Report meeting Commissie voor Wonen en Onroerend Erfgoed
Report
De heer D’haeseleer heeft het woord.
Op basis van artikel 6.28 van het Besluit Vlaamse Codex Wonen van 2021 kunnen gemeenten in hun lokaal toewijzingsreglement voor sociale woningen verschillende lokale bindingsfactoren toevoegen. Hierbij kunnen ze kiezen om eenzelfde gewicht te geven aan deze lokale bindingsfactoren of een rangorde in te stellen, het zogenoemde cascadesysteem.
In artikel 33 van het BVR tot wijziging van het Besluit Vlaamse Codex Wonen van 2021 wat betreft de sociale huur, is de optie om verschillende lokale bindingsfactoren toe te voegen in het lokaal toewijzingsreglement niet langer weerhouden. Gemeenten kunnen nog één woonbinding toevoegen die strenger is dan de langdurige woonbinding die in het nieuwe Besluit Vlaamse Codex Wonen reeds opgenomen is. Dit betekent dat gemeenten die momenteel een cascadesysteem van lokale binding hebben in hun lokaal toewijzingsreglement, zullen moeten kiezen welke strengere woonbinding dan de langdurige woonbinding ze willen invoeren indien ze dit wensen. Dit zal voor heel wat gemeenten – want heel wat gemeenten hebben dit natuurlijk ingevoerd – heel wat puzzelwerk met zich meebrengen. Sommige zullen misschien niet in staat zijn een aantal fundamentele keuzes te maken.
Waarom opteerde u voor de mogelijkheid voor gemeenten om slechts één strengere woonbinding te behouden in plaats van de mogelijkheid om verschillende lokale bindingsfactoren in het lokaal toewijzingsreglement te behouden?
Vindt u dat deze beslissing in overeenstemming is met de visie van de Vlaamse Regering om meer lokale autonomie mogelijk te maken?
Zijn hierover al opmerkingen van de lokale overheden gemaakt naar uw administratie of kabinet toe? Heel wat gemeenten werken op dit moment toch met een cascadesysteem.
Minister Diependaele heeft het woord.
Dank u wel voor uw vragen, mijnheer D’haeseleer. Ik neem uw eerste en tweede vraag samen.
De bepalingen met betrekking tot langdurige woonbinding vinden hun oorsprong in het regeerakkoord. Daar werd bepaald om te streven naar een complementair toewijzingssysteem dat oog heeft voor specifieke woonnoden, lokale binding, chronologie en specifieke doelgroepen. Daarnaast wordt de nadruk gelegd op maatwerk en lokale autonomie. Via de lokale toewijzingsraden kan het toewijzingsbeleid dan ook worden afgestemd op de lokale en regionale noden en behoeften.
Ik ben van mening dat het nieuwe toewijzingsmodel tegemoetkomt aan deze afspraken. De bepalingen met betrekking tot lokale binding zullen inderdaad wijzigen. Vandaag hebben verhuurders en lokale besturen de keuze om deze voorrangsbepaling al dan niet toe te passen. Deze keuzemogelijkheid verdwijnt en wordt vervangen door een verplicht toe te passen bepaling van langdurige woonbinding. De voorrangsregel zal moeten worden toegepast bij alle standaardtoewijzingen en toewijzingen aan specifieke doelgroepen. De nieuwe bepaling is duidelijk, uniform en voor elke kandidaat-huurder in deze instroommogelijkheden dezelfde. Deze uniformiteit en transparantie is er vandaag niet.
Naast het gewestelijk regelgevend kader blijven gemeenten die dat wensen, echter in de mogelijkheid om voorrang te geven aan kandidaat-huurders die langer in de gemeente wonen dan wat de standaardbepaling voorschrijft. Ik stel vast dat heel wat gemeenten ook vandaag van deze mogelijkheid gebruikmaken en vragende partij zijn om deze eigen accenten te mogen leggen. Ik vind het belangrijk om hun ook in de toekomst die mogelijkheid te geven. Dat blijft dus overeind.
Tegelijk is de variatie aan verschillende voorrangsbepalingen op dit moment erg groot en moet in sommige gemeenten een zeer uitgebreid cascadesysteem worden toegepast. Dat maakt het voor de kandidaat-huurder en de verhuurder vandaag niet eenvoudig en het biedt ook weinig transparantie.
Om die reden is beslist om in de toekomst slechts één strengere woonbindingsbepaling per gemeente toe te staan. Daarnaast kunnen de gemeenten in het werkingsgebied van de woonmaatschappij ook afspreken om voorrang te geven aan kandidaat-huurders die langdurige binding hebben met het werkingsgebied. Op deze manier zal het cascadesysteem beperkt worden tot maximaal drie bepalingen en kan men achtereenvolgens voorrang geven aan, ten eerste, kandidaat-huurders die langdurige woonbinding hebben met de gemeente waar de toe te wijzen woning gelegen is, bijvoorbeeld levenslange woonbinding, vervolgens aan kandidaat-huurders die voldoen aan de standaardbepaling – dus de afgelopen tien jaar minstens vijf jaar onafgebroken in de gemeente gewoond hebben – en ten slotte aan kandidaat-huurders die binding hebben met het werkingsgebied van de woonmaatschappij.
