Report meeting Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën, Begroting en Justitie
Report
Collega’s, de minister heeft beloofd dat hij de laatste twee zinnen zal hernemen.
Minister Diependaele heeft het woord.
Voorzitter, ik had juist een citaat gegeven van het Grondwettelijk Hof van 26 november 2020. Ik ga dat niet herhalen.
Het Grondwettelijk Hof heeft in een arrest van 13 oktober 2022 zijn arrest van 26 november 2020 nogmaals bevestigd. In een recente rechtsspraak van het Hof van Beroep in Gent de dato 22 februari 2022 en van het Hof van Beroep in Antwerpen de dato 29 maart 2022, krijgt de rechtsspraak van het Grondwettelijk Hof eveneens navolging. Dit staat dus haaks op de bewering van fiscale specialisten dat een arrest van het Hof van Cassatie logischerwijze leidt tot een ambtshalve ontheffing in andere dossiers. Samengevat kan op basis van de rechtsspraak gesteld worden dat een arrest van het Hof van Cassatie alleen rechtstreekse gevolgen heeft tussen de betrokken procespartijen, ‘inter pares’ zoals dat heet. Ook al heeft een cassatiearrest weliswaar een belangrijke morele draagwijdte, het is geen uitspraak met algemene draagwijdte, dus niet ‘erga omnes’. Een dergelijk arrest is dus geen nieuw feit en dus is het helemaal niet onlogisch dat er geen ontheffing mogelijk is voor dossiers uit het verleden. Van mijn administratie heb ik overigens vernomen dat er inmiddels ook een rechtszaak lopende is over deze specifieke problematiek. Uiteindelijk zal een rechtscollege dus zelf beoordelen wat de impact is van een uitspraak van het Hof van Cassatie op andere belastingplichtigen die niet tijdig een bezwaar hebben ingediend en zal dit verder licht werpen op de kwestie. Mogelijk zal het Hof van Cassatie hier dus zelf over kunnen oordelen.
Ten slotte wil ik er de aandacht op vestigen dat er in de fiscale procedure termijnen zijn voorzien om bezwaar in te dienen en naar de rechtbank te gaan. Als men als belastingplichtige niet akkoord gaat met een aanslag, moet men bezwaar indienen, anders is de aanslag definitief. Stel dat X en Y een gelijkaardige aanslag krijgen, maar X dient bezwaar in en Y niet, dan is het voor Y einde verhaal, ook al zou X later voor de rechtbank gelijk krijgen. Dat is inherent aan de fiscale procedure en is zeker geen uitvinding van VLABEL maar vloeit voort uit het aspect rechtszekerheid. Men kan het ook vergelijken met twee chauffeurs die door eenzelfde flitspaal worden geflitst. De eerste chauffeur betaalt zijn boete maar de tweede trekt naar de rechtbank en stelt dat de boete onterecht is omdat de flitspaal niet of niet correct geijkt werd. Stel dat die laatste gelijk krijgt van de rechtbank, dan zal die zijn boete niet moeten betalen. Dat betekent niet dat de eerste zijn boete terugbetaald zal krijgen. De uitspraak van de rechter werkt ook dan alleen voor die ene partij.
Momenteel loopt er overigens nog een geding waarbij de tegenpartij een standpuntenwijziging na een negatief vonnis aangrijpt om een verzoek tot ambtshalve ontheffing in te dienen bij VLABEL. In dit dossier heeft de rechtbank in Gent zeer recent nog eens benadrukt dat een ambtshalve ontheffing geen middel is om de belastingplichtige een bijkomende procedure aan te reiken. Door een ruime interpretatie van de mogelijkheden van de ambtshalve ontheffing trachten belastingplichtigen de ambtshalve ontheffing aan te wenden als een verkapte bezwaarprocedure. Dat heeft de wetgever niet voor ogen bij een toepassing van de ambtshalve ontheffing.
Als ik het mag samenvatten: het gaat allemaal wel veel verder dan de problematiek van de levensverzekeringen. De vraag is dan ook: kan het definitieve karakter van een aanslag ten aanzien van een bepaalde belastingplichtige nog worden beïnvloed door de procedure die een andere belastingplichtige heeft gevoerd? Het antwoord van de rechtsspraak is tot op heden duidelijk: dat is niet het geval.
We moeten ons ervan bewust zijn dat we het hier hebben over de basisbeginselen van de fiscale procedure. De discussie kan zich voordoen in om het even welk dispuut met de fiscus, ook al ogen die basisprincipes niet altijd sympathiek en voelen we de frustratie van de betrokken burgers. We moeten ons ervoor hoeden om overhaast en emotioneel te reageren en zo het kind met het badwater weg te gooien. Die basisprincipes hebben wel degelijk hun waarde en we houden ons er beter aan.
Mevrouw Smeyers heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw uitvoerige antwoord. Ik kan u alleen maar danken dat u de tijd hebt genomen om mijn vraag terdege te bestuderen, en het antwoord ook zo uitvoerig mogelijk te maken. Ik concludeer, of ik herhaal uw conclusie: het belangrijkste zijn inderdaad de rechtsgevolgen inter pares en niet erga omnes van de cassatie-uitspraak, waardoor er in deze specifieke casus dus geen rechten te putten zijn uit die cassatierechtsspraak.
Maar zoals u zelf al zei: we hoeven het in het parlement niet over specifieke casussen te hebben. De rechtsonderhorigen hebben hun weg naar cassatie gevonden. Zij zullen hopelijk daar hun recht kunnen vinden. Maar ik begrijp: dura lex, sed lex. Een inwerkingtreding van een bepaling van de VCF op een bepaalde datum … Het is een hakbijl. Je moet ooit een regel in werking laten treden.
Het is heel erg, in dit geval, en het voelt inderdaad als niet rechtvaardig aan, dat het overlijden dateert van twee dagen ervoor, en dat er in dit specifieke geval dus een dubbele belasting is geheven waar geen ambtshalve ontheffing van is geweest, maar waar tot op vandaag geen uitspraak of geen standpunt is gevolgd dat er sprake was van bis in idem, dus dat er sowieso én registratierechten én successierechten zijn geheven op deze verzekeringsgift.
Uw antwoord – ook al was het zeer technisch, maar ik heb het gevolgd, ondanks onze pauze – is een heel duidelijke herbevestiging van het standpunt dat de Vlaamse Belastingdienst heeft ingenomen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.