Report meeting Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Report
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, mijn vraag om uitleg gaat over een problematiek die velen van ons in de commissie beroert en bezighoudt. In een heel recent rapport onder de ietwat provocerende titel ‘War on drugs? Er is vooral een warboel on drugs’ schetst Eva Blomme op Sociaal.Net een algemeen beeld van het drugsbeleid in ons land. Het opiniestuk is een gepopulariseerde vertaling van het onderzoeksrapport ‘EVADRUG: an evaluation of the Belgian Drug Policy’ dat vorig jaar werd uitgebracht en waarvan Blomme de hoofdonderzoeker was.
De hoofdbekommernis om te komen tot een doortastend beleid is het wegwerken van de versnippering, zowel op het vlak van beleid als op het vlak van praktijk. Beleid en praktijk bewandelen vaak twee aparte sporen die steeds verder uiteenlopen. Een andere vaststelling is dat het beleid vooral eerder stil lijkt te staan.
We keren even terug. De basis van het drugsbeleid in ons land ligt in de Federale Drugsnota uit 2001, toen er nota bene nog gesproken werd over de Rijkswacht, en de Gemeenschappelijke Verklaring uit 2010 die interministeriële conferenties (IMC's) rond drugs mogelijk hebben gemaakt. In deze documenten wordt gepleit voor een aanpak waarbij de hele keten wordt bekeken, maar waarbij er vooral wordt ingezet op preventie en zorg die centraal staan. Pas in laatste instantie zou er repressief mogen worden opgetreden tegen drugs. Hoog op de agenda daarin staan samenwerking, epidemiologie en wetenschappelijk onderzoek.
Na de jongste staatshervorming, waarbij er toch een aantal belangrijke verschuivingen waren inzake bevoegdheden hieromtrent, werd dit afsprakenkader helaas niet bijgewerkt en golden inderdaad nog altijd de nota’s van 2001 en 2010. De conclusie van de onderzoekster is dat iedereen ondertussen zo maar een beetje zijn eigen ding doet, ongecoördineerd en ongestructureerd. De verschillende beleidsniveaus werken op een niet-productieve manier met elkaar samen. Beleidslijnen en de effectieve praktijk spreken elkaar steeds vaker tegen. Repressief optreden moet steeds een laatste redmiddel blijven volgens de Federale Drugsnota, maar toch krijgen betrapte drugsbezitters in Antwerpen sinds 2014 een onmiddellijke minnelijke schikking voorgeschoteld, een boete dus. Zo lijkt iedereen binnen zijn eigen bevoegdheden op een wat chaotische en ongecoördineerde manier aan damage control te willen doen.
Aan de praktijkkant zien we dan weer bepaalde experimentele innovaties ontstaan, zonder een specifieke wettelijke basis of beleidsondersteuning. Blomme haalt hierbij gebruiksruimtes en ‘drugs checking’ op festivals als voorbeelden aan, een bewijs van de toenemende divergentie tussen enerzijds het beleid en anderzijds de praktijk.
Het ontbreken van een gecoördineerd en structureel beleid weerspiegelt zich ook in de financiering en de bijhorende onderlinge strijd voor financiële middelen. Het leidt ook tot projectmatig werken, wat we ook vaak in andere sectoren zien, zonder zichtbare langetermijneffecten.
Maar ook de staatsstructuur blijkt op dit moment nefast en ook dat is niet altijd nieuw. Volgens Blomme wordt er soms voor gekozen om niet te investeren in vroeginterventie, in preventie in ziekenhuissettings, omdat de kosten van vroeginterventie bij de deelstaten liggen terwijl de winst van die vroeginterventie bij de geldschieter van de ziekenhuizen zou liggen, namelijk de federale overheid.
Naast de roep voor een meer gecoördineerde aanpak doet het EVADRUG-rapport dan ook de aanbeveling om structureel te investeren in vooral preventie en snelle interventie.
Ten slotte – en daarmee sluit ik de inleiding af – hekelt het rapport het ontbreken van accuraat cijfermateriaal. Ook dat is niet nieuw, collega’s. We hebben dat in een aantal andere deelsectoren binnen deze commissie al vaak vastgesteld: ook inzake drugsbeleid varen we blind en kunnen we onvoldoende de link leggen tussen beleid en praktijk. Nochtans was het ten tijde van de Gemeenschappelijke Verklaring uit 2010 de bedoeling dat het drugsbeleid gebaseerd zou zijn op objectieve en wetenschappelijke gegevens die voldoende verankerd en teruggekoppeld zijn in de praktijk. Dat is het grote verschil tussen de dure woorden in die teksten en de daden en de praktijk die we vandaag op heel wat beleidsniveaus zien en dus ook op het Vlaamse beleidsniveau.
