bij, of überhaupt belang hecht aan, welke journalist wat, waar en wanneer schrijft. Ik hecht des te meer belang aan de problematiek die hier vandaag op de agenda staat: de dak- en thuisloosheid.
Ik onderschrijf wat de minister zegt. Het is een belangrijke uitdaging, dankzij de Koning Boudewijnstichting iets waar we steeds meer zicht op krijgen en over bijleren, niet alleen dankzij de Koning Boudewijnstichting, maar ook dankzij een aantal initiatieven vanuit de Vlaamse Regering, vanuit verschillende ministers, vanuit het beleid.
Minister, u hebt gesproken over de noodwoningen. We kennen het actieplan. In uw antwoord vond ik vooral van belang dat u verwees naar de sterktes die er op dat vlak zijn vanuit het OCMW en de welzijnspartners. Het is ook mijn overtuiging en die van mijn fractie dat straks bij het opmaken van de definitieve contouren van de nieuwe woonmaatschappijen, de betrokkenheid van die lokale welzijnspartners van heel groot belang gaat zijn. Ik weet dat we daar moeten streven naar een goede samenwerking met heel wat gemeentes, zeker omdat die toewijzing natuurlijk zal gebeuren in nauwe samenwerking met die lokale besturen. Er is de mogelijkheid van versnelde toewijzing, en daarnaast de mogelijkheid dat lokale besturen een derde, specifieke doelgroep aanduiden waarop ze zelf de nadruk willen leggen.
Ik stel me alleen de vraag of alle lokale besturen, die op dit moment met zeer veel uitdagingen geconfronteerd worden, niet in het minst op het vlak van wonen, voldoende en terdege weten, beseffen en doorhebben wat hun kracht kan zijn in dat toekomstige verhaal.
Ik denk dat we erop moeten inzetten, mogelijk vanuit ons Vlaams woonbeleid, om die gemeenten zo goed mogelijk te ondersteunen, helpen en duiden, krachtiger te maken in het voeren van een echt sociaal woonbeleid. Ik weet niet of daar al initiatieven toe genomen zijn. Is dat een opdracht voor Wonen Vlaanderen samen met de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG), een specifieke opdracht om ervoor te zorgen dat wanneer we straks van start gaan, iedereen op de best mogelijke manier aan de startmeet verschijnt?
U hebt natuurlijk ook geduid dat het hele verhaal van de dak- en thuisloosheid een bijzonder complexe problematiek is. Er is het verhaal van de ‘sofasurfers’, mensen die relatief onzichtbaar blijven maar grote problemen hebben. Collega Verheyen, collega Veys, jullie hebben dat onderschreven.
Het deed me inderdaad terugdenken aan een andere goede maatregel destijds: de verhoging en de versterking van het Fonds ter bestrijding van uithuiszettingen. Ik herinner me dat het fonds nauwelijks benut werd, omdat het door de OCMW’s, door de lokale besturen eigenlijk te weinig gekend was. Ik denk daarvan: wat kunnen we daaraan doen? Ik heb in uw antwoord gehoord dat u zegt eraan te zullen werken om dat beter bekend te maken, minister. Ik meen dat u verwees naar een campagne die nu start, in februari. Kunt u daar wat specifieker over zijn, wat meer info over geven? Ik neem aan dat dat een campagne is die zich zeer richt naar de lokale besturen en de OCMW’s.
Minister Diependaele heeft het woord.
Dank u wel voor de bijkomende vragen en opmerkingen, en het debat.
Mijnheer Veys, we kunnen die discussie achter ons laten. Er is natuurlijk een verschil tussen een tandje bijsteken en een saboteur. Want waar is de inhoud achter de idee die u daarmee wekt, alsof we het zouden tegenhouden, tegenwerken en terugdraaien. Maar goed, als ik Joris nog eens tegen het lijf loop, zal ik ook wel andere dingen te vertellen hebben.
