Report meeting Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Vraag om uitleg over het schoolverlatersrapport 2021 van VDAB
Report
De heer Ronse heeft het woord.
Mijn vraag gaat over jobkansen na het onderwijs, zeer belangrijk, want een diploma geeft kansen op de arbeidsmarkt. VDAB heeft een rekensommetje gemaakt. Zij zeggen dat nog geen 7 procent, of 4200 van de 64.000 mensen die de school hebben verlaten in 2020, nog geen baan heeft gevonden. Dat wil zeggen dat 4200 schoolverlaters uit 2020 vandaag nog geen werk hebben. Alarmbel, alarmbel, alarmbel, zeker met de huidige arbeidskrapte. In vergelijking met 10 jaar voordien neemt dat aantal wel steeds af. Dat is dus goed. Logisch, hoe hoger of specifieker het diploma, hoe meer kansen men heeft om effectief aan de slag te gaan. Van wie een professionele bachelor heeft is 2,4 procent na 1 jaar nog niet aan het werk, bij een academische master is dat 2,3 procent. Van wie een diploma hoger beroepsonderwijs (HBO5) heeft, kon amper 2,6 procent na 1 jaar geen job bemachtigen. Voor het eerst zien we ook de leerlingen van het duaal leren in de cijfers. Daar zien we dat 6,8 procent van hen nog geen werk had gevonden na 1 jaar.
Wil je werk en je studeert, focus je dan op de zorgberoepen, zegt de studie ook. Mensen met een hooggeschoold zorgdiploma komen zeer vlot aan de bak. Amper 1 procent vindt na een jaar geen werk. Slechts 1 procent! Het feit dat het aantal afgestudeerden in die opleidingen met een derde afneemt, baart ons zorgen want op die manier groeit de krapte in de sector.
Wie geen diploma heeft, maakt minder kans op de arbeidsmarkt. Ongekwalificeerd de school verlaten, zorgt ervoor dat het nog moeilijker zal zijn om een baan te vinden. Zeer opvallend is dat er in 2020 minder schoolverlaters zijn zonder diploma van het secundair onderwijs. Dat is positief want dat betekent dat mensen vaker een diploma halen. Dat is allemaal zeer goed.
Ik vind het fantastisch dat de agenda’s van deze commissie worden gelezen, heel aandachtig zelfs, want mevrouw Vickie Dekocker van Agiora, die heel erg begaan is met de materie van de neet-jongeren (not in education, employment or training), stuurde mij een e-mailtje en zei: ‘Ik zie dat er een vraag is en ik ga een ongevraagd advies geven om zeker mee te nemen. De focus op neet vanuit VDAB via industriesectoren is zeer sterk aangemoedigd en essentieel voor extra instroom in het bedrijfsleven.’ Zij zegt eigenlijk dat hun sectoren klaar zijn om neet-jongeren te steunen. Zij verwelkomen hen. Zij zegt: ‘Twee doelgroepen zijn prioritair: jongeren die stoppen na de eerste zittijd in januari, bijvoorbeeld jongeren die een bachelor elektromechanica volgen maar dan niet in de industrie blijven terwijl ze wel kunnen ingeschakeld worden en een goed STEM-profiel (Science, Technology, Engineering and Mathematics) hebben, en ook jongeren die vanaf deeltijdse leerplicht risicogedrag vertonen. Het is van belang dat VDAB niet wacht tot hun achttiende verjaardag want dan pas kunnen ze ingeschreven worden, maar we zouden daar proactief in moeten kunnen optreden.’ Ik vind dat ze daar een zeer terecht punt heeft. Ik heb ook zwaar gepuberd en risicogedrag vertoond. Nog altijd trouwens. Er zijn mensen die soms schoolmoe zijn maar niet leermoe. Als je die kunt connecteren aan een bedrijf, aan een werkgever, aan een rolmodel, kan men die wel in een goede stream krijgen. Ik dank haar voor de aanvulling. Ze stond niet in de vraag. maar ik heb ze bij deze meegegeven.
