Report meeting Commissie voor Mobiliteit en Openbare Werken
Report
Mevrouw Mertens heeft het woord.
Uit de jaarlijkse mobiliteitsbarometer van Acerta, waarbij de cijfers van meer dan 40.000 Limburgse werknemers bij ruim 3700 private werkgevers onderzocht werden, blijkt dat Limburg de enige Vlaamse provincie is waar het gebruik van de wagen in het dagelijks woon-werkverkeer stijgt. Bijna 9 op de 10 Limburgers zijn nu aangewezen op de auto om naar het werk te gaan.
Ook de fiets kende een sterke opmars in het woon-werkverkeer in Limburg, al dan niet in combinatie met de wagen of het openbaar vervoer. Meer dan 4 op de 10 Limburgers nemen nu de fiets om op het werk te geraken. Vooral de combinatie met de wagen is met 32,5 procent erg populair, en dit terwijl van alle Vlamingen de Limburgers gemiddeld de langste afstand afleggen om van hun woning tot op hun werk te geraken, namelijk gemiddeld 24,4 kilometer.
Als we kijken naar de periode voor corona, dan zien we dat 5,5 procent van de Limburgers in 2019 gebruikmaakte van het openbaar vervoer voor het woon-werkverkeer. Het gebruik van de wagen lag toen op 85,7 procent. Het gebruik van de fiets lag in datzelfde jaar op 27,4 procent en de combinatie met de wagen lag op 17,8 procent. Dat wil zeggen dat het gebruik van het openbaar vervoer in 2022 ten opzichte van 2019 is afgenomen. Limburg blijft op dat vlak achterophinken op de rest van Vlaanderen.
Het goede nieuws is wel dat het gebruik van de fiets, net als de combinatie van fiets en wagen, sterk is toegenomen. Het gebruik van de fiets groeide in Limburg met 15 procent. Er is de laatste jaren ook sterk geïnvesteerd in de Limburgse fietsinfrastructuur en er zijn ook een aantal sensibiliseringscampagnes geweest.
In 2022 lanceerde u ook een nieuwe oproep voor het Pendelfonds, waarbij bedrijven en overheden die in aanmerking kwamen, projecten konden indienen die de verbinding tussen het openbaar vervoer en de werkplaats zouden verbeteren. In Limburg werden er 23 dossiernummers aangevraagd, waarvan geen enkel bedrijfsoverschrijdend dossier en slechts 1 door de overheid. Het is ook opvallend dat in Limburg de minste dossiers werden aangevraagd.
Ik weet natuurlijk dat die mobiliteitsbarometer alleen betrekking heeft op de private werknemers, dus niet op mensen die voor de publieke sector werken, maar als je het resultaat over de jaren heen bekijkt, dan geeft dat toch wel een evolutie weer.
Daarover heb ik een aantal vragen.
Hebt u zicht op het beroepsmatig verplaatsingsgedrag binnen Limburg? Is dit verplaatsingsgedrag verspreid over de hele provincie of springen er enkele steden uit?
Is er een verband tussen de stijging in het gebruik van de wagen, dat nu op bijna 90 procent ligt, en de stijging in het gebruik van de combinatie van fiets en wagen? Dat ligt nu op 32,5 procent.
Hoe wilt u inwoners uit landelijke gebieden zoals de provincie Limburg motiveren om de auto aan de kant te zetten?
Hoe wilt u de combimobiliteit nog sterker maken, zeker in de meer landelijke gebieden zoals Limburg?
Minister Peeters heeft het woord.
Mevrouw Mertens, dank u wel voor uw vraag.
De opmerking die u maakte, moet zeker onderstreept worden. Acerta heeft hier een studie gedaan rond werknemers in de private sector. Als men een studie wil doen over het mobiliteitsgedrag, dan moet men kijken naar alle sectoren. Als we kijken naar al onze ambtenaren, zeker onze gemeentelijke ambtenaren, denk ik dat meer mensen kunnen bevestigen dat in mijn eigen gemeente de fietsverbindingen sowieso worden gefaciliteerd, onder andere via fietsleasecontracten en dergelijke. Kortom, ik denk dat we het mobiliteitsgedrag in zijn totaliteit moeten plaatsen en het niet mogen enten op alleen maar de private werknemer.