Minister, hoe kijkt u zelf naar de opzet en de resultaten van de EVADRUG-evaluatie? Onderschrijft u de pijnpunten?
Is er volgens u nood aan een nieuwe start inzake drugsbeleid, twaalf jaar na de Gemeenschappelijke Verklaring? Welke initiatieven wilt u daartoe nemen?
Hoe zult u de uitdiepende kloof tussen het beleid en de praktijk verkleinen en de neuzen weer meer in dezelfde richting brengen? In hoeverre kan de expertise vanop het terrein maximaal beleidsmatig worden gevaloriseerd?
Hoe kijkt u in deze context naar vernieuwende projecten die zich in een juridische schemerzone bevinden, maar die inhoudelijk en wetenschappelijk waardevol zijn?
Erkent u het belang van preventie en vroeginterventie? Hoe zult u deze versterken? Zetten de bevoegdheidsverdeling en de daarmee samenhangende financieringsverdeling effectief een rem op de investeringen in preventie en vroeginterventie? Hoe kunnen we die overstijgen?
Vindt u dat u vandaag over voldoende objectieve en wetenschappelijke gegevens beschikt om een doortastend drugsbeleid te kunnen voeren? Zo niet, hoe wilt u daartoe komen?
Tot slot, minister, erkent u dat de beperkte beschikbare middelen ertoe leiden dat er een gefragmenteerd beleid wordt gevoerd waarbij er eerder concurrentie of chaos ontstaat dan samenwerking op het werkveld? Hoe wilt u dat aanpakken? Ik dank u.
Minister Crevits heeft het woord.
Bedankt voor de vraag. Ik wil ondertussen mevrouw Yalçin en vriendinnen verwelkomen in de commissie, en ik wil ook meegeven dat Fabienne van Sloten, onze nieuwe raadgever op het kabinet, voor de eerste keer meekomt naar het Vlaams Parlement. Maar ze heeft al federale wateren doorzwommen, dus dat past helemaal bij de vraag, collega Vaneeckhout.
Binnen de Algemene Cel Drugsbeleid (ACD) wordt op dit moment gewerkt aan de vertaalslag van enkele van de aanbevelingen vanuit het EVADRUG-onderzoek. Binnen de ACD wordt er nu gediscussieerd over de organisatie en de taken van de Algemene Cel Drugsbeleid, en over het opstellen van een nieuwe drugsstrategie. Uiteraard onderschrijven wij de aanbevelingen van professor Colman en haar team. Zij stelt dat er meer nood is aan ten eerste een coherente en ‘evidence-informed’ drugsstrategie, ten tweede aan meer structurele en duurzame vormen van samenwerking, bijvoorbeeld in het kader van festivals, en ten derde aan meer afstemming tussen de verschillende beleidsdomeinen: gezondheid, justitie, economie, financiën, binnenlandse zaken, maar uiteraard ook binnen de diverse beleids- en bevoegdheidsniveaus van dit land.
De nieuwe manier van werken binnen de ACD zoals die nu wordt voorgesteld, is een arbeidsintensieve constructie, waarbij we er niet van overtuigd zijn dat in de nieuwe format een betere politieke afstemming mogelijk is, terwijl dit vaak de bottleneck blijft. Ik heb daarnaast de indruk dat EVADRUG sterk focust op illegale drugs, verslaving en handhaving, terwijl het Vlaams preventiebeleid net is gericht op alle vormen van middelengebruik, en streeft naar een daling van gebruik onder de bevolking. We zijn dus nog in discussie binnen de ACD over wat nu de beste werkwijze is om tot een betere afstemming te komen. Want als je dingen verandert, dan is dat uiteraard om dingen beter af te stemmen.
Voor onze bevoegdheid is het echt relevant dat we mee in de cockpit van dit proces kunnen zitten, en dat zowel de federale overheid als de gemeenschappen de uitgezette koers zien zitten.