Ik vind het heel onterecht, en zeer onrechtvaardig om heel eerlijk te zijn. Je hebt als politicus de keuze om niets te doen. Dat is ook een keuze. Je kunt perfect naar een beleidsdomein kijken en vinden dat het een erfenis uit het verleden is, dat het gaat zoals het gaat. De situatie verandert natuurlijk wel, maar we hebben de instrumenten zoals die bestaan, en daar doen we mee verder. Of je kijkt of je het hier beter kunt organiseren, of je het daar niet kunt versterken, of we daarmee naar de toekomst toe, op lange termijn … Maar ik begrijp ook wel dat lange termijn binnen de politiek soms een scheldwoord is. Het is een goed excuus, maar dikwijls ook een scheldwoord, want het duurt allemaal veel te lang. En dan hoor ik u nu zeggen dat we die hervormingen zeer snel doen. Wat is het nu? (Opmerkingen van Maxim Veys)
Ik zal u mijn keuzes zeer duidelijk maken: ja, ik wil die sector sterker maken. De sector van de sociale woningbouw wil ik uitdrukkelijk versterken. Dat betekent betere bouwcapaciteit, die moet omhoog. Daar zit een miljard euro, dat ze dat ook effectief omgezet krijgen. Dat ze een betere begeleiding hebben van de kandidaat-huurders, een betere aansturing krijgen van de lokale besturen, en ga zo maar verder.
Al die zaken, heel die hervorming die we doen, is uitdrukkelijk bedoeld om de sector van de sociale huisvesting sterker te maken. Ik denk ook dat, als je kijkt naar de verschillende doelstellingen, je dat niet anders kunt zeggen. Maar ik geef toe, ik erken, dat gedurende die hervorming dat zijn tijd neemt. We zien nu dat het op sommige plaatsen heel snel gaat, goed gaat, vlot gaat, en op andere plaatsen gaat het wat stroever. Ik erken dat volledig. Dat heeft inderdaad ook zijn effect op de werkzaamheden van die sector. Maar dan moet u mij nu eens heel luid en duidelijk durven zeggen dat de keuze om die hervormingen te doen daardoor fout is. Want dan zegt u uitdrukkelijk dat jullie liever blijven verder kabbelen zoals het systeem bestond, en dikwijls met private spelers en middenveldspelers, die daarin natuurlijk ook een invloed hadden. Dat proberen wij ook wat weg te zetten en minder impact te laten hebben. Zeg dat dan uitdrukkelijk.
Wij hebben ervoor gekozen, de doelstellingen die wij voor ogen hebben … Het doet mij trouwens plezier dat ik op verschillende nieuwjaarsrecepties, en overal waar ik kom – en dikwijls is men ook zeer kritisch, ik steek dat niet weg – van mensen die ermee bezig zijn op het terrein hoor dat men ook inziet dat die hervorming die doelstellingen kan bereiken, dus dat men daar tevreden mee is. Maar goed, je hebt die keuze als politicus, niets doen en verder kabbelen. Dan heb je altijd een excuus waarom het zo moeilijk is. Of je gaat de sector door elkaar gooien, en probeert te hervormen, maar dat is natuurlijk een uitdaging op zich. Je kunt geen omelet maken zonder eieren te breken.
Dat is wat we gedaan hebben. Ik blijf keihard achter die keuze staan. Niemand heeft het mij voorgedaan. En ik denk nochtans dat die noodzaak daartoe al veel langer bestond, en dat men daar dan van maakt alsof je niks aan het probleem wilt doen. Dat ontgaat mij, ik vind dat geen correcte benadering, geen eerlijke zienswijze.
Wat Housing First betreft, hebt u gelijk. Het concept zegt het zelf: het gaat over eerst een woning als startpunt. Ik geloof daar ook heel hard in. Maar Housing First is niet gelijk aan ‘housing alone’, om het zo te mogen zeggen. Het gaat ook om veel meer, het gaat niet enkel om die woning. Want dikwijls is die woning verschaffen niet eens de grote uitdaging voor die mensen, maar is dat die multiproblematiek waar heel veel andere zaken bij betrokken zijn.
Bij de cijfers van de Koning Boudewijnstichting wordt heel dikwijls verwezen naar familiale problematieken, verslavingsproblematieken, arbeidsattitudeproblematieken, en ga maar verder. Heel wat zaken die als totaalpakket tot die situatie leiden waar die mensen in zitten. Dus ‘housing’ is daar een belangrijk onderdeel van, en het concept ‘first’ is ook om vandaaruit te vertrekken. Maar je hebt ook die begeleiding daarbij nodig. Mevrouw Jans heeft er ook op gewezen, vandaar dat die welzijnsinvalshoek ook zo belangrijk is. Dus Housing First, absoluut, maar ik ben er eigenlijk van overtuigd dat in die plaatsen, die zaken, die gevallen waarbij men erin slaagt om de welzijnsbegeleiding op te zetten, wij er ook altijd in zullen slagen om een woning te voorzien. Dat zal er ook altijd zijn.
