Report meeting Commissie voor Onderwijs
Report
Mijnheer Daniëls, u hebt een YOUCA-student meegebracht.
De heer Daniëls heeft het woord.
Sepp van Beveren van KTA Dendermonde is vandaag inderdaad de actieve YOUCA-student. Ik heb met hem afgesproken dat hij een klein stukje van mijn vraag overneemt, maar dat ik wel het grootste deel en de vragen zelf doe.
Collega’s, mijn vraag gaat over het kader voor vrijheidsbeperkende maatregelen in het onderwijs. We hebben daar in 2019 ook al over gesproken. Collega Krekels is daar toen ook al over tussengekomen. In scholen, voornamelijk in scholen in het buitengewoon onderwijs, wordt er soms gebruikgemaakt van TAVA-ruimtes (totale afzondering van aanmoediging). Daarbij worden leerlingen, veelal leerlingen met gedragsproblemen, afgezonderd in een prikkelarme ruimte om zichzelf en andere leerlingen te beschermen. Deze time-out zorgt ervoor dat een leerling tot rust kan komen en zichzelf niet kan verwonden. Ik wil wel meegeven, opdat dit niet fout zou worden begrepen, dat dit in een aantal situaties nodig is. We hebben in het verleden al een type 3-school bezocht, een school met kinderen met gedragsmoeilijkheden. Ook in scholen van type 1 en type 2, voor kinderen met een mentale beperking, is het op bepaalde momenten echter nodig om die kinderen af te zonderen. Die ruimte ziet er soms wel wat angstaanjagend uit, we kunnen het niet anders zeggen, maar als dat gericht wordt ingezet, heeft dat absoluut wel zijn nut. Ik wil dat met zoveel woorden zeggen, opdat er hier niet zou worden geframed van ‘dit kan niet meer, dit is niet mogelijk’. Ik heb zelf in het verleden af en toe een TAVA aan de binnenkant gezien, niet als leerling, maar wel toen ik in de jeugd- en gehandicaptenzorg mee op stage ging. In voorzieningen voor personen met een beperking wordt dat ook ingezet. Dat is daar eigenlijk een normale zaak.
Er bestaat eigenlijk geen onderwijsregelgeving betreffende vrijheidsbeperkende maatregelen, maar die bestaat wel in de welzijnswetgeving en bestaat ook in andere wetgeving, inzake de rechten van het kind en dergelijke meer. In mijn schriftelijke vraag 275 vroeg ik naar een stand van zaken met betrekking tot richtlijnen en het onderzoek van Hogeschool UCLL (University Colleges Leuven-Limburg).
Ik geef nu graag even het woord aan Sepp.
Uit de vraag blijkt dat er binnen het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (WVG) een werkgroep actief is die werkt aan een referentiekader. Het Departement Onderwijs en Vorming volgt die werkgroep mee op. Daarnaast bleek dat het onderzoek van Hogeschool UCLL niet representatief was voor alle scholen en leraren in Vlaanderen wegens een lage responsgraad. Dat is een jammere zaak, aangezien het belangrijk is een goed zicht te krijgen op achterliggende motieven en dynamieken bij het gebruik van deze maatregelen.
Collega’s, u ziet het: ik vind dit niet alleen, we zijn al minstens met twee.
Minister, tot slot maakte u ook duidelijk dat de denkkaders die binnen Welzijn worden ontwikkeld, belangrijk zijn voor Onderwijs. U hebt daarom de opdracht gegeven aan uw administratie om samen met de pedagogische begeleidingsdiensten én de onderwijsinspectie een kader rond vrijheidsbeperkende maatregelen binnen het onderwijs uit te werken. Hierbij wordt uiteraard in dialoog gegaan met het Departement WVG.
Ik heb dan ook de volgende vragen. Het onderzoek van Hogeschool UCLL bleek niet representatief te zijn wegens een te lage responsgraad. Dat is natuurlijk wel jammer. Wordt er gewerkt aan een nieuw, grootschaliger onderzoek omtrent vrijheidsbeperkende maatregelen? Zo ja, wat is de timing van dit onderzoek, en hoe zal de deelname aan dit onderzoek dan wel worden gestimuleerd om een voldoende responsgraad te hebben? Zo neen, welke argumenten zijn er om geen nieuw onderzoek uit te werken?
