Report meeting Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de aanbevelingen van het STEM-platform tijdens de 'State of STEM-Klaar voor 2030'
Report
Goedemiddag allemaal. Ik wil ook de studenten van het YOUCA-project van harte welkom heten. Ik hoop dat jullie vandaag een fijne dag hebben.
De heer Danen heeft het woord.
Ik maak me zorgen over het relatief lage aandeel aan technische diploma’s dat afgeleverd wordt. Ik geef daarvoor graag het woord aan Diego.
Ondanks het Actieplan voor het stimuleren van loopbanen in wiskunde, exacte wetenschappen en techniek – het Strategisch Plan STEM (Science, Technology, Engineering and Mathematics) 2012-2020 – blijkt uit cijfers van Statistiek Vlaanderen dat het aandeel afgeleverde diploma’s hoger onderwijs in wiskunde, wetenschappen of een technologische richting in 2020 19 procent van het totaal bedroeg. Hiermee blijft Vlaanderen op ongeveer hetzelfde niveau hangen sinds het schooljaar 2014-2015 voor VARIO-kernindicator 2 (Vlaamse Adviesraad voor Innoveren en Ondernemen).
Vergeleken met andere Europese landen scoort Vlaanderen opvallend laag. Landen als Duitsland, Oostenrijk, Roemenië, Slovenië en Kroatië halen percentages van meer dan 30 procent. Het Europese gemiddelde bedraagt ongeveer 25 procent. De doelstelling van het STEM-beleid om procentueel gezien meer in- en gediplomeerde uitstromers te realiseren, wordt dus niet bereikt.
Een andere doelstelling van het Strategisch Plan STEM 2012-2020 was om de genderkloof te dichten in deze afstudeerrichtingen. Uit de cijfers blijkt dat het aandeel afgeleverde diploma’s in de STEM-richtingen ten opzichte van het totaal veel hoger ligt bij mannen – 35 procent – dan bij vrouwen – 8 procent.
Het Strategisch Plan STEM 2012-2020 kent een opvolging via de STEM-agenda 2030. Om deze agenda gestalte te geven, ontwikkelde IDEA Consult een blauwdruk waarbij STEM centraal staat. In deze blauwdruk ligt de focus op twee hoofddoelstellingen: gespecialiseerde STEM-expertise opbouwen en een brede STEM-geletterdheid. De eerder vermelde doelstellingen uit het Actieplan voor het stimuleren van loopbanen in wiskunde, exacte wetenschappen en techniek, worden ondervangen in de zeven strategische doelstellingen waarbij ‘aandacht voor doelgroepen’ een van de uitgangspunten is.
Ik had van u graag een antwoord gekregen op volgende vragen, minister.
De STEM-agenda 2030 wil verder inzetten op een hogere instroom in STEM-opleidingen en -loopbanen, op STEM-specialisten en op het algemeen versterken van STEM-competenties in de ruime maatschappij, de ‘STEM-geletterdheid’. Uit de cijfers van Statistiek Vlaanderen blijkt echter dat de in- en uitstroom – in verhouding tot de andere opleidingen – geen vooruitgang boekt. Wat is het streefdoel van de STEM-agenda met betrekking tot het percentage van STEM-diploma’s ten opzichte van het totale aantal afgeleverde diploma’s?
Op welke manier wordt het STEM-beleid bijgestuurd opdat deze doelstelling kan worden behaald?
In het Actieplan voor het stimuleren van loopbanen in wiskunde, exacte wetenschappen en techniek 2012-2020 werd er expliciet ingezet op het wegwerken van de genderkloof bij de afgeleverde diploma’s. In de STEM-agenda 2030 is een van de uitgangspunten binnen de strategische doelstellingen ‘aandacht voor doelgroepen’. Zit het wegwerken van de genderkloof vervat in dit uitgangspunt? Wat is het streefcijfer in verband met het wegwerken van de genderkloof? Naar welke verhouding tussen mannen en vrouwen met een STEM-diploma wordt er in 2030 gestreefd?
De heer Coel heeft het woord.
Voorzitter, mijn vraag borduurt verder op die van collega Danen. (Opmerkingen van minister Ben Weyts en van Koen Daniëls)
Minister, op 3 oktober vond, onder leiding van het Agentschap Innoveren en Ondernemen (VLAIO) en in uw aanwezigheid, de ‘State of STEM’ plaats in de Schelp van het Vlaams Parlement. Tijdens het evenement blikte het STEM-platform terug op de voorbije tien jaar en deed het al enkele voorafnames op de toekomst.
