Report meeting Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Report
Mevrouw De Vreese heeft het woord.
Mijn fractie is blij dat de heer Jeroen Windey vandaag in onze commissie is. We kregen tot voor kort regelmatig een stand van zaken van de toestand van de Oekraïense tijdelijk ontheemden hier in Vlaanderen. Vlaanderen heeft al heel wat uitdagingen gehad en staat nog voor heel wat uitdagingen. Ik stelde hierover een vraag om uitleg, om hierover een stand van zaken te krijgen.
Ondertussen lazen we in de media dat er in het Brusselse, bij Fedasil, een aantal schrijnende problemen zijn. We zagen dat een aantal Oekraïense gezinnen met kinderen de nacht op straat hebben moeten doorbrengen. Ik hoor ook verhalen van niet-begeleide minderjarigen die geen botscan meer krijgen, die ook de nachten op straat doorbrengen en die dan eventueel het slachtoffer worden van mensensmokkelaars maar ook van seksuele uitbuiting. Daardoor was ik verontrust en daarom had ik graag nog een stand van zaken gekregen.
Kunt u toelichting geven over de laatste stand van zaken omtrent de toewijzing van Oekraïense tijdelijk ontheemden aan de steden en gemeenten? Zijn er voldoende plaatsen beschikbaar? Hoe komt het dat er gezinnen met kinderen op straat slapen? Hebt u hierover overleg gehad met het federale niveau? Welke conclusies kwamen uit dit overleg?
Kunt u toelichting geven over de stand van zaken van de werking van de taskforce en de huidige toestand inzake registraties, en van de toeleiding naar het aangepaste aanbod van het Agentschap Integratie en Inburgering naar onderwijs en huisvesting? Hoe verloopt de huidige coördinatie tussen de Vlaamse diensten?
Mevrouw De Vreese, we werden in de voorbije periode regelmatig vanuit de taskforce op de hoogte gebracht van de stand van zaken. Uw vraag houdt meer in dan alleen de taskforce. Het antwoord van de minister zal mee ondersteund worden met een powerpoint over de recentste kerncijfers.
Minister Somers heeft het woord.
Als je vergezeld bent door zo’n uitstekende ambtenaar, dan geef je aan hem eerst het woord. Dan moet je enkel wat aanvullen, en hopelijk niet te veel.
De heer Windey heeft het woord.
Het is inderdaad een tijdje geleden dat ik hier namens de taskforce een stand van zaken gaf. Dat betekent helemaal niet dat we niet hebben voortgewerkt. Ik ben de woordvoerder van die taskforce. Ik moet dat gelukkig niet allemaal alleen doen. Ik kan zeggen dat dat voortreffelijk is verlopen.
Ik zal eerst de stand van zaken toelichten, ondersteund door de cijfers. Dan zal ik meer zeggen over de werking van de taskforce.
Wij hebben de cijfers in hetzelfde format als de vorige keer gepresenteerd (zie bijlage).
Tot 14 november 2022 werden er 60.578 attesten uitgereikt. Daarvan zijn er 15.672 mensen die bij die attestering aangaven een opvangnood te hebben. Dat betekent dat ze niet beschikken over een huisvestingsplek. Van die groep werden er 7.714 toegewezen aan Vlaamse gemeenten. Dat is dus niet het volledige plaatje, omdat driekwart van de tijdelijk ontheemden doorheen de hele crisis zelf zijn weg zoekt en vindt, en dus ook in de Vlaamse gemeenten terechtkomt.
De curve neemt af en is nu ongeveer gestabiliseerd. We zitten de laatste tijd rond de 2.000 nieuwe attesteringen per maand. De grote piek zat rond maart 2022. Vooralsnog blijft dit een stabiel patroon, waarop wij ons verder organiseren. Belangrijk is dat we niet alleen bekijken hoe de attesteringen evolueren, maar ook hoe die vluchtelingen zich vestigen in België en meer bepaald in Vlaanderen. In het rijksregister hebben we vandaag 49.728 registraties. Ook die registraties lopen een beetje achter. Dat is niet abnormaal. Daar gaat altijd een administratief proces mee gepaard. Maar dat stijgt wel sporadisch. Daar zitten we vandaag aan een kleine 30.000 inschrijvingen in het Vlaamse Gewest bij Vlaamse gemeenten. Dat is 9,5 procent, en dat is dus heel dicht tegen de ambitie die de Vlaamse Regering heeft afgesproken met de federale collega’s om 60 procent van de tijdelijk ontheemden op te vangen.
De spreiding tussen de regio’s, de gewesten en binnen Vlaanderen over de provincies is zichtbaar op de slides. U krijgt die slides, u zult dat dus zeker kunnen nakijken.
Laat ons dan de demografie bekijken. We zitten met een meerderheid meerderjarigen: 66 procent. De leeftijdsverdeling is voor ons van belang. Afhankelijk van de leeftijd ontwikkelen zij druk op verschillende dienstverleningen, ik denk aan Onderwijs en Welzijn. We zitten ook met een merendeel aan vrouwen: 60 procent.
Ik ga nu even in op de stand van zaken op het terrein.
De toewijzing van tijdelijk ontheemden verloopt de laatste tijd stroever. Op federaal niveau was er een tijdelijke stop van de doorstroom van tijdelijk ontheemden uit Oekraïne naar het noodopvangcentrum Ariane, dat daarvoor in Sint-Lambrechts-Woluwe is ingericht. De huidige algemene asielcrisis is daar zeker niet vreemd aan. Oorspronkelijk was er een opvangcapaciteit van 1.500 ontheemden uit Oekraïne voorzien. Dat was toen wij nog uitgingen van 200.000 ontheemden in België, 120.000 op het Vlaamse niveau. Die capaciteit is gehalveerd.