Hoe verloopt de samenwerking met het Departement WVG om een kader betreffende vrijheidsbeperkende maatregelen in het onderwijs uit te werken? Kunt u al een timing geven wat dat kader betreft? Ik verwijs ook naar de vraag uit 2019. Zal een meer richtinggevend kader voldoende zijn, of moet er echt worden gewerkt met een wetgevend kader?
Minister Weyts heeft het woord.
Op dat vlak wil ik in eerste instantie de onderwijsinspectie het beleidsvoorbereidend werk laten doen, waarbij de welzijnsregelgeving of -praxis vanzelfsprekend inspirerend kan werken. Na de herfstvakantie, dus spoedig, start er ook een werkgroep, onder leiding van de onderwijsinspectie, met daarin ook vertegenwoordigers van de pedagogische begeleidingsdiensten, met dat ontwikkelwerk. Eerder is er door de onderwijsinspectie al wel afgestemd met de collega’s van de Zorginspectie in verband met het toezicht op de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen. Het Departement WVG heeft ter voorbereiding al een stand van zaken bezorgd over de intersectorale multidisciplinaire richtlijn inzake de preventie en toepassingen van afzondering en fixatie in de brede residentiële jeugdhulp, en zal waar nodig ook ondersteunen. Dat kan dus zeker inspirerend werken. Natuurlijk is het onderwijs wel een aparte context. Dat zal dus wel contextspecifiek moeten zijn.
Ik heb aan die werkgroep ook gevraagd aan te geven welke richtlijnen over het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen minimaal nodig zijn om wat houvast te kunnen bieden en natuurlijk ook om de integriteit van leerlingen te kunnen beschermen, conform het Kinderrechtenverdrag. Daarnaast heb ik ook gevraagd om aan te geven of er naast een richtinggevend kader ook regelgeving nodig is om dwingend te kunnen optreden als het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen in strijd dreigt te zijn met het respect voor kinderrechten. Ik hoop dat we een afgewerkt kader kunnen verwachten in het voorjaar van 2023.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, dank u wel. Ik denk dat het goed is dat ik deze vraag weer op de agenda zette, om opnieuw wat schwung in die gesprekken te krijgen. Ik ben dan ook blij te horen dat u mikt op het voorjaar van 2023 en dat er inderdaad een kader nodig is.
Ik wil hierbij toch nog een aantal zaken meegeven. Ik denk ook dat die werkgroep op een of andere manier ook de ouders daarbij moet betrekken. Het zijn vooral ook ouders die daar soms vragen bij hebben. Soms verloopt de communicatie tussen school en ouders niet goed en moeten de ouders achteraf vaststellen dat zoon of dochter bijna een volledige dag in een TAVA heeft gezeten. Dat zijn toch zaken die we moeten meenemen.
Als de inspectie langsgaat in scholen voor buitengewoon onderwijs, dan denk ik dat ook moet worden bekeken hoe men daar aan de slag gaat. Vandaag zijn er al wel zaken. Zo heeft het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap (GO!) een richtlijn betreffende het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen in het onderwijs. Ik denk dat dat goed is. Ook is er het Kinderrechtencommissariaat, dat een volledig dossier heeft. Dat zijn vrij lijvige documenten, maar meestal is dat voor de leerkracht in de klas in het buitengewoon onderwijs gewoon iets dat zeer hands-on, zeer makkelijk hanteerbaar is. Dat wordt ook meegenomen om ervoor te zorgen dat, als kinderen inderdaad in een TAVA terechtkomen, men goed weet waarom en hoe lang, dat er terugkoppeling is naar de ouders en dat er een kader is. In de brochure van het GO! staat in één gele kader, en dat vind ik eigenlijk het belangrijkste: “We willen met aandrang vragen dat de handvatten die we in deze tekst aanreiken, gehanteerd worden voor het ontwikkelen van heldere, gedetailleerde en gedragen procedures in onze onderwijsinstellingen. De kwaliteit van (de uitvoering) van de procedures biedt immers de beste bescherming tegen mogelijke juridische problemen.” Dat is de juridisering, maar het gaat mij ook over hoe we met die kinderen, met die jongeren omgaan, en dat de vertrouwensband tussen onderwijs en ouders niet verloren gaat.