Samengevat: bij de chemiesector is een zeer grote wil om de neet-jongeren te verwelkomen. Focus op de eerstezittijdverlaters in januari, bijvoorbeeld in de richting elektromechanica, en ook op jongeren die deeltijds leren. Als ze nog geen 18 jaar zijn, kun je hen misschien al met VDAB benaderen.
Minister, welke lessen trekt u uit het rapport? Hoe gaat VDAB met deze resultaten aan de slag? Wordt er een bijsturing van de werking van VDAB voorzien – nog maar eens een bijsturing – maar dan richting de neet-jongeren?
Ik heb een vraag die ook minister Crevits zou interesseren, of minstens het antwoord. Het aantal jongeren in de zorgopleidingen is met een derde gedaald. Hoe kunnen we misschien werkzoekenden en niet-beroepsactieven toeleiden naar opleidingen die hen kunnen interesseren? In het VESOC-akkoord (Vlaams Economisch Sociaal Overlegcomité) is er een premie voor inactieven. Kunnen we bijvoorbeeld die premie voor die opleiding niet een stukje sturend maken zodat zeker de zorgberoepen daarin hun plek kennen?
Op welke manier wordt samengewerkt met het onderwijs om de vroegtijdige schoolse uitval te beperken?
De heer Ongena heeft het woord.
Voorzitter, de heer Ronse heeft al heel veel verteld en ik zal mijn inleiding dan ook kort houden. We hebben naar jaarlijkse gewoonte kennisgenomen van het schoolverlatersrapport van de jongeren die in 2020 afstudeerden. Eigenlijk is dat een zeer positief rapport. Er zijn 64.000 jongeren afgestudeerd in 2020 en na 1 jaar zijn er nog amper 4200 op zoek naar werk. Het tegendeel zou ons natuurlijk verbaasd hebben. In deze tijden van heel veel openstaande vacatures zou het toch wel heel veel vragen oproepen mocht het niet zo goed zijn geweest. Het is het laagste aandeel in 10 jaar. Dat is het goede nieuws.
Maar onder dat oppervlak zitten toch nog wel enkele punten die onze aandacht nodig hebben. We zien dat een diploma toch nog altijd de beste garantie is op werk, want van hen die geen diploma hebben, is een kwart na een jaar nog altijd werkzoekend.
We zien ook een zorgwekkend beeld in de zorgsector. Steeds minder mensen studeerden af in een zorgopleiding, terwijl de krapte daar zo groot is.
Dat zijn twee vaststellingen die onze aandacht behoeven.
Minister, u hebt het rapport gelezen. Wat vindt u ervan en wat zult u eraan doen?
Welke plaats zullen levenslang leren, elders verworven competenties en sociale vaardigheden innemen in het nieuwe beleid of in extra acties?
Een specifiek aandachtspunt gaat naar jongeren met een beperking. Wat zal VDAB doen om die jongeren beter toe te leiden naar de arbeidsmarkt? In welke mate wordt hierbij gerekend op de uitrol van het individueel maatwerk?
Minister Brouns heeft het woord.
Collega’s, wat het eerste deel betreft, zal ik kort zijn omdat de heer Ronse al heel wat heeft toegelicht van de belangrijkste conclusies. Slechts 6 procent is na een jaar nog op zoek naar werk, en dat is inderdaad een heel goed resultaat. Het is wel belangrijk om te wijzen op een potentiële valkuil. De krapte creëert enorm veel kansen, maar tegelijkertijd houdt die ook een valkuil in. Jongeren die misschien wat meer schoolmoe zijn, zullen door werkgevers, die echt iedereen kunnen gebruiken, misschien verleid worden om naar de arbeidsmarkt te gaan nog voor ze hun schoolloopbaan hebben afgemaakt. Ik zie dat als een valkuil en we moeten erop wijzen dat het behalen van een diploma het allerbelangrijkste is, zeker ook op de lange termijn.
