Report meeting Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Report
De heer Van Dijck heeft het woord voor een vraag die hem op het lijf is geschreven.
Mijnheer Van Rooy, twee opmerkingen vooraf. Ten eerste, ik ben nog niet op de pensioenleeftijd. Ten tweede, minister, mijn vraag is deels ingegeven door een antwoord dat u hebt gegeven op de schriftelijke vraag nummer 37 van collega Warnez. Bij dezen wil ik niet solliciteren voor het kabinet, ik wil enkel zeggen dat de schriftelijke vragen worden gelezen. Die schriftelijke vraag was gebaseerd op een arrest van het Grondwettelijk Hof.
Mijn vraag is vrij technisch.
In tegenstelling tot andere overheidsniveaus staan lokale besturen zelf in voor de financiering van de pensioenen van hun statutaire medewerkers. Het is niet alleen een Vlaamse uitdaging, want zo goed als alle Belgische lokale besturen zijn hiervoor aangesloten bij het Gesolidariseerd Pensioenfonds voor de Provinciale en Plaatselijke Besturen. Dat fonds beheert de reserves en maakt de nodige middelen over aan de Federale Pensioendienst, die instaat voor de uitbetaling van de pensioenen.
Volgens de wet van 24 oktober 2011 over de nieuwe financiering van de ambtenarenpensioenen betaalt een lokaal bestuur een pensioenbijdrage. Die bestaat uit een basisbijdragevoet, op de loonmassa van zijn statutaire medewerkers, en eventueel een responsabiliseringsbijdrage. Deze bijdrage is de extra factuur die een lokaal bestuur betaalt wanneer de pensioenlast van zijn gepensioneerde ambtenaren groter is dan de basispensioenbijdrage die het bestuur voor dat jaar betaalt. Een groot deel van de pensioenlasten wordt dus gedragen door de besturen waar de basisbijdrage boven de pensioenlasten uitkomt.
Om het hoofd te kunnen bieden aan de toenemende pensioenlasten is het percentage van de basisbijdrage doorheen de jaren stelselmatig verhoogd, tot een stabiel percentage van 41,5 procent. Afgelopen jaren bleek dit percentage niet meer houdbaar. De statutaire loonmassa die overblijft voor de berekening van de basisbijdrage neemt echter af door het dalende aantal actieve statutairen. Het fonds was daarom genoodzaakt om het percentage van de bijdrage op de loonmassa te verhogen: van 41,5 procent in 2019 tot de 45 procent die men voor 2025 voorspelt.
Om deze reden, minister, kent de Vlaamse Regering vanaf 2020 een dotatie of algemene werkingssubsidie toe ten belope van de helft van de door hen verschuldigde responsabiliseringsbijdrage. De Vlaamse overheid betaalde zo, na correctie, eind 2020 een bedrag van 121 miljoen euro uit. Maar ook dat bedrag stijgt. Eind 2021 zou dat al 138,5 miljoen euro geweest zijn. Dit was ook nodig aangezien het bedrag dat de Vlaamse lokale besturen in 2020 betaalden al opliep tot ruim 1,4 miljard euro. In 2002 was dat een half miljard euro minder. We zien dat dus stelselmatig stijgen. Dat is op zich logisch want hoe kleiner de groep statutairen is, hoe groter de responsabiliseringsbijdrage.
Ik heb dat eens bekeken voor mijn eigen gemeente. Het is een kleine gemeente, maar in 2021 betaalden wij nog 30.000 euro. In 2027 zal dat 277.000 euro zijn. Dat is dus maal negen.
Uiteraard zullen de lokale besturen niet anders kunnen dan een deel van de stijgende pensioenlasten zelf budgettair te compenseren door te bekijken wat ze efficiënter kunnen doen, of door stijgende belastingen. Maar daar pleit ik niet voor. Men zal eerder besparen of minder investeren. Zo kom je terecht in het debat over de werking van lokale besturen. Minder investeren is niet goed voor onze algemene economie. Dat is maatschappelijk niet te bepleiten.