Ondertussen stromen de meeste tijdelijke ontheemden rechtstreeks door naar de lokale besturen, en die vrije vestiging zorgt voor extra druk bij onze Vlaamse steden en gemeenten, in het bijzonder de steden, in het bijzonder ook daar waar er al een relatief grote Oekraïense gemeenschap gevestigd is. Onze centrumsteden ervaren wel degelijk extra druk.
Vandaag vinden onze lokale besturen over het algemeen oplossingen voor de situaties die zich aandienen, maar er zijn wel degelijk signalen van de opdroging van de beschikbare capaciteit. Vanuit Vlaanderen blijven wij de gemeenten verder ondersteunen. We hebben ook aan de federale overheid tot op vandaag steeds verder plaatsen aangeboden, maar de matchmaking tussen de noden en het aanbod wordt steeds moeilijker.
Ik zei al dat we die vooropgestelde doelstelling van 60 procent zeer sterk benaderen. We houden dat heel nauw in de gaten, omdat dat natuurlijk naar billijke spreiding een belangrijk politiek aandachtspunt is. We volgen ook de druk op de lokale besturen op.
Vandaag, wanneer we een aanbod aangeboden krijgen vanuit lokale besturen, kijken we in eerste instantie naar herhuisvestingsvragen. Er zit vandaag een ongelooflijk grote groep van Oekraïners in de gemeenten en er is nog rechtstreekse instroom. We proberen in eerste instantie om daar oplossingen voor te zoeken en in tweede instantie het beschikbare aanbod door te geven aan het federale niveau.
U vroeg ook naar het overleg met het federale niveau. We hebben in de loop van oktober vanuit de taskforce gevraagd om het interfederaal coördinatieoverleg, de COFECO zoals we dat noemen, binnen het nationaal crisiscentrum bijeen te roepen omdat wij onmiddellijk de gevolgen ondervonden van de stopzetting van de federale noodopvang en met de vraag om daar te zoeken naar oplossingen en vooral om iedereen op te roepen om zijn verantwoordelijkheid te nemen zoals dat politiek ook was afgesproken tussen de federale overheid en de regio’s. In het begin was er de federale noodopvang en de gecontroleerde dispatching van personen met een nood aan opvang door Fedasil en de engagementen van de regio’s om de doorstroom te realiseren. We hebben daar gevraagd om die engagementen op te nemen. Dat werd ook door de verschillende partners bevestigd, om zo snel mogelijk weer inspanningen te leveren om dat systeem weer vlot te trekken.
Men heeft toegezegd dat plekken die vrijkomen in het noodopvangcentrum door doorstroom ook gegarandeerd blijven voor tijdelijk ontheemden uit Oekraïne. Volgende donderdag gaan we daar op ambtelijk niveau alvast verder over in dialoog met de federale collega’s. Fedasil heeft ons ook gezegd dat ze samen met het crisiscentrum en andere federale overheidsdiensten op zoek zijn naar extra opvangplaatsen.
De Vlaamse steden en gemeenten doen er ondertussen ook alles aan om te vermijden dat er mensen op straat slapen, zoals ook in de media geweest is dat dat in Brussel gebeurt. Vooralsnog – en ik heb dat vanmorgen ook nog eens getoetst met de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) en bij onze strategische klankbordgroep – is dat structureel niet het geval. Ik sluit niet uit dat daar eens … Bij laattijdige aankomst in een gemeente is het niet evident, maar het is niet zo dat er vandaag algemeen mensen op straat slapen in de Vlaamse gemeenten.
Wat betreft de Vlaamse opvang: op 20 november hadden we, sinds midden maart geteld, 35.189 duurzame slaapplekken geregistreerd in onze Vlaamse huisvestingstool. Dat is de optelsom van alle registraties. Op dit moment staan er 18.876 plaatsen geregistreerd in onze tool. Daarvan zijn er 16.462 toegewezen. Er zijn een aantal verliesplaatsen. Zo blijven er theoretisch 667 slaapplekken beschikbaar. Dat zijn plekken waarvan gemeenten zeggen dat er iemand toegewezen kan worden. Het is wel zo dat ze die voor een groot stuk voorbehouden voor de eigen problemen die ze op het grondgebied hebben, bij particulieren of met nieuwe instroom, dat ze anticiperen op de opvangnood en daarom niet zo happig zijn om die plaatsen los te laten of aan te bieden aan Fedasil.
Tegelijkertijd hebben we onze Vlaamse ondersteuningsteams, de teams die lokale besturen blijven ondersteunen bij problemen rond herhuisvesting. Soms heeft de ene gemeente wel nog mogelijkheden en de andere niet. Dan proberen wij dat samen met de gouverneurs en hun diensten zo goed mogelijk onderling af te spreken.
Ook nog vermeldingswaardig is dat de Vlaamse Regering afgelopen vrijdag het huidig subsidiekader nog verlengd heeft. Daardoor is de continuïteit van de ondersteuning financieel en logistiek gegarandeerd vanuit Vlaanderen voor de gemeenten en kunnen wij ook werken vanuit de taskforce aan onze middellangetermijnstrategie. Dat wat de stand van zaken op het terrein betreft.
In de werking van de taskforce is er sinds maart 2022 niets gewijzigd, in die zin dat wij nog steeds operationeel zijn. We behartigen nog altijd de taken die de Vlaamse Regering ons heeft opgedragen. Wij doen ook de coördinatie tussen de verschillende beleidsdomeinen en sectoren. Enerzijds hebben wij een werkgroep beleidscoördinatie, waarin de domeinen Wonen, Werk, Welzijn, Onderwijs en Integratie en Inburgering zitten. Die werkgroep denkt na over potentieel noodzakelijk nieuw beleid voor tijdelijk ontheemden. Ze volgt ook het beleid op. Van daaruit adviseert de werkgroep de Vlaamse Regering om nieuwe maatregelen te overwegen en te beslissen. Een tweede werkgroep focust op de dienstverlening. Daar gaat het vooral over toeleidingen. Daar proberen we transversaal te coördineren, eventuele problemen en bijkomende noden te signaleren en op te volgen, en terug te koppelen naar het beleid wanneer er zaken niet lopen zoals we hadden voorspeld. We proberen ook de verbinding te maken naar de Vlaamse ondersteuningsteams. Zij staan op het terrein, dicht bij de gemeenten, en kunnen zo de verbindingen maken met die sectoren.