Collega Ronse, ik ga graag wat dieper in op het element van de zorgopleidingen. Verschillend van de bevinding uit het schoolverlatersrapport dat het aantal mensen dat een zorgopleiding start daalt, zien we dat er een stijging is van zowel het aantal mensen dat via VDAB een zorgopleiding gestart is – vooral een stijging bij opvoeders – als het aantal beëindigde opleidingsacties bij VDAB. In 2021startten 7544 mensen een opleidingstraject richting de zorg ten opzichte van 6741 in 2020 en 6480 in 2019. Bij het aantal beëindigde acties zien we een stijging van ruim 27 procent in 2021 ten opzichte van 2019. We moeten wel opmerken dat de stijging van het aantal acties geldt voor de hele beroepencluster zorg en onderwijs.
Desondanks is het belangrijk om maximaal in te zetten op instroom in de zorg, zowel vanuit de groep van werkzoekenden als de niet-beroepsactieven. De diverse acties die VDAB hiervoor onderneemt, werden daarom gebundeld in een actieplan zorg dat medio 2021 werd goedgekeurd door de raad van bestuur van VDAB. Opleiding kreeg, aangezien het merendeel van de beroepen in de zorg een kwalificatie vereisen, een belangrijke plaats in dat actieplan om de brug te maken naar de vele vacatures. Daarnaast wordt met het actieplan ook ingezet op bijvoorbeeld specifieke acties rond bekendmaking en communicatie van het aanbod, oriëntering, inschatting en screening van niet-werkenden.
De huidige groep van de arbeidsreserve heeft vaak een grote afstand tot een job in de zorgsector. Voor deze groep zijinstromers werden formules uitgewerkt rond vertraagde trajecten en extra remediëring. Er is in het actieplan ook bijzondere aandacht voor anderstalige mensen die stappen richting de zorg willen zetten. Zo werd de vooropleiding social profit voor anderstaligen grondig herwerkt.
Tot slot is in het actieplan zorg ook aandacht voor de werkgeversbenadering, bijvoorbeeld rond acties om vacatures in te vullen.
Voor wat betreft de STEM-academies – mevrouw Malfroot heeft die vraag niet gesteld, maar ik ga er wel op in wegens het belang ervan – is het Agentschap Innoveren en Ondernemen (VLAIO) bevoegd. Zij zetten in op twee steunoproepen: een voor STEM-academies die STEM-trajecten opzetten en een voor STEM-partnerschappen waarbij STEM-academies gaan samenwerken met lokale overheden, bedrijven, kennisinstellingen en de doelgroep om nieuwe trajecten uit te werken. Het aantal gemeentes dat de STEM-academies bereikt, is in stijgende lijn en ook de diversiteit van groepen jongeren die worden bereikt, wordt steeds groter door de samenwerking met verschillende jongerenorganisaties.
Dan kom ik tot de samenwerking tussen VDAB en het onderwijs en het VDAB-aanbod voor ongekwalificeerde jongeren. Dat komt straks ook nog aan bod bij de vraag over neet-jongeren, maar ik zal er nu ook al op antwoorden.
Ik som de acties nog even kort op.
VDAB ontvangt maandelijks een lijst van alle jongeren van min 25 jaar – waarschijnlijk wordt straks die leeftijd opgetrokken – die in de afgelopen periode hun studies afgebroken hebben of gestopt zijn en het onderwijs ongekwalificeerd hebben verlaten. Deze jongeren worden, na een extra datascreening, door VDAB persoonlijk gecontacteerd en aangespoord om gebruik te maken van de VDAB-dienstverlening.
VDAB-jongerenconsulenten hebben een sterk netwerk opgebouwd met lokale spelers en hebben contacten bij scholen, lokale besturen, instanties voor jongerenwelzijn en vele andere partners om kwetsbare jongeren goed op te vangen en hun snel dienstverlening te kunnen aanbieden.
Wat het ‘drop out, drop in-gesprek’ voor scholen betreft: hierbij wordt de jongerenconsulent gevraagd voor een gesprek met een of meerdere jongeren die vroegtijdig dreigen uit te vallen.