Daarmee kom ik bij uw tweede vraag. In Vlaanderen werken we aan een preventief gezondheidsbeleid op basis van het Preventiedecreet. Dat decreet voorziet gezondheidsconferenties waarbij experten betrokken worden om de Vlaamse gezondheidsdoelstellingen en bijhorende actieplannen vorm te geven. Er is, zoals u weet, de gezondheidsdoelstelling ‘de Vlaming leeft gezonder in 2025’. Ik sta eigenlijk open voor alle werkvormen en methodieken die effectief zijn, uitvoerbaar, betaalbaar en passen binnen het beleid. Maar we werken ook in een budgettair beperkte context, en we moeten dus kiezen voor die zaken die ook effect hebben.
Wat met de vernieuwende projecten? Ik ben eigenlijk zelf geen voorstander van activiteiten die zich buiten het wettelijk kader bevinden. Dat ligt bij mij een beetje moeilijk. Het is absoluut noodzakelijk dat het juridisch kader helder is, voor alle betrokken organisaties en overheden, zodat gebruikers en organisaties geen risico’s lopen. Dat zou, wat mij betreft, elementair moeten zijn voor alle overheden.
U vroeg of ik het belang erken van preventie. Ik moest eens neen durven te zeggen … Het belang van vroegdetectie en vroeginterventie bij jonge kinderen en bij jongvolwassenen is meermaals aangetoond. Op onze interministeriële conferentie van 30 maart 2015 werden belangrijke bouwstenen gelegd voor een nieuw ggz-beleid (geestelijke gezondheidszorg) voor kinderen en jongeren. Dat beleid zou worden uitgerold via netwerken en hun netwerkcoördinatoren, en er zou voor lokale verankering gezorgd worden. Het belang van het inzetten op het voorkomen van psychische klachten en zeer gerichte vroeginterventies naar kinderen met psychische problemen staat expliciet als strategisch doel vermeld.
Het is in dat kader dat wij als Vlaamse overheid investeren in een programma rond vroegdetectie en vroeginterventie. Dat is omdat we het belangrijk vinden dat de gespecialiseerde expertise van onze diensten in de geestelijke gezondheidszorg ook aangewend kan worden voor vroegdetectie en -interventie. In dat programma streven we naar snel en tijdig ingrijpen, laagdrempelig, zo kort mogelijk en ook zo snel mogelijk, na de start van het eerste symptoomgedrag of de uitval op een of meerdere levensdomeinen. We doen dat Vlaanderenbreed, elke provincie met haar eigenheid. De doelgroep van kinderen en jongeren die opgroeien in een gezin met een verslavingsproblematiek of die zelf risicovol middelengebruik stellen, valt volledig binnen de scope van dit programma.
Uiteraard blijven wij binnen onze bevoegdheden ook inzetten op preventie en vroeginterventie bij de algemene bevolking en bij specifieke doelgroepen, onder andere via de beheersovereenkomst met de partnerorganisatie binnen het preventief gezondheidsbeleid voor alcohol, drugs, gamen, gokken en psychoactieve medicatie – dat is het Vlaams expertisecentrum Alcohol en andere Drugs (VAD). Zij ontwikkelen acties die zich zowel richten op universele als op selectieve preventie en zorgen voor een aanbod aan deskundigheidsbevordering voor tussenpersonen in diverse sectoren. De CGG-preventiewerkers (centrum voor geestelijke gezondheidszorg) verzorgen de effectieve vormingen.
De bevoegdheidsverdeling, collega – u hebt er ook eventjes over gesproken –, valt niet te overstijgen zonder dat je de staatsstructuur van ons land aanpast. Er zijn in het verleden al pogingen gedaan om bijvoorbeeld taksen en accijnzen die de federale overheid op tabak en alcohol int, te laten gebruiken door de deelstaten om te investeren in preventie. Dat bleek tot op vandaag juridisch gezien niet haalbaar.
Binnen de bevoegdheidsruimte zitten we, vind ik, niet stil. We zijn nu aan het kijken om samen met de andere gemeenschappen een tabaksfonds op te richten. Ik hoop op die manier ook te kunnen investeren in preventieve acties die niet door de belastingbetaler maar door de vervuiler worden betaald.