Er is ook een voortgangsrapport gepubliceerd op de website van Vlaanderen Helpt. Het is ook als bijlage gerapporteerd bij de Beleids- en begrotingstoelichting (BBT) aan het parlement. Daarin geven we het overzicht van alle beleidsmaatregelen die de regering al heeft beslist, met duiding en budgettaire inschatting.
Bij de toeleiding spelen verschillende actoren een rol. Rond Inburgering en Integratie zorgen doorgaans de OCMW’s en de lokale besturen voor de toeleiding naar het aanbod. Maar dat verschilt op het terrein tussen de gemeenten. Wat betreft Onderwijs wordt in de meeste gemeenten de toeleiding gecoördineerd binnen de lokale overlegplatforms (LOP’s), in samenspraak met de lokale onderwijspartners. Voor Huisvesting gebeurt dat via de lokale besturen, met financiële en andere ondersteuning vanuit Vlaanderen.
Ik heb nog een aantal cijfers rond Integratie en Inburgering bij waar u naar vroeg. Het aantal tijdelijk ontheemden die zijn ingeschreven in een van de infosessies die al heel snel werden georganiseerd, stijgt naar 7.807. Voor Nederlands als tweede taal (NT2) zitten we momenteel aan 12.810 inschrijvingen. En er zijn 6.153 trajecten voor tijdelijk ontheemden met een individuele begeleiding. Dat zijn vrij hoge cijfers in vergelijking met onze doelgroep.
Er is ook een laatste stand van zaken rond de verschillende graden van het onderwijs. Ook daar is er een stijging. In het kleuteronderwijs: 1.654; lager onderwijs: 3.226; secundair onderwijs: 2.504, een minder snelle stijging. En dan zijn er ook nog het hoger onderwijs en het volwassenenonderwijs.
In het overzicht dat we hebben gepubliceerd, vindt u nog veel meer cijfers uit andere sectoren. Dit zijn de cijfers die ik uit de vragen heb gelicht.
Voorzitter, als ik mag wil ik nog even aanvullen.
Bedankt, Jeroen, voor de uitstekende toelichting.
Wat betreft de afstemming met het federale niveau: we zitten met de opvangdruk en de spreiding daarvan. Minister-president Jambon heeft daarover, in overleg met de rest van de regering, contact opgenomen met de premier. Hij heeft erop gewezen dat wij, zoals afgesproken, onze inspanningen leveren. Maar hij heeft ook, terecht, gevraagd dat de andere regio’s evenzeer in beeld moeten komen wat betreft het opnemen van hun verantwoordelijkheden. We zullen blijven onze verantwoordelijkheid opnemen. Dat is de boodschap die onze minister-president namens de Vlaamse Regering heeft gegeven.
Ik heb er alle begrip voor dat Fedasil vandaag wordt geconfronteerd met een andere asielcrisis, de meer algemene asielcrisis naast de Oekraïnecrisis. Dat ontslaat Fedasil natuurlijk niet van zijn verantwoordelijkheid om te proberen om ten aanzien van de tijdelijk ontheemden uit Oekraïne zijn afspraken na te leven.
Op onze aanvraag heeft Fedasil op het Federaal Coördinatiecomité (COFECO), dat is het coördinatieorgaan onder leiding van het nationale crisiscentrum, besloten dat de noodopvang voor Oekraïners in het centrum Ariane opnieuw zal worden geactiveerd, en dat er van daaruit opnieuw toewijzingen zullen zijn naar de gewesten. Het is natuurlijk belangrijk dat ook andere gewesten, in navolging van Vlaanderen, hun deel van het werk doen. Voor alle duidelijkheid: het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest doet ook meer dan zijn deel. Het probleem is, denk ik, voor een stuk de mobilisatie naar plaatsen in het zuiden van het land.
Wat COFECO heeft beslist en wat Fedasil gaat doen, namelijk het opnieuw activeren van de noodopvang in het centrum Ariane, zal enkel gebeuren voor de kwetsbaarste profielen. De andere ontheemden zullen, na registratie, nog steeds zelf hun weg moeten zoeken naar een slaapplek. Dat is een ongewenst effect. Dat is voor een deel een ongecontroleerde instroom, die vooral voor centrumsteden een effect heeft. Ik zie dat vooral in Antwerpen, Gent en Mechelen. Naar die drie steden komen vandaag proportioneel heel veel mensen. Voor Mechelen zal dat waarschijnlijk zijn door het nooddorp, voor Antwerpen omdat dat de grootste stad is, en voor Gent omdat dat een grote stad is.
Een ongecontroleerde instroom heeft ook niet-gewenste effecten. Daarom blijven wij ervoor ijveren dat Fedasil een centrale toewijzing zou doen, niet alleen voor de meest kwetsbaren maar ook meer algemeen.
Wat we zeker moeten vermijden, is dat kinderen op straat moeten slapen. Ik denk dat dat ons aller overtuiging is. Dat willen we niet. We moeten daarom, als Vlaanderen, onze werkzaamheden blijven handhaven. Het is niet eenvoudig om onze aantallen te blijven behouden.
Waarom? In alle eerlijkheid: particuliere opvang komt na negen maanden onder druk te staan. Je kunt er wel van uitgaan, als mensen na negen maanden nog vluchtelingen ontvangen, dat het dan misschien situaties zijn waar het wél mogelijk is, bijvoorbeeld bij mensen die een tweede verblijf hebben en dergelijke meer. Niettemin blijft het een zwaar engagement om dat te doen.