Trouwens, mijnheer Veys, u wijst naar die toewijzingen. Men gaat dan altijd naar de nettobijbouw van sociale woningen kijken, maar het gaat natuurlijk over uw totale toewijzingen. Dat betekent dat er zeer veel mensen overlijden, die weer uitstromen uit de sociale huisvestingssector. In totaal worden er toch elk jaar ongeveer 10.000 toewijzingen gedaan. 20 procent versnelde toewijzing, dat zijn 2000 toewijzingen. 2000 toewijzingen per jaar die kunnen gebeuren, dat lijkt mij toch al een heel pak. Ten tweede, daarnaast heb je dan ook een lokaal bestuur dat er zelf in kan voorzien, zelf kan zeggen dat een derde van een totaal patrimoniumaanbod gaat naar dergelijke problematieken.
Mevrouw Jans, ik stel mij ook dikwijls de vraag als ik mensen hoor op de radio – zoals vorige week of twee weken geleden het geval was met betrekking tot die problematiek, ik denk dat het de burgemeester van Herentals was – of men wel voldoende op de hoogte is van de zaken die men zelf kan doen. Want wij doen daar de communicatie voor, en wij laten dat doorstromen. Zeker nu heb ik gemerkt bij de lokale besturen dat men er beter van op de hoogte is geworden door de hervorming. Op heel wat cruciale zaken zijn de lokale besturen aangesproken om een rol te spelen in de hervorming van de sociale huisvestingssector. Ik ben ervan overtuigd dat die hervorming op zich, en het feit dat zij daar moesten bij betrokken worden, hun veel kennis heeft bijgebracht. We doen ook webinars, en alle toelichting die we maar kunnen geven. Dat gaan we ook blijven doen. Maar inderdaad, ik stel mij ook soms de vraag of de lokale besturen wel voldoende op de hoogte zijn.
Ik heb trouwens een paar maanden geleden een debat gedaan, en daar was iemand van een lokaal bestuur. Wij hebben het toen gehad over de mogelijkheid van lokale besturen om een stedenbouwkundige verordening te zetten, zoals men in Gent doet, om daar een bepaald sociaal objectief op te richten waar de heer Veys altijd voor pleit. Maar ik zeg dat lokale besturen dat kunnen, we hebben daar een discussie over gehad. Ja, dat is mogelijk voor lokale besturen, maar zelfs dat wist men blijkbaar niet. Ik denk dat die communicatie daar zeer belangrijk is, dat we die blijven doen.
Dan, de verwerkersovereenkomst waarover u praat. Dat heeft alles te maken met het feit … We hebben dus die studie over de ‘non-take-up’, die heeft zeer lang geduurd. Dat komt omdat daar in de tussentijd nog een extra opvolgstudie tussen is geslopen, die we hebben meegenomen. In Antwerpen heeft men die verwerkersovereenkomst genomen om ervoor te zorgen dat er een striktere begeleiding is en dat wordt gekopieerd naar die andere gemeenten, een zeventigtal of zo. En dat is eigenlijk mensen er meer aanklampend op wijzen dat men een beroep kan doen op die huurpremie.
En ik denk dat ik op de tussenkomst van mevrouw Jans ondertussen ook al gereageerd heb.
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Ik was eigenlijk niet van plan om nog te reageren, maar mijnheer Veys, om op uw vraag te antwoorden: ja, wij worden door Vlaanderen ondersteund. Maar in mijn wereld is die woonproblematiek geen eenvoudige problematiek die wij gewoon met één vingerknip kunnen oplossen, in tegenstelling tot wat u wel laat uitschijnen. Vooral het feit dat u daaruit de conclusie trekt dat dat kwade wil van de minister en de regering is, dat er niets zou bewegen …
Ik wil de mensen ook geen rad voor de ogen draaien. Ik doe dat niet. De vingerwijzing dat wij niet zouden omkijken naar kwetsbaren vind ik echt een zeer kwalijke betichting. U weet beter, collega Veys. Wij kunnen inhoudelijk verschillen, dat mag ook, dat moet ook. En ik besef dat je vaak ook alleen in de pers komt door bepaalde uitspraken te doen, maar u mag het mij dan ook niet kwalijk nemen dat ik iedereen daarop wijs, en, in dit geval, u.
De heer Veys heeft het woord.
Collega Verheyen, ik denk dat u de beste intenties hebt als lokaal bestuurder. Ik wil u gewoon nergens van beschuldigen, maar als ik de resultaten zie, dan maak ik me toch echt wel zorgen of we wel op de juiste weg zijn.