Zo gaf het platform aan dat sinds 2012 STEM steeds meer ingang heeft gevonden in ons onderwijs en dat het met name in aso en tso vrij goed geïntegreerd is, maar dat het bso nog achterblijft op deze trend. De nood aan STEM-profielen zal in de toekomst echter alleen nog maar toenemen.
De rode draad doorheen het discours van het STEM-platform was dat STEM bestaat uit bruggen bouwen, niet alleen tussen de verschillende vakdisciplines, maar ook tussen het onderwijs en het werkveld en de arbeidsmarkt. De rol van de regionale technologische centra (RTC) is daarbij cruciaal.
In juni hebben we nog een decreet goedgekeurd over de organisatie van de regionale technologische centra waarbij we de provinciale verankering hebben herbevestigd, maar waarbij we ook een nieuwe ‘governance’ uittekenden via een op te richten Vlaamse Stuurgroep RTC. Die moet de vraag naar Vlaamse sturing verzoenen met de lokale verankering. Binnen die stuurgroep zal er ook een afgevaardigde van het STEM-platform aanwezig zijn, net als een afgevaardigde van de minister van Onderwijs. U benoemt daarnaast ook de niet-stemgerechtigde voorzitter die die brugfunctie tussen onderwijs en werkveld moet weerspiegelen.
Tot slot is het ook van het grootste belang dat we kinderen vanaf jonge leeftijd kunnen laten proeven van wat STEM te bieden heeft. In die zin gaf u te kennen dat we STEM-opleidingen aantrekkelijker moeten maken door bijvoorbeeld te investeren in initiatieven zoals extended en virtual reality in bepaalde opleidingen en dat u er wel wat voor voelt om naar de scholen te trekken om naar de interesse en de vaardigheden van de leerlingen te peilen, ook met het oog op het opzoeken van buitenschoolse STEM-activiteiten. Want hoe beter leerlingen in een bepaalde STEM-vaardigheid zijn, hoe groter de kans dat ze zich daar graag mee zullen bezighouden.
Ik heb de volgende vragen voor u, minister.
Welke belangrijke aanbevelingen en adviezen neemt u mee uit de ‘State of STEM’ met betrekking tot het beleidsdomein Onderwijs?
Welke maatregelen kunt u nog nemen om het verwerven van STEM-competenties beter tot hun recht te laten komen in het beroepssecundair onderwijs?
Hoe zal volgens u de nieuwe governancestructuur van de regionale technologische centra in de praktijk kunnen bijdragen tot de betere ontwikkeling van STEM-competenties, specifiek in het tso en bso? Welke rol ziet u weggelegd voor de stuurgroep in de verwezenlijking van de STEM-agenda 2030?
Hoe kunnen we STEM nog meer promoten? Wat kunt u doen vanuit uw bevoegdheid Onderwijs op het vlak van concrete initiatieven richting de scholen om jongeren aan te moedigen om hun talenten en vaardigheden op het vlak van STEM verder te ontplooien, binnen en buiten de schoolmuren?
Minister Weyts heeft het woord.
Ik wil beginnen met een positieve noot. Als je terugblikt, merk je dat we de afgelopen tien jaar toch een hele weg afgelegd hebben op het vlak van STEM. Zeker in het hoger onderwijs en op vlak van gendergelijkheid zijn er serieuze stappen vooruit gezet.
Ik geef enkele cijfers mee. Het marktaandeel STEM bij de instroom in professionele bachelors is gestegen van 23 procent naar 28 procent. De vooropgestelde doelstelling van 27,8 procent werd dus net overschreden. De vooropgestelde stijging van het vrouwenaandeel STEM in de professionele bachelors is ook ruimschoots gehaald. Dit steeg van 21 procent naar 28,5 procent. De vooropgestelde stijging naar 35 procent STEM in de academische bachelors werd net niet gehaald, maar met ruim 34 procent zien we toch een mooie stijging. Ook het aantal vrouwen in academische STEM-bachelors steeg naar 42 procent. Dat is een stijging met 5 procent. Daarmee wordt de doelstelling van 37 procent dus ook ruimschoots overschreden.
Systeemveranderingen, zoals de maatschappelijke erkenning van het belang van STEM-opleidingen en -beroepen, vergen een langetermijninvestering en -aanpak. In de indicatoren voor de opvolging van de STEM-agenda 2030 zal er verder aandacht zijn voor gendergelijkheid, voor het STEM-studierendement in het secundair onderwijs en in het hoger onderwijs, voor STEM binnen duaal leren en tot slot ook voor STEM in het volwassenenonderwijs. Momenteel zijn we bezig met het vastleggen van de nieuwe streefcijfers. Wat goed gaat uit het vorige plan, gaan we dus verder ondersteunen. Maar ook op andere vlakken gaan we de lat hoger leggen.