Ten tweede stellen we ook vast dat gemeenten de plaatsen die ze hebben, ook een stukje in stock houden om lokale problemen van uitval en uitstroom op te vangen. Men probeert dus lokaal wel een beetje te bufferen. Dat houdt dus een zekere reservering in van plaatsen die wel in de tool staan. Gemeenten zeggen dan dat ze bijvoorbeeld nog wel vijf of zes plaatsen hebben, maar dat ze die houden voor als het voor een of ander gezin niet meer houdbaar is, en men dan ergens met die mensen naartoe moet. Dat is suboptimaal, maar als iemand die lokale verantwoordelijkheid heeft gedragen versta ik ook wel die reflex van de lokale besturen.
Ten derde speelt ook het feit dat de publieke en collectieve opvangplaatsen vaak maar tijdelijk voorzien zijn. Ik spreek opnieuw uit mijn eigen ervaring: er is bijvoorbeeld een geplande renovatie die men wat kan uitstellen. Maar men kan dat niet blijven uitstellen, op een bepaald moment komt daar druk op. Voor mensen die lokale verantwoordelijkheid dragen, is dat heel herkenbaar.
Maar ons engagement is duidelijk: wij willen 60 procent van de opvangcapaciteit op ons nemen, maar we gaan geen 90 procent op ons nemen. Wij gaan ons deel doen, en wij willen ook echt ons deel doen, omdat we geloven dat het onze verantwoordelijkheid is. Het kan onze bijdrage zijn in de heroïsche strijd die de Oekraïners voeren voor de vrijheid van hun volk. In de strijd die daar gevoerd wordt, moeten wij ten volle onze verantwoordelijkheid nemen, maar we mogen ook beleefd aan iedereen vragen om hetzelfde te doen. Wij doen dat op dit moment. Ik denk dat het zuiden van het land daar ook volop voor moet gaan. We weten zelf ook wel dat we op grenzen stoten, daar moeten we niet flauw over doen. Het systeem doet vandaag wat het moet, maar het komt wel onder druk te staan. Ik vrees, als er in Oekraïne blijvende aanvallen gaan zijn op de elektriciteitsvoorzieningen en mensen daar in de winter in de kou gaan zitten, dat dat wel eens een nieuwe instroom kan veroorzaken. Wat gaan we dan doen? We hebben aan Jeroen Windey van de taskforce gevraagd om te bekijken hoe we de vooropgestelde targets, die we enkele maanden geleden gesteld hebben, kunnen realiseren.
We gaan dat op vier manieren doen. We bekijken hoe we de publieke plekken bij gemeenten beter kunnen faciliteren, zowel wat de creatie als de bestendiging ervan betreft. We vragen aan de taskforce om te bekijken hoe we dat kunnen doen. Ten tweede zijn er nog altijd gemeenten die geen inspanningen doen, of heel weinig inspanningen, en die onder hun target zitten. Dat kan soms objectieve redenen hebben, maar er zijn er ook een aantal die zich wat wegstoppen. We gaan hen appelleren om inzake de Oekraïnecrisis toch hun ding te doen. We gaan hen proberen te mobiliseren, met de gouverneurs en de taskforce, en vragen om over de brug te komen en er hun schouders onder te zetten. Gedeelde last is gemakkelijker te dragen. Ten derde denken we aan een intergemeentelijk model, waarbij gemeenten hun inspanningen kunnen bundelen in samenwerkingsverbanden. Ten slotte hebben we ooit ook een target gesteld naar toeristische logies, bed and breakfasts, en breder dan dat, om te bekijken of we daar ook voor een stuk een beroep op kunnen doen om tijdelijk mensen op te vangen. Dat target is eigenlijk nog helemaal niet gerealiseerd. We zitten daar echt nog ver onder. We gaan kijken hoe dat komt, en of we dat kunnen mobiliseren. Heeft het te maken met de wijze waarop we dat financieren? Het is mogelijk dat we het onderfinancieren en dat het niet aantrekkelijk genoeg is. Hebben we voldoende gezocht? Moeten we daar nog meer doen?
We denken dat we, door op die vier assen te werken, zeker onze 60 procent volwaardig kunnen doen en ook nog wat buffer kunnen opbouwen. Dan kunnen wij aan onze federale collega’s zeggen dat wij voluit onze verantwoordelijkheid gaan opnemen voor de mensen die in België binnenkomen en dat we ervoor zullen zorgen dat het niet aan Vlaanderen ligt als er mensen op straat moeten slapen. Het is onze ambitie dat mensen een dak boven hun hoofd hebben, te meer omdat het hier gaat over mensen die uit een oorlog komen waarin we ons ook allemaal moreel engageren en waarvan we allemaal vinden dat we mee moeten bijdragen aan het ondersteunen van de Oekraïners om hierdoor te geraken. Hopelijk is die oorlog zo snel mogelijk achter de rug, zodat die mensen terug kunnen naar hun land van herkomst, maar zolang dat niet het geval is moeten wij mee onze schouders daaronder zetten. Vlaanderen doet dat op dit moment, maar we botsen wat op onze limieten. Ook het federale niveau heeft een verantwoordelijkheid. Wij vragen hen een stapje meer te doen dan alleen maar de crisisgevallen opnemen. Help iedereen. Je kunt van Brussel niet zeggen dat het niet zijn deel doet, Brussel doet ook meer dan zijn procentueel deel. In het zuiden van het land is het een ander verhaal, daar moet misschien wel een tand bijgestoken worden. De minister-president heeft daarvoor contact gelegd met de eerste minister.
Ik dacht dat het procentuele aandeel tussen Wallonië en Brussel bijna één op één was. 19 procent en 21 procent.
Mevrouw De Vreese heeft het woord.