Ik ben dan ook van mening dat de nieuwe bepalingen met betrekking tot langdurige woonbinding zowel tegemoetkomen aan de vraag naar een transparanter en evenwichtig model, als aan de vraag naar de mogelijkheid om lokale accenten te kunnen leggen.
Wat uw derde vraag betreft: mijn administratie staat in nauwe dialoog met de lokale besturen en voorziet informatie en ondersteuning waar nodig. Over het algemeen worden weinig bezorgdheden geuit over het verdwijnen van de mogelijkheid om een uitgebreid cascadesysteem in te voeren.
De heer D’haeseleer heeft het woord.
Dank u voor uw antwoord, minister. U zegt dat de huidige keuzemogelijkheid vervangen wordt door die verplichte langdurige woonbinding, maar iedereen weet natuurlijk dat die woonbinding – vijf jaar ononderbroken woonachtig zijn in de gemeente binnen een periode van tien jaar – in de realiteit eigenlijk weinig tot geen effect heeft gezien de lange wachttijd die kandidaat-huurders moeten doorlopen. In sommige gevallen is die wachttijd zelfs langer dan die verplichte langdurige woonbinding.
Wij vrezen een beetje dat de afbouw van dat cascadesysteem, dat volgens u een gebrek aan transparantie inhoudt, zal leiden tot een minder fijnmazig toewijzingsreglement. Gemeenten hebben heel lang nagedacht over de manier waarop ze dat cascadesysteem zouden invullen, mede ook door de noden en de uitdagingen die in die specifieke gemeenten voorkomen en die ook verschillen van gemeente tot gemeente.
Nu, u blijft blijkbaar bij uw piste dat het nieuwe systeem transparanter en eenvoudiger is, en mijn vraag daarbij is: de gemeenten die dat cascadesysteem tot op vandaag toepassen, wanneer moeten die overschakelen op het nieuwe systeem? Blijft het zo dat de nieuwe toewijzingsregels in oktober 2023 van toepassing worden, omdat het vanwege informaticavereisten nog niet mogelijk was, zoals u op een eerdere vraag antwoordde? Blijft die datum gehandhaafd?
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Ik had eerlijk gezegd verwacht dat de collega van het Vlaams Belang op de banken zou gaan staan en zou applaudisseren voor deze nieuwe regeling, aangezien lokale besturen nu niet langer de keuze hebben om lokale binding niet als voorrangsbepaling te gaan zien. Vroeger was het inderdaad zo dat er een heel cascadesysteem was met verschillende termijnen waar kandidaat-huurders aan moesten voldoen, wat het systeem net veel ingewikkelder maakte. Nu is het simpel: voor een langere termijn in de gemeente wonen betekent voorrang, met maximaal drie bepalingen of termijnen.
Minister, ik dacht dat het niet zo was dat het alleen die vijf tot tien jaar was en dat er ook langere termijnen mogelijk zijn. Dat lijkt mij absoluut geen probleem te zijn. Ik ben ervan overtuigd dat dit systeem een veel beter evenwicht biedt tussen bepaalde woonnoden van kandidaat-huurders, lange termijnen op de wachtlijst en het feit dat mensen een bepaalde binding hebben met de gemeente.
Daarnaast staan er, collega, in diezelfde hervorming nog een aantal maatregelen, zoals het opkrikken van de kennis van het Nederlands en verplichte inschrijving bij VDAB. Dan zou ik toch echt wel verwachten dat u als eerste zou applaudisseren voor deze nieuwe regelgeving.
Ik vind de kritiek vandaag dus een beetje vreemd.
Minister Diependaele heeft het woord.
Inderdaad, mevrouw Sminate, het is nog altijd mogelijk voor de lokale besturen om strenger te zijn en die lokale binding door te trekken, zoals ik ook geantwoord heb.
Mijnheer D’haeseleer, het is nog altijd de bedoeling om dit op 1 oktober 2023 te laten ingaan, samen met het centraal inschrijvingsregister. Dat blijft de doelstelling.
De heer D’haeseleer heeft het woord.
Ik weet niet of het een goed idee is, mevrouw Sminate, dat ik op de banken ga staan. (Opmerkingen van Nadia Sminate)
U zegt dat ik zou moeten toejuichen dat er nu een verplichting is, maar u weet ook – en dat heb ik daarstraks al gezegd – dat de wachttijden bij veel sociale huisvestingsmaatschappijen (SHM’s) langer zijn dan die verplichte vijf jaar waar ze nu aan moeten voldoen. Wij hopen dat veel gemeenten of eengemaakte woonactoren verder zullen gaan dan die vijf jaar, maar ik vrees een beetje voor de zaak en dat het eerder een theoretische mogelijkheid zal worden waarvan in de praktijk weinig te merken zal zijn. Ook bij ons zie je dat er vooral aanstalten toe worden gemaakt.
Wij vinden het in ieder geval jammer dat dat cascadesysteem niet langer mogelijk is. Wij blijven bij de mening – en dat zal ook blijken uit de verschillende toewijzingsreglementen die in de loop van 2023 worden opgemaakt – dat dit een uitholling is van de lokale autonomie in steden die dit fijnmaziger zouden willen invullen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.