Ik denk dat het niet de bedoeling is om voor elk onderwijsniveau en voor elke onderwijsvorm aparte doelstellingen te bepalen, maar wel voor een aantal aspecten die wat ruimte laten voor een gerichtere aanpak. Zo zagen we de voorbije acht metingen dat studenten die instromen in een STEM-richting er niet altijd afstuderen. We moeten eens bekijken wat de oorzaken daarvan zijn en of we ter zake onze indicatoren wat moeten aanpassen.
Als kanttekening wil ik ook nog benadrukken dat leerlingen altijd het best een studiekeuze maken die aansluit bij hun talenten, mogelijkheden en interesses. Dat is nog altijd het beste recept om een kwalificatie te behalen en een rijke loopbaan te kunnen uitbouwen. In het kader van de discussie over het herschrijven en versoberen van de eindtermen/minimumdoelen heb ik wel van de gelegenheid gebruikgemaakt om te bepalen dat, als er keuzes gemaakt moeten worden tussen de zestien sleutelcompetenties, we prioriteit geven aan sleutelcompetenties 2, 3 en 6. Concreet wil dat zeggen dat de focus moet liggen op Nederlands, talen en sleutelcompetentie 6: wiskunde en wetenschappen – dus heel het STEM-luik. Dat was een goede en doelbewuste keuze.
Alles kan beter, maar we staan wereldwijd wel bekend om onze Vlaamse goedgeschoolde technici, wetenschappers en ingenieurs. Dat maakt ons ook aantrekkelijk voor het bedrijfsleven en voor investeringen. We blijven daar ook in de STEM-agenda 2030 op inzetten.
Een nieuw instrument dat ik waardevol vind, zijn de RTC’s, de regionale technologische centra. Die worden nu georganiseerd per provincie. Dat is net het niveau, het platform waar onderwijs en arbeidsmarkt meer met elkaar moeten beginnen te spreken en interageren. Wat mij betreft, mag die schaal in de toekomst zelfs nog wat kleiner worden, want ik denk dat bijvoorbeeld de noden van de lokale arbeidsmarkt in het Waasland verschillen van die in het Aalsterse, hoewel het gaat om dezelfde provincie. We willen er nu op provinciaal niveau echt voor zorgen dat er veel meer in dialoog en interactie wordt getreden tussen scholen – vooral voor tso en bso – zodat men de opleidingen en studierichtingen veel meer aanpast aan de vragen, wensen en noden van de lokale bedrijven, de lokale arbeidsmarkt. Maar omgekeerd is het de bedoeling dat lokale bedrijven veel prominenter aanwezig zijn in de scholen, bijvoorbeeld op het vlak van het ter beschikking stellen van materiaal. Door zich – letterlijk – te laten zien in de scholen, kunnen ze de boodschap brengen dat er werk is voor de leerlingen op de lokale arbeidsmarkt. We hebben nu dus, hopelijk, nieuw leven ingeblazen in die RTC’s. Dat lijkt me een fantastisch instrument in de praktijk.
Ik maak een sprongetje naar andere initiatieven. Er wordt nogal wat gelamenteerd over de maatschappelijke appreciatie van bso en tso. Woorden wekken, voorbeelden strekken. Ik wil veel meer komen tot concrete aanpakken, zoals we nu hebben uitgerold op het vlak van de virtual reality en extended reality. We hebben daarvoor een bedrag uitgetrokken van 6,5 miljoen euro. Leerlingen uit het technisch en beroepsonderwijs kunnen bijvoorbeeld gebruikmaken van virtual-realitybrillen en andere technologieën. Dat maakt een wereld van verschil. In technische en beroepsopleidingen waarin men aan de slag kan met de allernieuwste technologieën, als het even kan in samenwerking met lokale bedrijven, kan een aantoonbaar verschil gemaakt worden. Leerlingen kunnen bepaalde technieken en materialen gebruiken in de virtuele wereld die ze anders nooit zouden kunnen gebruiken omdat dat te gevaarlijk is of omdat ze te duur zijn. Maar in een virtual-realityomgeving kan men daar wel mee aan de slag. Zo ben ik op bezoek geweest in het VTI in Deinze, waar leerlingen bijvoorbeeld rioleringen aanlegden in een virtuele wereld, iets wat nogal complex zou zijn in de reële wereld. Dat is iets concreets waarvan men vaststelt dat leerlingen er graag mee aan de slag gaan en ook met een zekere fierheid: ‘dit is iets van ons, dit is exclusief voor het technisch en beroepsonderwijs en vind je nergens anders’. Ik vind het belangrijk om met zulke technieken aan de slag te gaan.