Eerst en vooral, mijnheer Jeroen Windey, bedankt om hier vandaag aanwezig te zijn en de cijfers nog eens toe te lichten. Ik denk dat het voor ons aangetoond heeft dat Vlaanderen inderdaad zijn deel doet, namelijk de 60 procent die vooropgesteld was. Ik denk dat het ook heel belangrijk is dat we die cijfers blijven halen, dat we wel degelijk slagen in die 60 procent en dat we doen wat we beloofd hebben te doen. We moeten ook andere regio’s die daar niet in slagen, responsabiliseren en hen erop durven te wijzen dat van hen hetzelfde verwacht wordt.
Ik vind het eigenlijk echt beschamend wat op dit moment in Brussel gebeurt. Ik vind het beschamend dat er gezinnen met kinderen op straat slapen, en ik denk dat het ook een gevaarlijke situatie is. De winter komt eraan, het zal koud beginnen te worden, en we kunnen het echt niet meer verantwoorden dat kwetsbaren op straat slapen. Ik ben ook heel bezorgd over die niet-begeleide minderjarige vreemdelingen, waarvan de Dienst Voogdij nu gezegd heeft dat ze geen botscans meer zullen nemen. We kunnen dus niet meer de triage maken tussen wie werkelijk kwetsbaar is en wie niet.
Minister, ik denk dat het heel belangrijk is om wel onze steun te blijven geven aan onze steden en gemeenten. Ik denk dat onze fractie hier zeker ook nog eens wil benadrukken dat we ook de steden en gemeenten die wel degelijk heel veel inspanningen gedaan hebben, dankbaar zijn voor die inspanningen die ze gedaan hebben en die ze ook blijvend zullen doen. Ik denk dat we met Vlaanderen heel solidair geweest zijn in alle verschillende sectoren en diensten. Denk ook maar aan het onderwijs. We hebben daarnet de cijfers gezien: het is niet niets om die mensen op te nemen binnen bestaande klasjes, om hun Nederlandse lessen te geven en dergelijke.
Het feit dat er een ongecontroleerde instroom is waar we geen zicht op hebben, dat is problematisch. Ik denk dat er met het Fedasil gesproken moet worden om daar weer een volledig zicht op te krijgen, zodat iedereen een registratie krijgt in Brussel om dan, centraal aangestuurd, richting steden en gemeenten te gaan voor opvang.
De heer Van Rooy heeft het woord.
Eenieder die, terecht, zijn of haar afschuw uitspreekt over het feit dat een deel van de minderjarigen of vluchtelingen in het algemeen, van mensen die recht hebben op het vluchtelingenstatuut, op straat slaapt, zou zich toch eens de vraag moeten stellen hoe dat echt komt. En dat komt niet doordat er te weinig opvangplekken zijn, maar doordat er te veel mensen binnenkomen die daar geen recht op hebben, die naar hier komen om heel andere redenen. De cijfers zijn bekend: 60 procent van wat hier binnenkomt, met name uit het Midden-Oosten en Afrika, heeft hier niets te zoeken. Maar die zitten wel in asielcentra en die worden niet manu militari het land uitgezet. Wel, door dat beleid, door dat slechte beleid, door dat onrechtvaardige beleid, slapen er vandaag kinderen op straat. Het is werkelijk te schandalig voor woorden.
De heer Veys heeft het woord.
Op mijn beurt wil ik u ook bedanken voor de toelichting bij de cijfers, minister.
Het klopt inderdaad dat wij de gedachtewisselingen niet meer organiseren. Misschien moeten we toch eens overwegen om die opnieuw in te voeren. Ik heb vorige week tijdens de begrotingsbesprekingen de vraag gesteld aan minister Diependaele om die cijfers toch wat regelmatiger te kunnen krijgen. Ik vermoed dat dat geen probleem zal zijn. Zo kunnen we toch een groot probleem vermijden. Vooruit is hier ook bezorgd over. Ik denk dat niemand wil dat mensen, laat staan kinderen, op straat moeten slapen of dak- en thuisloos moeten zijn. Maar ik denk dat er ook nog een rol weggelegd is voor het reguliere woonbeleid om de strijd tegen dak- en thuisloosheid in ons land nog beter te voeren.
Ik wil verwijzen naar de opmerking van de minister over lokale besturen die nog onder de target blijven. Ook als het gaat over de strijd tegen dak- en thuisloosheid, weet u net zo goed als ik dat het vooral de centrumsteden zijn die hun nek uitsteken. Het staat in de Internationale: “Elk zijn deel is niets te veel.” Ik vind dus dat u daarin gelijk hebt en dat iedereen zijn steentje moet bijdragen.
Ik heb 2 bijkomende vragen. De eerste gaat over de 667 plekken die theoretisch vrij zijn. Vorige week werd in de berichtgeving in de media meegegeven dat die voorlopig wat geblokkeerd worden door lokale besturen omdat men vreest voor de uitstroom vanuit de particuliere gezinnen. We hebben het er in deze commissie al vaak over gehad: die #plekvrijcampagne was niet het beste idee – een overheid moet dat kunnen organiseren –, met alle gevolgen van dien, bijvoorbeeld dat we af en toe in het duister tasten wat de cijfers betreft. Ik zie dat collega De Vreese de vraag stelde hoeveel mensen momenteel in een nooddorp verblijven en hoeveel bij particulieren thuis. Vooral het aantal mensen die nu verblijven bij Vlaamse gezinnen die zich opgegeven hebben om tijdelijk in opvang te voorzien, interesseert mij wel. Want als die 667 plekken worden vrijgehouden voor die uitstroom, kunnen we dat een beetje incalculeren. Wordt dat besproken op het overleg?
Mijn tweede vraag gaat over de nooddorpen. Ik heb gelezen dat vrijdag de beslissing werd genomen dat de capaciteit maximaal 2370 zal bedragen. Dat is een beetje een herkalibratie: er worden meer mensen gehuisvest in Mechelen en in de 3 dorpen die er zullen komen. Ik heb een vraag over dat derde dorp in Gent. Ik heb gezien dat dat al 4 keer op de agenda van de ministerraad heeft gestaan maar telkens werd uitgesteld of verdaagd. Wanneer verwacht u dat men daarover zal beslissen? Of werd dat ondertussen beslist? Mogen we verwachten dat er een nooddorp komt in Gent? Anderzijds staat in de nota van de ministerraad van vorige vrijdag dat er in Vlaams-Brabant haalbaarheidsstudies werden uitgevoerd maar dat dat niet heeft geleid tot het activeren van de opstartprocedure. Wat betekent dat concreet? Kan dat wel nog opgestart worden? Want zodra de instroom weer wat hoger wordt, denk ik dat dat best nog wel van pas zou kunnen komen.