Minister, deze stijgende pensioenkosten voor lokale besturen, gecombineerd met de andere stijgende, welbekende kosten waarover wij het hier de voorbije weken uitvoerig hebben gehad, maakt het financieel niet eenvoudig. Hoe kijkt u als minister naar de evolutie van deze pensioenkosten?
Welke rol zult u spelen in de afweging van lokale besturen om enerzijds hun investeringen niet drastisch stop te zetten en anderzijds ervoor te zorgen dat lokale besturen niet overkop gaan?
De Vlaamse Regering heeft hier al enkele positieve zaken rond gedaan. Denk aan het Gemeentefonds en de overname van de helft van de responsabiliseringsbijdrage. Maar dit telt enkel voor besturen die een responsabiliseringsbijdrage betalen, terwijl alle besturen te maken krijgen met oplopende pensioenuitgaven door de steeds hogere basisbijdrage. Ook blijft de responsabiliseringscoëfficiënt stijgen. Deze zou tegen 2027 oplopen tot 80 procent. Het is duidelijk dat, ondanks de Vlaamse maatregelen, dit niet houdbaar is voor lokale besturen. Zoals u enkele weken geleden in deze commissie zei, zijn dit zaken waar ook het federale niveau verantwoordelijkheid voor heeft. Zult u in overleg treden met de federale minister van Pensioenen om een oplossing te zoeken, om als het ware de pot groter te maken? Want dat is, denk ik, de conclusie: dit element van de pensioenen moet door een kleine groep worden gedragen.
Ik geef tot slot nog een cijfer. Deze morgen heb ik toevallig iets gelezen waarvan ik toch wel schrok. Minister, ik dacht dat de inkomsten van de Vlaamse overheid op jaarbasis ongeveer 58 miljard euro bedroegen. Dat is precies evenveel als wat onze pensioenen jaarlijks kosten – maar dan heb ik het over het hele land. Om maar te zeggen over welke bedragen we hier spreken.
Minister Somers heeft het woord.
Mijnheer Van Dijck, bedankt voor uw technische maar relevante vragen. Het zijn belangrijke vragen.
De kosten voor de pensioenen van personeelsleden nemen inderdaad jaarlijks toe. De meeste lokale besturen hebben gelukkig een verzekeringsovereenkomst afgesloten voor de pensioenen van hun mandatarissen en het statutaire personeel, de basisbijdrage en de responsabiliseringsbijdrage. Ze hebben meestal ook wel wat pensioenreserves in hun pensioenfondsen in beheer bij de verzekeraar. Daardoor wordt de werkelijke budgettaire jaarlijkse last momenteel enigszins uitgevlakt. Maar ik zeg dit niet om te minimaliseren, want de stijgende pensioenlasten zijn inderdaad een probleem en vormen een risico voor de lokale financiën. Zoals u aangeeft, zet die stijging, samen met andere gestegen kosten, de financiën van de lokale besturen onder druk.
Dat brengt mij bij uw tweede vraag. Zoals u zelf ook aangeeft, hebben we deze legislatuur al heel wat extra middelen naar de lokale besturen laten vloeien. Denk aan de jaarlijkse groei van het gemeentefonds en de verschillende bijkomende subsidiestromen. Meer recent hebben we nog extra middelen gegeven aan lokale besturen voor het opvangen van de oplopende uitgaven door de inflatie en voor de versterking van de energiecellen van de OCMW’s. Samengevat komt het erop neer dat de voorbije jaren vanuit Vlaanderen de basisfinanciering voor de lokale besturen serieus versterkt werd. Op die manier doen we zo goed als alles om de investeringen van de lokale besturen maximaal te vrijwaren, want het is niet wenselijk dat die zouden stilvallen. Ze zijn een motor voor onze lokale economie. De aangepaste meerjarenplannen die de lokale besturen nu volop aan het opmaken zijn, zullen aangeven in welke mate we daarin ook geslaagd zijn. Een eerste positief lichtpuntje is toch de massale inschrijving voor het Kopenhagenfonds, dat lokale besturen toch nog bereid zijn om te investeren in die fietsinfrastructuur.