Minister, die leidraden die er al zijn, worden die gebruikt als uitgangspunt? Er zijn er immers wel al in het onderwijs. Het is niet zo dat er niks is. De vraag hoe ouders worden betrokken, heb ik daarnet al gesteld.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Collega Daniëls, dank u wel voor de vraag. We zijn met drie die dit belangrijk vinden: ik herinner u graag aan de vraag die ik op 24 oktober 2019 stelde. We waren toen pas begonnen met deze commissie. Ik verwees toen onder andere naar een studiedag van het Kinderrechtencommissariaat over vrijheidsbeperkende maatregelen in het onderwijs. Toen was er ook plots het verhaal van UCLL dat onderzoek deed en informatie en data verzamelde. Het veld stond toen wat in brand daarover. Er waren cijfers die blijkbaar toch wel wat verrassend waren voor heel wat mensen. We hebben toen inderdaad ook de discussie gevoerd.
Minister, ik ben blij te horen dat u bereid bent om echt werk te maken van dat kader, en dat dat ook gebeurt. Ik denk echter dat we ook nog meer moeten inzetten op preventie en het voorzien in vorming en coaching op het terrein, bijvoorbeeld om preventief in te gaan op dat moeilijke gedrag dat kinderen, leerlingen vertonen, om aan te geven hoe men daar het best op ingaat. Dat past natuurlijk perfect in het verhaal van de fases 0 en 1 binnen het Leersteundecreet.
Ik herhaal dus mijn vraag: hoe kunnen we ook inzake die problematiek een en ander mee vormgeven in het Leersteundecreet?
Minister Weyts heeft het woord.
Ik denk dat de ontwikkeling van een apart kader over vrijheidsbeperkende maatregelen in het onderwijs ook noodzakelijk is, want het kader binnen Welzijn kun je niet zomaar kopiëren. Ook is het veld vragende partij om te weten wat moet, wat mag en wat kan. Ook wij als overheid zijn vragende partij, want er is geen kader van waaruit toezicht mogelijk is. Vragen kunnen dus niet worden beantwoord, kwesties kunnen niet worden beoordeeld, want er is geen enkele vorm van controleerbare registratie, tenzij dat uitgaat van de school zelf. Ik denk dus dat we daar wel werk van moeten maken. Ik probeer daar in het voorjaar van volgend jaar mee rond te zijn, in de volle wetenschap dat we ook niet over één nacht ijs willen gaan. De betrokkenheid van het Kinderrechtencommissariaat lijkt me in dezen ook wel een evidentie te zijn.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, dank u wel. Ik denk dat u het heel goed schetst. Ik heb zelf ook al de kaders uit Welzijn bekeken. Die zijn niet kopieerbaar in Onderwijs. De kinderen die in het buitengewoon onderwijs zitten, komen we tegenwoordig ook wel tegen in welzijnsvoorzieningen, maar dat is niet hetzelfde. De context is anders. Ik denk dus dat we dat inderdaad moeten aanpassen.
Het klopt dat het veld vragende partij is. Ik zie dat bij scholen, maar ook bij ouders: hoe wordt daarmee omgegaan?
Ik denk dat we als overheid inderdaad een taak hebben. Als er vragen zijn van ouders of iets kan of mag, maar ook als scholen vragen of ze een leerling waarmee ze bij wijze van spreken van ’s morgens tot ‘s avonds echt geen raad weten, in een TAVA mogen onderbrengen om die toch enigszins rust te geven, waarbij er dan ook permanent toezicht op is, en de inspectie heeft ook geen kader, dan maakt dat ons wel wat kwetsbaar, en maakt dat ook de leerkracht onzeker. We moeten een antwoord kunnen geven op die onzekerheid van de kant van leerkrachten, ouders en de inspectie. We mogen dat niet wegsteken. Daarom lijkt het me goed dat er een kader komt tegen het voorjaar van 2023. Wij kijken er in elk geval naar uit.
De vraag om uitleg is afgehandeld.