Ik wil me ook even aansluiten, minister, vanuit mijn ervaring in een lokaal bestuur. Ik denk dat de meeste lokale besturen inderdaad hun verantwoordelijkheid nemen. Ik kan in ieder geval getuigen vanuit een klein bestuur. We hebben net de budgetbesprekingen achter de rug. Op verschillende diensten vraagt men extra personeel, voor van alles en nog wat. Maar één zaak die we wel gedaan hebben – en ik denk dat veel gemeenten dat doen – is voorzien in de ondersteuning van Oekraïense vluchtelingen. Daar hebben wij wat beleid betreft wel gezegd dat we iets moeten doen. Je kunt op elke dienst wel zaken afwijzen, maar als er mensen voor de deur staan, kun je hen moeilijk de deur wijzen.
Ik heb vernomen dat de ondersteuning vanuit Vlaanderen aan de lokale besturen ook na 1 januari verdergezet zal worden. Ik weet dat verschillende gemeenten dienaangaande ook een schrijven aan u gericht hebben, waaronder mijn eigen gemeente. Ik sta er dan ook alleen maar positief tegenover dat die steun er zal blijven komen, omdat ik denk dat we dit probleem samen moeten oplossen. We weten inderdaad niet wat er nog op ons af zal komen. Het ziet er in ieder geval niet al te goed uit, als je ziet hoe de zaken evolueren. Ik heb pas nog gelezen: ‘een pessimist is een optimist die niet goed nadenkt’. In dezen moeten we, denk ik, niet direct de optimistische kaart trekken, maar ons voorbereiden op het ergste.
Omdat ik word vergezeld door een briljante ambtenaar, stel ik voor dat ik hem eerst het woord geef. Hij moet zijn best doen. Dat is positief management.
Mijnheer Windey, misschien kunt u beginnen met een aantal technische antwoorden. Daarna zal ik de politieke antwoorden geef. Of wilt u het andersom?
Met betrekking tot het nooddorp in Gent laat ik het best de minister antwoorden, omdat daarover binnen de regering werd beraadslaagd. Wij hebben daar technisch aan gewerkt, maar de besluitvorming zit op regeringsniveau. Minister, als het nodig is kan ik u daarin dan weer ondersteunen.
Ik moet, denk ik, vooral de vraag naar de druk bij de particulieren beantwoorden. We zitten vandaag nog altijd met ruim 5000 inwoonplekken bij particulieren. Die zijn geregistreerd door onze huisvestingstool. U weet dat we een kleine 16.500 geregistreerde plekken hebben. Daarvan zijn er op heden 5313 toegewezen slaapplekken. Daarnaast is er een ‘dark number’. Dat zijn mensen die niet in onze tool zitten en waar de gemeenten de plekken niet hebben geregistreerd. Van die mensen zal een deel bij particulieren zitten. Vanwege de bijgestuurde financiering zal dat een onderraming zijn; er zullen er meer dan 5313 zijn.
Bij particulieren zijn er ook een kleine 3000 in een bijkomende woning gehuisvest. We moeten omzichtig omspringen met die cijfers. Niet iedereen die bij een particulier inwoont, heeft een precaire woonsituatie. Dat hangt een beetje af van de economische situatie van de persoon die dat ter beschikking stelt. Niet al die wooneenheden kunnen gegarandeerd blijven. We zijn vooral bezorgd over de inwonenden. We zijn ondertussen 8 maanden ver. De particuliere opvang heeft ons allemaal wel positief verbaasd. De solidariteit bij onze burgers is enorm groot. Maar we moeten daar wel op anticiperen. Dat is een van de grootste uitdagingen. Wanneer een gastgezin zegt dat het niet langer gaat, of dat het dat niet meer wil, wat legitiem is, dan moeten we prioritair klaarstaan met bijkomend aanbod.
Ik begin met het nooddorp in Gent. Collega Diependaele werkt daar heel hard aan. Hij voert gesprekken met de stad Gent en met de Universiteit Gent. Ik volg dat vanop de zijlijn, in tweede orde. De regering heeft daarover al een paar keer grondig van gedachten gewisseld. Dat zit in een eindfase. Minister Diependaele moet daarover de communicatie doen. Dat wordt gerealiseerd. Hoe en wanneer en in welke context, dat zal collega Diependaele zeggen. Hij is erin geslaagd om alle mogelijke hindernissen en praktische problemen die zich in zo’n dossier altijd voordoen, op te lossen. Dat zit dus goed.