Ik ben ervan overtuigd dat er … Het gaat over beleidskeuzes en politieke wil. En ik zie die te weinig.
Minister, u zegt dat u vooral die sector wilt versterken. Weet u hoe u het Vlaamse sociale woonbeleid en de sociale woningbouw echt sterker zou kunnen maken? Door misschien wat strenger te zijn voor die gemeenten, zoals we u al heel lang vragen. Maar u wilt dat niet doen, u hebt daar ‘nee’ op gezegd. Dat is uw keuze, maar dan is het ons goed recht om te zeggen dat dat een foute keuze is. (Opmerking van minister Matthias Diependaele)
U vraagt mij wat u nu uitdrukkelijk moet zeggen. Wij hebben u gezegd dat er nood is aan een noodbouwprogramma. 165.000 gezinnen stonden op die wachtlijst. Ik denk dat het toch ook uw ambitie moet zijn om die wachtlijst af te bouwen. Maar u weet goed genoeg – dat vrees ik toch voor u – dat die wachtlijst deze legislatuur niet gedaald zal zijn. Een noodbouwprogramma is gebeurd onder een socialistische minister in 1994. Er kunnen kanttekeningen gemaakt worden bij de manier waarop. Ik denk dat we daar lessen uit kunnen trekken, dat we dat beter kunnen doen. Maar dat noodbouwprogramma was vooral ook een signaal en dat was een beleidskeuze na een verkiezingsdag waarop heel veel mensen hun frustratie, angst en woede ten opzichte van de overheid toonden, omdat ze dachten dat de overheid voor hen niet het verschil maakte. U verliest tijd. Door die hervorming hebt u die mensen in deze legislatuur niet geholpen.
Dat ‘lange termijn’ een scheldwoord zou worden, daar heb ik ook schrik voor. Je kunt niet anders dan op lange termijn kijken, als het over het woonbeleid gaat. Dat weten we hier allemaal. Maar die noodzaak is er toch al veel langer en ik ben nog steeds van mening dat u de verkeerde keuzes hebt gemaakt. Om er nu wat van af te komen … Wat in Knack stond, wat die lokale bestuurders zeggen – een noodkreet –, dat kon toch ook geen bullshit zijn, wat die mensen vertellen? Ik ben ervan overtuigd dat u dat ook niet denkt.
Nu, goed, we hebben hier samen een opdracht: we willen niemand meer die op straat leeft. Maar het probleem is dat dat niet overal het meest prioritaire beleid is. Dat wil dus zeggen dat we het hier desnoods iedere week over moeten hebben, want het is onze taak, collega’s, – als we een beter woonbeleid willen – om dat hoog op de agenda te houden. Die politieke onwil die wij toch nog zien of de signalen die worden gegeven door meer in te zetten op strenge maatregelen en dat in de picture te zetten, veeleer dan het positieve te benadrukken, en echt op die bouw in te zetten, dat vind ik absoluut een gemiste kans.
Maar ik wil toch met een positieve noot eindigen. Minister, ik ben inderdaad scherp geweest. Nu, ik heb uw parlementair trackrecord ook eens goed bekeken: u staat ook niet bekend als een onscherp persoon. Dat mag hier wel eens. Nu, ik zei daarnet dat ik u een capabele minister vind. En ik apprecieer het ook wel dat u geen minister bent die spelletjes speelt.
Kunt u misschien afronden, alstublieft?
Voorzitter, ik ga dat meteen doen. Maar ik heb nog een attentie mee voor de minister en ik denk dat als het hier positief gaat, we daar ook wel een minuutje voor mogen nemen.
U speelt geen spelletjes, u steekt zich niet weg. Ik kan u volop controleren. U doet er niet moeilijk over om documenten ter beschikking te stellen. Ik voel mij echt wel gerespecteerd als parlementslid. Daarnet zei collega Verheyen: “U mag u daardoor niet uit uw lood laten slaan.” Ik denk niet dat dat makkelijk gebeurt bij u. Maar ik heb toch ook een spelletje mee. Omdat u er geen speelt, heb ik het spelletje ‘Saboteur’ mee. Dat gaat over samen de weg zoeken naar een pot goud. Als minister van Begroting is dat zeker ook van toepassing. Maar ik denk vooral dat we samen misschien de weg kunnen vinden naar een beter sociaal woonbeleid en dat het in de toekomst alvast beter kan gaan.
Als dat geen mooie woorden zijn, minister.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.