Ik denk ook aan het InnoVET-programma (innovatieve opleidingen in Vocational Education and Training) waarbij we scholen veel meer ondersteunen om innovatie ingang te laten vinden in de klasruimte. Ik denk ook aan de uitrol van het STEM-domein in het secundair onderwijs, met een brede waaier aan mogelijkheden.
Ik heb inderdaad ook een ballonnetje opgelaten om aan de slag te gaan met een soort STEM-kompas. We willen zo vroeg mogelijk, zelfs al in het kleuteronderwijs, kleuters kennis laten maken met STEM-opleidingen of met techniek en innovatie. Hetzelfde doen we natuurlijk ook in het lager onderwijs. Ik zou het leuk vinden, mochten we in de twee laatste jaren van het lager onderwijs veel meer leerlingen kennis kunnen laten maken met technische en beroepsopleidingen en hen duidelijk maken wat die inhouden. Als ik voor mezelf spreek, moet ik erkennen dat ik in mijn studiecurriculum – dat nochtans van vrij lange duur was – nooit in contact ben gekomen met het aanbod aan technische en beroepsopleidingen. We zaten in een soort afgesloten tunnel die maar in één richting ging, namelijk aso. We moeten proberen om in het lager onderwijs diverse opleidingen te tonen zodat leerlingen van het vijfde en zesde leerjaar daar al van kunnen proeven. We moeten hen in het ‘pateeke’ laten bijten. Smaakt het, dan levert dat misschien meer op. Smaakt het niet, even goede vrienden. We moeten de grote variëteit aan STEM-opleidingen die vandaag bestaan meer naar de klasruimte brengen. Als Mozes niet naar de berg gaat – zoals in mijn geval – dan moet de berg maar naar Mozes gaan en zich voorstellen in de scholen.
De heer Danen heeft het woord.
U hebt heel wat elementen in het debat gebracht, minister. Ik wil op enkele daarvan ingaan. Er zijn inderdaad een aantal parameters verbeterd. Een aantal indicatoren is gunstiger, maar het blijft een feit dat in Vlaanderen in vergelijking met de omringende landen het moeilijker is om het aandeel van de afgeleverde diploma’s in STEM-richtingen substantieel te verhogen. Duitsland, Oostenrijk, Roemenië, Slovenië en Kroatië halen percentages van 30 procent en meer. Dat is meer dan 10 procent hoger dan Vlaanderen, dat 19 procent haalt.
Tot iets meer dan een jaar geleden was ik actief in het beleidsdomein Energie in dit parlement. Ik heb daar ingezien dat bijna alles of toch heel erg veel in onze samenleving technologie is. Dan gaat het van mensen die sleuven maken en ervoor zorgen dat ze dat op een goede manier doen en geen kabels beschadigen, tot de hightechingenieurs die hoogspanningssystemen moeten ontwikkelen, en alles daar tussenin. Dat is voor mij bijvoorbeeld STEM. Ik ben in mijn schoolloopbaan nooit in contact geweest met STEM. Je weet nooit wat er gebeurd zou zijn mocht dat wel het geval zijn geweest. Dat kun je nooit zeggen, ook u niet, minister. Maar mogelijk was ik verleid geworden om iets te doen in die richting. Dat zou goed kunnen.
Ik ben lang met het energiethema bezig geweest en er zijn op dat vlak fantastische opportuniteiten. Dat is ook geval in de farmasector en op tal van andere domeinen. Ik vind het jammer dat we zo’n tunnelvisie in het onderwijs hebben waardoor het moeilijk is om buiten de gekende paden te gaan. Ik begrijp uit uw discours dat het actieplan STEM of de STEM-agenda 2030 daarop wil inzetten om STEM bekender te laten worden, ook al in de lagere school. Of hebt u dat verzonnen in uw antwoord? Ik ben gewonnen voor langeretermijnactieplannen, zeker voor dit soort doelstellingen, om concrete cijfers te krijgen, die volgens u in voorbereiding zijn, maar ook om het pad ernaartoe te formuleren, evenals tussentijdse mijlpalen, om te kijken of we kunnen bijbenen.