Dan nog een algemene opmerking. Hoe langer die oorlog duurt, des te langer die mensen hier verblijven. Sommige Oekraïners beginnen een klik te maken. Dat is onvermijdelijk. Ik geef het voorbeeld van het nooddorp in Mechelen, dat ik redelijk goed ken. Daar zijn al meer dan honderd mensen uitgestroomd. Op een zeker moment hebben ze een job. Of ze hebben met tweeën een job. Ze zoeken zich een appartementje of een huisje op de reguliere woningmarkt. Ze volgen allebei NT2. Ze steken hun kinderen gewoon in het Vlaams onderwijs. U weet dat dat een uitdaging was. Veel van die kinderen volgen nog digitaal onderwijs. Dat is een zware oefening. Ze volgen in Vlaanderen onderwijs en ze volgen tegelijkertijd digitaal Oekraïens onderwijs. Dat zijn twee curricula. U moet zich dat inbeelden: je bent een kind van acht of tien of vijftien jaar, je hebt een oorlogstrauma, je bent ontheemd, je komt in een nooddorp terecht, in een totaal vreemde omgeving, je vader is misschien nog aan het vechten aan het front, je vraagt je elke dag af wat er met hem gebeurt, je bent getekend. Ik heb met een aantal van die kinderen contact gehad. Ik moet daar geen tekening bij maken: die zitten ook met psychologische problemen. Ze komen in een Vlaamse school terecht, bij kindjes die ze niet kennen en met een taal die ze niet spreken. Ze moeten daar in een OKAN-klasje (onthaalonderwijs voor anderstalige kinderen) meevolgen. Ze zitten, zoals onze kinderen, vijf dagen per week in de klas, en ’s avonds en in het weekend volgen ze digitaal Oekraïense les ginder omdat die ouders zullen willen terugkeren en niet willen dat hun kind een jaar verliest. Dat kind moet dat diploma ook daar behalen.
Collega Weyts is er al mee bezig geweest, maar het is tot nu toe niet gelukt: je zou op een gegeven ogenblik toch afspraken moeten kunnen maken. Dat is geen verwijt voor collega Weyts. Hij doet zijn uiterste best, en het hangt natuurlijk ook van de Oekraïners af. Je zou op een gegeven moment een afspraak moeten kunnen maken. Die kindjes die hier naar het Nederlandstalig onderwijs gaan en die ’s avonds of in het weekend Oekraïens volgen of, voor mijn part, geschiedenis of aardrijkskunde van Oekraïne … Het merendeel van die lessen zou vrijgesteld moeten zijn. Dat is niet het geval. Op een gegeven moment steken die ouders daarom hun kinderen in het Nederlandstalig onderwijs.
Er komt dus stilaan een verankering van een aantal mensen in Vlaanderen tot stand. Dat zal de volgende uitdaging zijn. Als die oorlog nog een of twee jaar duurt: hoe zullen we daar dan mee omgaan? Wat gaan we doen? Dat is niet simpel. Menselijkerwijs is dat niet eenvoudig. Een aantal van die Oekraïners verwerft zijn plaats in de samenleving. Ze kunnen aan de slag.
Ik heb in Mechelen gezien dat op een zeker moment een groot bouwbedrijf, het grootste uit Mechelen, daar negen mensen gerekruteerd heeft, die allemaal in de bouw staan, die daar aan het werk zijn. Die hebben een inkomen en zeggen dat ze niet in die container gaan blijven wonen. Op een zeker moment hebben die genoeg inkomen om een huisje te huren ergens in Mechelen of Antwerpen of een andere stad of in een landelijke gemeente, en zijn ze vertrokken. We zien die beelden ook op televisie: als je dan uit zo’n dorp komt dat helemaal kapotgeschoten is, moet je maar zin hebben om terug te gaan. Dat is ook niet zo eenvoudig. Dat is één element.
Het tweede dat ik wil zeggen, is dat ik dit heel belangrijk vind: na alles wat ik gehoord heb, zijn er volgens mij drie dingen die we absoluut moeten doen. Dat is eerst en vooral zelf onze verantwoordelijkheid opnemen. Voor je tegen anderen begint te zeggen wat ze moeten doen, is het altijd mijn levenshouding om zelf te beginnen. Wij moeten onze 60 procent volmaken. Wij moeten weten dat we vandaag op de grens zitten van die 60 procent. Als je zegt dat er honderd en zoveel plaatsen zijn die nu nog in die tool zitten, zijn die niet allemaal geblokkeerd. Ik maak een gemeente die haar best doet en al 60 plaatsen gecreëerd heeft maar er toch nog graag 2, 3 of 4 in reserve houdt, geen zware verwijten. Je kunt die geen zware verwijten maken. Tegen wie je natuurlijk wel ‘kom eens uit uw pijp’ kunt zeggen, dat zijn een aantal gemeenten die nog niets gedaan hebben. Ik pleit niet voor een verplicht spreidingsplan, maar wel om die aanklampend aan te spreken en te zeggen dat ze toch een paar appartementen kunnen vinden, dat ze toch iets kunnen doen, dat ze toch ergens een plek voor mensen vinden. Ik vraag niet dat ze nooddorpen bouwen, maar dat ze wat plaatsen zoeken, eventjes een actie doen bij de eigen gemeente. Wie wil, vindt iets. Is het een huis dat je nog moet renoveren, een dergelijk pand dat niet bewoond is, er zijn mogelijkheden. Die gaan we proberen te mobiliseren.
Het tweede dat we absoluut gaan doen, is kijken of onze regeling voor onze bed and breakfasts, voor onze hotels en dergelijke meer robuust en degelijk genoeg is. Onze doelstelling was 3000, dacht ik, uit het hoofd. Ik geloof dat we er enkele tientallen gevonden hebben, enkele tientallen van de 3000. Er zit een grote lacune in onze targets, dus we moeten een tand bijsteken. Dan moet men uit zijn pijp komen.
Je vraagt aan een taskforce dat ze ons moeten zeggen wat we moeten doen, zodat we daar toch wat meer volume kunnen creëren. Dat is volgens mij een tweede heel belangrijke zaak. Onze eigen doelstellingen moeten we realiseren. Ik zou beschaamd zijn als wij vanuit Vlaanderen, op het moment dat er op Europese bodem een oorlog gevoerd wordt, een onrechtvaardige oorlog, het minimale dat we kunnen doen, mensen in nood hier opvangen, niet op een deftige manier doen. Wij moeten ons deel doen. Op het moment dat we ons deel doen – en we doen op dit moment ons deel – mogen wij aan de andere regio’s van dit land vragen om ook hun deel te doen. Voor alle duidelijkheid, het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest valt hier niets te verwijten. Die doen meer dan hun deel. Die doen méér dan hun deel. Het is niet omdat de mensen hier in Brussel slapen, dat Brussel niet genoeg doet. Brussel doet 19 procent terwijl zij eigenlijk 11 à 12 procent zouden moeten doen. Ze doen 19 procent. Wij doen onze 60 procent, wat we afgesproken hebben. Zij doen dat dus in een moeilijke stad. We kunnen veel kritiek hebben, maar in dezen doet Brussel zijn deel, meer dan zijn deel. Het probleem zit een stuk in het zuiden van het land, Wallonië. Dat volgt onvoldoende. We mogen die daarop aanspreken. Dat is het initiatief van de minister-president, om te zeggen dat we eens moeten samenkomen met onze minister-presidenten en de premier om dat te bekijken. Als we als land ons deel willen doen, moet iedereen meehelpen.