Als ik naar de mobiliteitsbarometer van Acerta kijk, dan zie ik een aantal positieve elementen. Het openbaar vervoer is licht gestegen. De wagen is weliswaar ook gestegen. Er is ook meer ingezet op combimobiliteit. Ook het fietsvervoer is gestegen. Dat zijn een aantal positieve elementen. Tegelijkertijd moeten we daaruit concluderen dat de woon-werkafstand in Limburg het grootst is. Dat en het kleinere aanbod aan openbaar vervoer dan in bijvoorbeeld de Vlaamse Ruit of een stedelijke context, maakt dat het meer een autogerelateerde regio is. Dat betekent tegelijkertijd ook wel dat we daarop moeten inzetten en dat we daar volop de modal shift of de combimobiliteit moeten faciliteren om daar een kentering in te krijgen.
U weet dat ons laatste onderzoek over het verplaatsingsgedrag dateert van 2019 en ging over de periode 2015-2019. Als gevolg van de covidpandemie, met een heel andere mobiliteit, is dat wat vertraagd. Ik heb alleszins begrepen dat we tegen het einde van dit jaar het nieuwe Onderzoek Verplaatsingsgedrag Vlaanderen (OVG) zullen hebben. Aan de hand daarvan kunnen we bekijken of er effectief een verandering in het verplaatsingsgedrag komt of niet.
Als ik kijk naar 'FietsDNA 2022', dat we recent met Fietsberaad hebben gepresenteerd, ben ik al blij om daaruit te kunnen concluderen dat steeds meer mensen de fiets nemen voor functionele verplaatsingen, voor het woon-werkverkeer en het woon-schoolverkeer. Het is alleszins al een positief signaal dat meer mensen kiezen voor een duurzame verplaatsing.
Ik kom tot het verband tussen de stijging in het gebruik van de wagen en het gebruik van de combinatie fiets en wagen. Zoals ik al zei, hebben wij op dit ogenblik geen regionale cijfers van hoe dat verder evolueert. Daarvoor kijk ik vooral naar het Onderzoek Verplaatsingsgedrag, dat we weldra zullen hebben.
Hoe willen we in de landelijke gebieden mensen motiveren om de auto aan de kant te zetten? De combimobiliteit, die we volop faciliteren door onder andere de uitrol van onze Hoppinpunten, waar we straks deelmobiliteit ter beschikking hebben met deelfietsen en deelauto's, is van groot belang. Zo worden mensen gemotiveerd om te kiezen voor het openbaar vervoer maar ook voor een duurzame verplaatsing voor de ‘first and last mile’. Ik denk dat dat op zich belangrijk is.
Zoals we al meermaals hebben gezegd, zijn voor een autogerelateerde provincie als de provincie Limburg, waarbij heel veel studenten de auto nemen voor hun verplaatsing naar de onderwijscampussen, onze Spartacuslijnen zeer belangrijk. Ik hoop dan ook dat we zo snel mogelijk kunnen starten met de uitrol ervan en/of met het hoogwaardig openbaar vervoer om ook daar de kentering te kunnen doorvoeren, zeker waar op dit ogenblik zeer veel autodrukte is. Ik denk opnieuw aan de verbindingen naar de onderwijscampussen.
We moeten de combimobiliteit verder faciliteren met Hoppinpunten maar ook door volop te investeren in onze fietsinfrastructuur en in hoogwaardig openbaar vervoer.
Bij de laatste Pendelfondsoproep zijn er 51 projectdossiers ingediend. Zoals ook in het verleden zijn er in Limburg maar ook in Vlaams-Brabant en West-Vlaanderen minder aanvragen dan bijvoorbeeld in Oost-Vlaanderen of in Antwerpen. Ik denk dat dat ook wat te maken heeft met de drukte in de Vlaamse Ruit. Waarom er juist minder aanvragen zijn, is mij niet bekend. Maar ik denk eens te meer dat we er publiciteit voor moeten maken. We zien dat er bij de laatste oproep vijf dossiers werden ingediend, waarvan 1 bedrijfsoverschrijdend voor Limburg, 15 voor Antwerpen, 11 voor Oost-Vlaanderen, 5 voor Vlaams-Brabant en 15 voor West-Vlaanderen. Die laatste hebben er iets meer dan in het verleden. Kortom, dat is wat wordt ingediend en daar kunnen we niet verder op ingaan. Zoals het wordt ingediend, wordt het in aanmerking genomen. We gaan niet zeggen dat er pro rata maximaal zoveel dossiers mogen worden ingediend per provincie.
Mevrouw Mertens heeft het woord.
Ik dank u voor de grondige toelichting, minister. En dan ben ik in blijde verwachting van de uitrol van ons Spartacusplan en het nieuwe Onderzoek Verplaatsingsgedrag Vlaanderen.
De heer Keulen heeft het woord.
Heel veel is al gezegd.