De dotatie voor de responsabiliseringsbijdrage bedraagt in 2022 meer dan 156 miljoen euro. De volgende jaren loopt de Vlaamse subsidie op tot respectievelijk 230 miljoen euro in 2023 en 300 miljoen euro in 2024. Over de volledige periode van 2020 tot 2024 zal er dus voor 950 miljoen euro naar de lokale besturen gaan ter ondersteuning van hun lokale oplopende pensioenuitgaven.
Gesteld dat de volgende Vlaamse Regering zou beslissen om voor de volgende periode eenzelfde inspanning te doen volgens de regels die nu gelden, dan zou dat voor de lokale besturen een financiële ondersteuning betekenen van in totaal – zit u neer? – 2,1 miljard euro.
Het gaat dus over substantiële bedragen waarmee we vanuit Vlaanderen al een heel belangrijke inspanning leveren om de lokale besturen financieel te ondersteunen om hun pensioenlasten te kunnen dragen.
Wat betreft de contacten met het federale niveau – uw volgende vraag – zijn wij op dit moment in gesprek met de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG). Wij gaan dat gesprek ook intensifiëren. Wij gaan een initiatief richting hen nemen en ook naar de andere gewesten, die uiteraard dezelfde problematiek hebben, en dan samen kijken hoe we met de andere gewesten en de VVSG verdere acties kunnen ondernemen, vanzelfsprekend ook richting de federale overheid. Maar u weet dat het pensioenstelsel voor lokale ambtenaren een volledige federale bevoegdheid is. Wij doen een inspanning, we gaan nu kijken via de andere gewesten en de VVSG hoe we ook federaal mogelijk een sterkere focus op inspanningen ter zake gedaan kunnen krijgen.
De heer Van Dijck heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor dit duidelijk antwoord. Ik leer daar ook wel uit dat op dit moment het engagement van de Vlaamse Regering was om de helft van de responsabiliseringsbijdrage van de gemeenten bijkomend te financieren. Als ik zie hoe dit stijgt, dan stijgt dat voor de gemeenten op dezelfde manier. Die uitdaging blijft dus enorm. Ik waardeer natuurlijk de bijdrage die de Vlaamse overheid in dezen doet. Het is mijn persoonlijk aanvoelen dat we heel dit gegeven rond de betaalbaarheid van de pensioenen, dat opgedeeld is in verschillende entiteiten – misschien zeg ik nu iets gevaarlijks, of is dat niet mogelijk – en waarbij dit ook één aspect is van de lokale besturen die het zelf moeten bekostigen, moeten opentrekken.
Tot slot heb ik één kleine detailvraag naar aanleiding van dat arrest van het Grondwettelijk Hof van vorig jaar. Er was ook een ongelijkheid tussen de gemeenten. Er waren een paar gemeenten – ik dacht Hechtel-Eksel, Tessenderlo en Zonhoven – die niet participeren. Zit daar evolutie in of is daar verder iets rond afgesproken? Misschien is het moeilijk om daar nu voor de vuist op te antwoorden.
De heer Tommelein heeft het woord.