Er is niet alleen een lerarentekort en een tekort in de zorg. Ook voor heel wat STEM-jobs zijn er gigantische tekorten en kunnen bepaalde zaken niet worden uitgevoerd. Dat vind ik samen met mijn fractie bijzonder jammer. Zitten de zaken die u hebt verteld om ook in het vijfde en zesde studiejaar meer kinderen te laten kennismaken met STEM ook effectief in het actieplan? Dat gaat dan om meer dan een bezoekje of daarover iets vertellen.
Bent u het met me eens dat het goed is om een tien-of achtjarenplan naar voren te schuiven met een aantal strategische doelstellingen en tussentijdse mijlpalen om ook bij te sturen als blijkt dat de doelstellingen niet gehaald zullen worden?
De heer Coel heeft het woord.
De STEM-agenda 2030 is net die langetermijnvisie en -planning. We moeten dat concreet vormgeven met een aantal acties en doelstellingen. Ik volg u dat we dat tussentijds deels moeten evalueren om te zien of we op schema zitten en al dan niet moeten bijsturen zodat we dat niet pas om de tien jaar hoeven te doen. Voor mij is het belangrijk dat we een tweesporenbeleid volgen.
Enerzijds moeten we die basis-STEM-vaardigheden bij alle leerlingen stimuleren. De samenleving wordt technologischer en digitaler. Iedereen heeft een aantal van die vaardigheden nodig. Anderzijds moeten we jongeren zo snel mogelijk toeleiden naar richtingen als ze daarvoor talenten of interesse hebben zodat ze zich diepgaander kunnen ontplooien. Dergelijke profielen zullen de welvaart in Vlaanderen garanderen. Ik hoor van de minister een aantal heel goede initiatieven. De regionale technologische centra zijn de ideale ingangspoort om ook in het bso de affiniteit met STEM te versterken.
Initiatieven over virtual of extended reality, waarbij de arbeidsmarkt en het onderwijs samenwerken, kunnen die richtingen aantrekkelijker maken en meteen aan de leerlingen laten zien welke boeiende jobs daaruit voort kunnen komen en hoe ze daarmee aan de slag kunnen. Wat de eigenheid van de opleiding betreft, is het heel goed dat we die exclusiever en aantrekkelijker maken. Het lijkt me een goede zaak om studenten daarnaartoe te lokken als een bewuste keuze en omdat ze ergens anders hun gading niet kunnen vinden.
Om kinderen van jongs af aan te laten proeven van en kennis te laten maken met STEM hebt u het idee van een STEM-kompas, naar analogie met het SportKompas, naar voren gebracht. Het SportKompas is ook een beetje gericht op het toeleiden naar sportclubs buiten de school. Naar analogie daarmee zouden we een instrument kunnen ontwikkelen waardoor jongeren ook buiten de schoolmuren nog aan de slag kunnen gaan met STEM. We kunnen er nog verder over nadenken hoe dat vorm kan krijgen. Het is zeker nuttig en nodig dat we heel veel jongeren daarmee in contact brengen en toeleiden naar STEM-richtingen want ze gaan onze toekomstige welvaart moeten garanderen.
De heer Slagmulder heeft het woord.
Heel kort, voorzitter. Het afleveren van een voldoende groot aandeel aan STEM-diploma’s in ons hoger onderwijs is uiteraard heel belangrijk. Het is zeker en vast niet te onderschatten voor onze concurrentiepositie. Een voldoende innoverend en uitdagend aanbod is daarom noodzakelijk, zeker op het vlak van hedendaagse technologieën als artificiële intelligentie en 5G. Daarom zijn bij de begrotingsopmaak van bijna twee jaar geleden de onderwijsbelastingseenheden voor het domein industriële wetenschappen en technologie voor de hogescholen verhoogd van 1,2 naar 1,3. Kunt u op dat vlak al een evolutie zien? Ik veronderstel dat hiervan nog wel een evaluatie zal volgen.
Minister Weyts heeft het woord.
Mijnheer Danen, we hebben een gelijkaardige persoonlijke geschiedenis. U bent ook nooit in contact gekomen met het aanbod van het technisch en beroepsonderwijs. We hebben die mensen dus voor veel behoed. (Gelach)
Maar we moeten er inderdaad wel voor zorgen dat dat onze kinderen niet overkomt. Onze tijdshorizon voor het nieuwe actieplan is 2030, met een tussentijdse evaluatie, waarna waar nodig bijgestuurd kan worden. We zijn de indicatoren nu cijfermatig aan het ontwikkelen, maar we gaan er wel voor zorgen dat we altijd de vinger aan de pols houden, de evolutie gadeslaan en ingrijpen waar nodig.