Dan, de wetenschappelijke gegevens. We hebben eigenlijk best wel wat informatie. Ik heb dat ook eens bekeken naar aanleiding van uw vraag. Om de vier jaar is er de Nationale Gezondheidsenquête met informatie over alcohol, drugs en tabak. Voor jongeren beschikken we jaarlijks over informatie uit de leerlingenbevraging van VAD en vierjaarlijks uit de ‘Health Behaviour in School Aged Children’-studie. Wat hulpverlening betreft, hebben we de ‘Treatment Demand Indicator’ (TDI) om hulpvragen in verband met alcohol en drugs op te volgen.
Bovendien, collega, is gisteren – en dat was een primeur – het resultaat gepubliceerd van onze eerste preventiebarometer. Superbelangrijk, wat mij betreft. Het is de eerste keer dat we meer zicht krijgen op de factoren die samenhangen met ongezond of gezond gedrag. Wat weten groepen van mensen over de verschillende thema’s, wat is hun attitude, wat zijn hun intenties, wat zijn de drempels en stimulansen? Voor mij is dat eigenlijk een basis die ons zou moeten toelaten om onze boodschappen en acties meer af te stemmen op de doelgroepen, ook in samenwerking met onze partnerorganisaties. We weten, als het over alcohol gaat, dat het altijd over jongeren gaat, altijd opnieuw. Maar we hebben nu – wat sommigen eigenlijk al lang wisten – ook bevestigd gezien dat het grootste probleem niet daar zit, maar bij een andere doelgroep. Ik zit in die groep, het is de leeftijd. Ik heb het nu niet over mijn eigen problemen, ik wil zeggen dat ik qua leeftijdscategorie in de groep val. We begrijpen elkaar zonder woorden, voordat ik hier geconfronteerd word met de gevolgen van uitspraken die ik niet gedaan heb.
Dan, uw laatste puntje. Wat de middelen betreft, werken we inderdaad binnen een budgettair kader. Maar ook die preventiebarometer zou ons ertoe in staat moeten stellen om betere keuzes te maken. Er is bovendien ook de komende gezondheidsconferentie, collega Vaneeckhout, die volgens mij een heel belangrijke rol kan spelen om scherpere doelstellingen te formuleren. Dat is ook decretaal zo voorzien.
Voilà, een lang antwoord, maar er waren ook veel vragen.
Dank u wel, minister.
Collega Hilal, welkom in de commissie Welzijn. Dan zie wij elkaar ook eens op een andere dag dan in Onderwijs. Ik heb begrepen dat de mensen van IN-Zetje Beringen zijn. Ik heb net even gekeken wat jullie allemaal doen en ik kan het niet samenvatten, maar jullie doen heel veel, zowel op het vlak van sociale economie als alles wat daarrond hangt. (Onverstaanbaar)
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Ik wil natuurlijk niet achterblijven en de mensen welkom heten in de gezelligste commissie van het Vlaams Parlement. En nog veel plezier op jullie boeiende dag.
Dank u wel, minister, voor het antwoord.
De complexiteit van uw antwoord, mijn vraag en deze tussenkomst is natuurlijk dat er heel veel elementen samenkomen. Dus ik ga niet de fout maken om nu op alles te willen ingaan. Ik denk dat we de komende maanden zeker nog gelegenheden hebben om op bepaalde delen in te gaan.
Ik wil een paar bezorgdheden aanstippen. Een, als ik u hoor zeggen dat u nog aan het afstemmen bent binnen de ACD over op welke manier en via welk proces tot een nieuwe drugsstrategie moet worden gekomen, dan vraag ik u concreet wat de timing is. We kunnen daar natuurlijk heel lang over nadenken en er zijn heel veel actoren, zowel beleidsniveaus als partners, die mee rond de tafel moeten, maar wat is het proces dat u daar ziet en op welk moment kunnen wij u ook in deze commissie bevragen over het resultaat dat daarvan komt?
Welke formele rol speelt de IMC daarin? Komt de IMC rond drugs regelmatig samen? Op welke manier wordt daar op dit moment afstemming georganiseerd?
Ik ben blij met wat u zegt over wetenschappelijke informatie en data. U zegt terecht dat er stappen vooruit worden gezet. Wat gisteren bekend raakte, is heel relevante informatie. Net als bij u was het ook bij mij al eerder een inzicht dat bijvoorbeeld inzake alcoholmisbruik of de hele alcoholproblematiek andere groepen in the picture moeten komen dan de groepen waarover vaak de meeste verontwaardiging is.
– De vergadering wordt geschorst wegens een ontruimingsoefening.