We liggen natuurlijk heel perifeer, en laten we de dingen ook eens ten gronde bekijken. Heel veel van de Limburgers zijn pendelaars, forenzen, en verdienen dagelijks hun brood in Brussel en in Antwerpen. Onze overheidsdienstverlening is helemaal geconcentreerd in de hoofdstad van het land, van Vlaanderen en ook van Europa. Als je dan de vergelijking maakt, minister, met bijvoorbeeld Nederland: daar zijn in een heel perifeer gelegen stad als Heerlen, helemaal tegen de Duitse grens, in het zuiden van de Nederlandse provincie Limburg, de pensioendiensten ondergebracht. Nederland heeft op zeker ogenblik gekozen voor – wat dan heet – een deconcentratie.
Hier, vandaag – ook Vlaanderen lijkt in dat opzicht sterk op het oude België –, hebben alle diensten, alle administraties en zelfs de openbare instellingen hun hoofdkwartier ondergebracht in Brussel. Naast het feit dat dat iedere morgen en iedere avond bijdraagt tot heel veel fileleed, is het hier bovendien ook nog eens het duurst – het allerduurst, peperduur – om kantoorruimte te huren.
Nu begrijp ik heel goed de symboliek van een hoofdstad, ik ben daar ook niet ongevoelig voor. Maar als de regering en het parlement hier zouden zetelen en die administraties en ook die Vlaamse openbare diensten en instellingen zich voor een stuk buiten de hoofdstad zouden vestigen, zou dat inderdaad de filedruk verlagen. Het zou, inzake de huur van kantoorruimte, letterlijk een slok op de borrel schelen. En je zou ook een meer rechtvaardige verdeling van de overheidstewerkstelling krijgen. Nederland heeft ooit die oefening gemaakt. Maar dat is eigenlijk een van de mooie uitdagingen, als je praat over Vlaanderen 2.0.
Dan, wat betreft het andere verhaal, het werk in eigen streek. Veel mensen zijn wat dat betreft ook conservatief en hun baas is op zeker ogenblik ook een stuk van hun leefwereld en bijna ook familie in hun perceptie en de manier waarop ze in het leven staan. Dat is vandaag ook in Limburg zo, ondanks het inflatiespook, met alle indexering op het vlak van lonen, op het vlak van energie.
Maar als je als burgemeester gaat spreken op nieuwjaarsrecepties van werkgevers, van middenstandsorganisaties, krijg je altijd opnieuw diezelfde vraag: geef mij werkvolk. Eigenlijk moeten we mensen ook duidelijk maken dat ze werk moeten zoeken in eigen streek.
En een laatste punt, met één zin: 55 procent van de verplaatsingen die wij maken met de wagen, zijn verplaatsingen van minder dan 5 kilometer. Als we die al eens met de fiets zouden doen, zouden we, denk ik, ook heel veel verschil kunnen maken. Ook dat zou een slok op de borrel schelen.
Mevrouw Robeyns heeft het woord.
Ik ga heel kort aansluiten bij de bezorgdheid die, denk ik, toch vooral de ondertoon is van de vraag van collega Mertens. Ik denk dat er inderdaad nog heel wat werk is om te komen tot die duurzame vervoersmodi en die doelstelling van 40 procent die vooropgesteld is. U hebt nu verwezen naar een private studie. Ik denk dat als we kijken naar het algemene OVG, dat het ook niet toevallig is dat in de meest autoafhankelijke provincies het gebruik van het openbaar vervoer het laagst is. Dat is nu eenmaal zo. Maar dat betekent uiteraard ook dat er nog heel wat werk op de plank ligt.
Het klopt inderdaad dat we vanuit Limburg meestal ver moeten pendelen. Dat is juist, collega Keulen. Maar goed, als we die doelstelling die iedereen ondersteunt, willen halen, dan is er nog heel wat werk te doen. Dus wat dat betreft, wil ik mij wel aansluiten bij de collega’s. (Opmerking)
West-Vlaanderen ook, absoluut.
Minister Peeters heeft het woord.
Heel kort. Ik denk dat hier heel veel terechte tussenkomsten zijn gemaakt.
Als ik nu moet kijken naar het publiek dat hier zit, dan zien we dat de meerderheid uit Limburg en West-Vlaanderen komt, en maar twee uit de Vlaamse Ruit. (Opmerkingen. Gelach)
We zullen onze commissie volgende keer misschien ofwel in het verre Limburg of het verre West-Vlaanderen organiseren.
Nee, maar ik denk dat het allemaal terechte bedenkingen zijn. Daaruit blijkt inderdaad dat we nog wel een en ander moeten doen en daar zetten we ook volop op in.
De vraag om uitleg is afgehandeld.