Het derde dat we mogen vragen, mevrouw De Vreese, is het volgende. Wij mogen aan het Fedasil, dat opnieuw gestart is in Ariane om de meest kwetsbaren te helpen omdat er een grote uitdaging is, vragen dat zij de intake moeten doen en de doorverwijzing. Als ze dat niet doen, weten we wat er gebeurt. Dan staan die mensen op eigen benen en dan gaan die naar grote steden of daar waar er nooddorpen zijn. Als er vandaag de dag meer dan duizend mensen ingeschreven zijn in Mechelen – evenveel als in Gent, dat drie keer groter is – en in Antwerpen een zesduizend, dan heeft dat in Mechelen te maken met dat nooddorp, waar mensen aankomen en om plaats vragen. Sorry, dat nooddorp zit eigenlijk zo goed als vol of bijna vol. Dat is dus geen goede situatie. Dat moet vanuit Brussel georganiseerd en aangestuurd worden. Daar is de federale overheid ook in de lead om een stuk verantwoordelijkheid op te nemen. Er is een eerste stap gezet: Ariane is opnieuw opgestart voor de kwetsbaren. Maar wij dringen nu aan om ook die tweede stap te zetten, namelijk ervoor te zorgen dat de dispatching weer up and running is. We zijn blij met elke stap in de goede richting. Het is voor iedereen moeilijk, ik maak niet snel verwijten. We moeten vooral onze eigen zaak doen. Maar het is toch belangrijk dat we die stap ook nog vooruit zetten.
In Vlaams-Brabant is er onderzoek gebeurd, maar daar is op dit moment door de gouverneur geen geschikte plaats gevonden. Op een zeker moment in de zomer, toen alles relatief goed onder controle was, hebben we gezegd om ons te concentreren op Gent. Wat we wel gaan doen is in Mechelen optimaliseren. We kunnen in Mechelen nog enkele tientallen mensen extra opnemen in het nooddorp. Dat gaan we ook doen. De dorpen die we hebben, gaan we optimaliseren. Daar gaan we verder werk van maken.
Ik ben wel blij dat ik op het vlak van maatschappelijke oriëntatie en van NT2 toch zie dat we een voldoende groep mensen op vrijwillige basis kunnen mobiliseren om daarop in te schrijven.
Als mensen hier zijn, mensen die in een precaire situatie zitten, is dat psychologisch ongelooflijk zwaar. Ze komen hier aan, ze weten niet hoelang ze hier gaan zitten, ze zitten tussen wal en schip. Als je een nooddorp bezoekt en je praat daar met mensen, dan voel je dat heel sterk aan: wat moeten ze nu doen? Moeten ze nu beginnen met een noodcursus NT2? Want ze willen terug, maar ze weten niet hoelang ze hier gaan zitten. Ze kunnen niet voor zichzelf zeggen dat ze hier drie jaar gaan zitten. Nee, de meeste van die mensen willen zo snel mogelijk terug. Wanneer begin je met NT2? Wanneer begin je gemotiveerd met NT2? Want als je kiest voor NT2, dan heb je voor jezelf de emotionele beslissing genomen dat je er een tijd gaat moeten blijven. Dat is niet gemakkelijk. In een psychologisch proces moet je op een zeker moment de knop omdraaien en voor jezelf aanvaarden dat je hier toch nog een hele tijd zal zitten, terwijl je het liefst teruggaat. Hoe lang laat je je kindje Oekraïense les volgen? Daarmee stoppen is niet gemakkelijk voor een ouder. Het is niet gemakkelijk om die keuze te maken. Dat is een moeilijk proces.
Maar werk – of ze nu teruggaan of hier blijven – is altijd goed voor hen. Want hier kunnen ze een boterham verdienen en ginder gaan ze misschien wat moeten heropbouwen en ze gaan ginder toch ook geld nodig hebben. Daarin moeten we dus ook nog eens kijken hoe we dat kunnen verstrengen. Ik weet dat minister Brouns daar ook ernstig mee bezig is en heel hard op gefocust is. Ook daar moeten we kijken welke stappen we vooruit moeten zetten. Hoe meer we zelf onze job doen voor onze 60 procent, met des te meer autoriteit kunnen wij naar anderen kijken en van hen vragen om ook de inspanningen te doen die ze moeten doen. We doen dat vandaag al. Laten wij ook vooral ons luik goed doen.
Dat was eigenlijk een hele gedachtewisseling. Wij gaan ons voornemen om de volgende keer de heer Windey te gepasten tijde te vragen, want het is inderdaad geleden van net voor het reces dat wij een stand van zaken gekregen hebben.
Mevrouw De Vreese heeft het woord.
Dat is inderdaad een goed idee. Het heeft ook een grote meerwaarde dat de heer Windey hier aanwezig is in de commissie om die toelichting te geven – en de minister natuurlijk ook. (Gelach)
In verband met Werk: minister Brouns probeert daar inderdaad werk van te maken. Die cijfers waren tot nu toe ook voor ons wat ondermaats. Minister, we moeten ook bekijken hoe we de steden en de gemeenten zelf nog meer kunnen motiveren om werk te maken van zowel het inburgeringstraject via de OCMW’s als van werk.
De vraag om uitleg is afgehandeld.