Collega’s, dit is een dossier waar elk lokaal bestuur met grote argusogen kijkt. Collega Van Dijck heeft het zeer uitgebreid en uiteraard – zoals we hem kennen – zeer goed geschetst. Het is een probleem dat trouwens al langer gekend is, maar waar helemaal geen wonderoplossing voor bestaat. We hebben ook de schrapping van de federale tussenkomst van de non-activiteit voorafgaand aan de pensionering (NAVAP) gehad, waar collega Van Miert en ikzelf samen met andere burgemeesters van de centrumsteden ook de federale overheid gevraagd hebben om dat toch te herbekijken want dit is – ook daar weer – een miljoenenverhaal voor de lokale besturen. En de druk op de lokale besturen wordt op deze manier altijd maar groter. U haalt terecht aan – ook ik dank u daarvoor – dat Vlaanderen heel wat inspanningen geleverd heeft. Ik ben er zeker van dat u in de toekomst nog inspanningen zult leveren voor steden en gemeenten. Daar moeten we niet flauw over doen. We hebben het knap lastig. Ook binnen de VVSG, waar collega Van Miert voorzitter van is op dit moment en ikzelf meezit in het dagelijks bestuur, leeft het dossier heel sterk en we hebben al meerdere keren bij de federale ministers aangedrongen op een oplossing. Ook u hebt in ons, de VVSG, een partner om dit verder aan te kaarten op het federale niveau. Samen met de andere gewesten kunnen we op tafel kloppen en een oplossing zoeken zonder dat de facturen telkens op de lokale besturen afgewenteld worden. Minister, schouder aan schouder willen wij u dus steunen. Als u ons steunt, kunnen we misschien ver geraken.
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
Voorzitter, ik sluit me kort aan bij de wijze woorden van zowel collega Van Dijck als collega Tommelein, want het is een problematiek die natuurlijk leeft, voor de ene gemeente of stad al een beetje meer dan voor de andere. Wat mij een beetje treft in deze problematiek is dat de hete aardappel altijd doorgeschoven wordt. Het is een beetje bizar als je dat vanuit de helikopter zou bekijken: de ene overheid verhoogt de bijdragen voor de lokale besturen en de andere overheid probeert dan middelen bij elkaar te zoeken om die lokale besturen te helpen terwijl de meeste partijen op beide niveaus actief zijn en dan ook nog in de lokale besturen belangrijke burgemeesters hebben. Kafka zou jaloers zijn op deze situatie.
Het is goed om dat grondig te bekijken en dat we in dit land bewijzen dat we bij zo’n problematiek, waar toch ook de mensen naar kijken, want heel veel ambtenaren leven van dat pensioen, er ook voor zorgen dat er een gezonde structurele basis is om de financiering van de lokale besturen gezond te houden. We weten allemaal dat ze instaan voor ruim 40 procent van de publieke investeringen.
In de jaren tachtig hebben we de fout gemaakt om te besparen, vooral op de investeringen, niet op de consumptie-uitgaven, wat pensioenen eigenlijk zijn. We mogen die fout niet herhalen. Als we willen dat de lokale besturen deftig hun investeringsritme behouden, dan gaan we voor deze problematiek een oplossing moeten zoeken. Ik pleit dan voor een structurele oplossing waar we voor elk overheidsniveau – federaal, Vlaams en natuurlijk ook de lokale besturen – een globale en duurzame oplossing zoeken.
De heer Buysse heeft het woord.
Ik sluit kort aan: het toeval wil dat ik vorige week aanwezig was op een infoavond van onze brandweerzone. Daar werden ook de financiële cijfers toegelicht. Er was een gelijkaardige situatie – ik vermoed dat dat ook binnen andere zones het geval is – waarbij bijna alle reserves die de vorige jaren opgebouwd zijn er bijna allemaal zullen doorgaan door de personeelskosten, pensioenkosten, enzovoort. Dan moet het ofwel opnieuw opgehoest worden door de gemeenten – dat is een indirect gevolg – of moet er natuurlijk een federale verhoging van middelen zijn. Daar blijkt het volgens de informatie die ik daar kreeg, toch niet zo heel vlot te gaan, de contacten met Volksgezondheid. Minister, mijn vraag is, als u toch overleg pleegt met het federale niveau, om ook dat probleem mee aan te kaarten.
Minister Somers heeft het woord.