In de praktijk denk ik dat het nog altijd het belangrijkste is dat we enerzijds zorgen voor het aantrekkelijker maken van het aanbod in het secundair onderwijs, en dan bedoel ik niet aantrekkelijker maken in woorden maar in daden, van opleidingen in het tso en bso via lesinhoud en technieken. Denk aan het virtual-realityverhaal. Anderzijds moeten we kinderen er vroeger van laten proeven. Er is niets mis mee als de smaak hen dan niet bevalt. Ik weet dat dat nu in de praktijk al wel gebeurt op het einde van het zesde leerjaar – en dat is geen steen naar wie dan ook – maar dat is al een beetje laat. Laten we dus proberen om kinderen al in het vijfde en zesde leerjaar te laten proeven van het concrete aanbod aan technische en beroepsopleidingen. Dan raken we misschien al een heel eind vooruit.
De heer Danen heeft het woord.
Minister, ik denk dat er nog heel wat moet gebeuren om STEM effectief nog hoger op de agenda te krijgen. Ik hoor zelf al dertig of veertig jaar – eigenlijk al mijn hele leven – dat we tso- en bso-richtingen meer moeten valoriseren, er meer op moeten inzetten, er meer van laten proeven. Ik stel echter gewoon vast dat dat te weinig gebeurt. Ik weet wel dat iedereen wel zijn best doet, maar de resultaten zijn nog altijd niet wat ze zouden moeten zijn. Ik hoop dus echt dat we met die STEM-agenda stappen vooruit kunnen zetten.
Ik wil nog verwijzen naar een initiatief dat ik vorige week bezocht heb, namelijk JOW, Jongeren Op de Werkvloer. Ik denk dat dat nog een initiatief was van een van de deputés in Limburg. Eigenlijk was de bedoeling van dat initiatief om jongeren uit de secundaire scholen, lokale bedrijven en scholen met elkaar in contact te brengen. Want vaak weten jongeren niet welke bedrijven in hun buurt interessant zijn. Ze kennen wel een of twee bekende bedrijven, maar in de meeste steden, gemeenten en industrieterreinen zijn er tientallen bedrijven die bijzonder interessant zijn. Zo is alles wat te maken heeft met warmte- en koudetechnieken een bijzonder interessant technologisch domein met gigantische uitdagingen. Ik kan me niet voorstellen dat er in een stad van 30.000 of 40.000 inwoners geen 50 jongeren te vinden zijn die dat interessant vinden. Ik hoop echt dat we stappen vooruit kunnen zetten en dat ieder niveau doet wat het denkt te moeten doen. Ik denk dat we elkaar moeten stimuleren om die STEM-agenda naar boven te stuwen.
De heer Coel heeft het woord.
Ik wilde een gelijkaardig voorbeeld aanhalen. Ik denk dat lokale besturen met de basisscholen op hun grondgebied heel leuke projecten kunnen doen. We kennen allemaal de STEM-kampjes die kinderen ook buiten de schooluren stimuleren. Er zijn op het terrein ook initiatieven die niet uitgaan van de overheid die inspirerend kunnen werken. LEGO Education is er daar een van. Daarin wordt op een speelse maar toch technisch uitdagende manier met kinderen aan de slag gegaan. Dat lijkt me iets om verder te bekijken.
Ik denk dat het sowieso een goede zaak is dat STEM in die nieuwe, versoberde minimumdoelen een van de drie prioriteiten is, aangepast aan aso en ook aan bso en tso – zij het op een andere manier. Ik denk dat dit ertoe zal leiden dat meer kinderen in zulke richtingen aan hun trekken zullen kunnen komen. We hebben vandaag in ons onderwijslandschap namelijk een heel uitgebreid en gevarieerd aanbod met tal van richtingen. Ik denk dat het geen kwaad kan om – met die minimumdoelen en de prioriteiten die daarbij naar voren geschoven worden in gedachten – wat meer op die richtingen te focussen en zo automatisch ook het aandeel aan kinderen die les volgen in een STEM-richting te vergroten. We volgen dit verder op. Ik denk dat het inderdaad een aangehouden inspanning zal vergen die we nog heel wat jaren zullen moeten volhouden om uiteindelijk de doelstelling waar we allemaal achter staan – meer kinderen in STEM-opleidingen – te bereiken.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.