Dit is een ernstige problematiek, waarbij lokale besturen inderdaad worden geconfronteerd met stijgende vergrijzingskosten. Iedereen wordt daarmee geconfronteerd. Maar bij lokale besturen spelen die kosten harder dan elders. En waarom? Omdat lokale besturen twee soorten ambtenaren hebben, waarvan een soort steeds zeldzamer wordt: de vastbenoemde ambtenaar. De contractuele ambtenaar draagt bij aan een andere en grotere pensioenkas dan de vastbenoemde ambtenaar, die aan een kleinere pensioenkas bijdraagt. Als het aandeel werkende vastbenoemde ambtenaren daalt en het aantal gepensioneerde vastbenoemde ambtenaren groot is, dan moeten die natuurlijk steeds meer bijdragen. En dat terwijl het aantal contractuele ambtenaren de voorbije jaren is gegroeid, maar daarvan zijn er veel minder op pensioen. Eigenlijk oversubsidiëren wij de ene pensioenkas, waardoor de andere pensioenkas een bovennormaal tekort heeft. In de mate dat er tussen die twee pensioenkassen geen solidariteitsmechanisme bestaat, is natuurlijk de factuur voor de lokale overheid groter dan zij zou zijn wanneer alle ambtenaren aan eenzelfde pensioenkas zouden bijdragen en daaruit hun pensioen zouden krijgen. Dat maakt het probleem voor de lokale besturen nog scherper dan elders. Dat is de vaststelling.
Ik waardeer dat men erkent, over de grenzen tussen meerderheid en oppositie heen, dat de Vlaamse overheid ter zake een behoorlijke inspanning doet. Maar tegelijkertijd stelt men over de grenzen tussen meerderheid en oppositie heen vast dat die inspanning op termijn de druk op de lokale financiën niet wegneemt, omdat die factuur altijd maar zal toenemen de komende jaren. Dat betekent dat de federale overheid ter zake een inspanning zal moeten doen. Dat was de filosofie van de Vlaamse overheid: wij zullen de helft van die factuur op ons nemen.
Het is een verantwoordelijkheid voor iedereen, ook voor mij, om de federale overheid daarop te wijzen. Dat is de reden waarom ik samen met de VVSG, mijnheer Tommelein, mijnheer Van den Heuvel, mijnheer Buysse en mijnheer Van Dijck, contact zal zoeken met de andere gewesten, die hetzelfde probleem kennen. Ik zal ter zake proberen om beweging te krijgen aan de overkant, om hierin verantwoordelijkheid op te nemen.
Ons Vlaamse beleid heeft een impact op de lokale besturen. Maar het federale beleid heeft dat ook. Niet alleen via de pensioenen maar ook voor wat betreft brandweer, politie en dergelijke meer. Ik zal suggereren dat men het Belfortprincipe iets duidelijker moet omarmen. Mijn oud-stadsgenoot Luc Van den Brande heeft dat ooit ingevoerd als minister-president: als je een maatregel neemt, moet je altijd eens bekijken welke impact die maatregel heeft op het lokale bestuur en hoe je dat moet compenseren. Dat moeten we zeker doen.
De heer Van Dijck heeft het woord.
Minister, ik ben tevreden met uw antwoord en ook met de tussenkomsten van de collega’s. Niet omdat ik direct een oplossing zie. Ik denk dat we allemaal wel duidelijk de grote uitdaging zien. Maar als we allemaal over de partijgrenzen heen die uitdaging niet alleen zien maar ook erkennen, denk ik dat de politieke mogelijkheid er ook moet zijn – of mag ik zeggen de politieke moed – om oplossingen aan te reiken. Ik denk dat er in dit land geen enkele overheid voldoende geldmiddelen heeft om de zaken zomaar dicht te rijden. In dezen moet ik vaststellen dat alles pas zal kunnen worden opgelost tegen de achtergrond van serieuze hervormingen, waarbij de lasten beter kunnen worden gedeeld.
In elk geval, bedankt voor het antwoord. We moeten het allemaal warm houden, niet alleen omdat we dat willen maar omdat de dagelijkse praktijk ons dat zal opdringen.
De zeven besturen zijn toegetreden. De laatste drie gaan op 1 januari 2023 toetreden. Dat probleem is eigenlijk opgelost.
De vraag om uitleg is afgehandeld.