De ESF-oproep (Europees Sociaal Fonds) ‘Lokale partnerschappen voor jongeren’ zet in op het verbeteren van de positie van de jongeren in de samenleving en op de arbeidsmarkt door een partnerschap van lokale organisaties rondom de jongere te creëren.
Er zijn de onderwijskwalificerende opleidingstrajecten met VDAB-opleidingscontract (OKOT’s) om ongekwalificeerde jongeren alsnog een kans te bieden om een kwalificatie met focus op de arbeidsmarkt te behalen
Wat specifiek de kortgeschoolde jongeren betreft, zij worden in de VDAB-contactstrategie meteen toegewezen aan een VDAB-bemiddelaar voor een face-to-face dienstverlening.
Collega Ongena, u vraagt welke acties VDAB zal nemen om schoolverlaters nog sneller naar een job toe te leiden. Eerst en vooral wil ik daarbij graag aangeven dat het schoolverlatersrapport aantoont dat jongeren nog nooit zo vlot de weg naar een job vonden. Hoe dan ook, zullen we dus met het nieuwe werkgelegenheidsakkoord, waarover we daarstraks uitvoerig van gedachten hebben gewisseld, de verscherpte contactstrategie van VDAB versnellen, meer aanklampen en dan zullen ook jongeren sneller worden bereikt. Ook de uitbreiding van de leeftijdsgrenzen met het BVR (besluit van de Vlaamse Regering) ‘NEET-jongeren’ is hierbij een extra hefboom van 25 naar 30 jaar.
Collega Ongena, tot slot zullen de schoolverlater die nog werk zoekt en VDAB samen een traject richting werk uitstippelen. Hierbij wordt ook de behoefte aan competentieversterking in kaart gebracht, waarbij er zowel zal worden gekeken naar technische competenties, als ook sociale competentie of flankerende competenties zoals Nederlands, basisvaardigheden, digitale vaardigheden enzovoort. Ook eerder en elders verworven competenties worden uiteraard meegenomen in deze inschatting.
We moeten er inderdaad ook voor zorgen dat jongeren na het afstuderen zichzelf blijven ontwikkelen. Opleiding en zelfontwikkeling zijn een gedeelde verantwoordelijkheid met onderwijs. VDAB focust vooral op het toeleiden naar een duurzame tewerkstelling en het ondervangen van knelpunten op de arbeidsmarkt. VDAB is er bovendien ook voor alle werkenden met een hulpvraag naar ontwikkeling en heroriëntering op het vlak van hun loopbaan, ze zijn immers loopbaanregisseur.
Zoals voor alle werkzoekenden hanteert elke VDAB-bemiddelaar een gestructureerde methodiek zodat bij elk contact ingeschat wordt bij welke volgende stap de jongere het meest gebaat is in zijn traject naar werk. Dit kan gaan van een opleiding en het behalen van een kwalificatie, over het verbeteren van de soft skills, heroriënteren of werken aan de contextfactoren die tewerkstelling in de weg staan.
Vlaanderen volgt de Europese Jeugdgarantie: alle jongeren tot 30 jaar die niet in opleiding of stage zitten en die niet aan het werk zijn, krijgen een kwaliteitsvol aanbod op maat binnen vier maanden. Vanuit die optiek zet VDAB prioritair in op jongeren in zijn contactstrategie.
Ten slotte, collega Ongena, stelt het mij tevreden dat u ook oog hebt voor de jongeren met een beperking, want in een inclusieve arbeidsmarkt telt élk talent. Ook dat hebben we daarstraks heel nadrukkelijk onderstreept. Per provincie of regio maakt VDAB afspraken met de Gespecialiseerde Teams Bemiddeling (GTB) om te zorgen voor een warme overdracht voor de jongeren uit deeltijds leren en het BUSO (buitengewoon secundair onderwijs).
Daarnaast zullen jongeren met een beperking, die momenteel in aanmerking komen voor een Vlaamse Ondersteuningspremie (VOP), uiteraard ook in aanmerking komen voor een individueel maatwerk. Bovendien biedt individueel maatwerk ook kansen voor jongeren om begeleiding te krijgen op een reguliere werkvloer wanneer VDAB inschat dat dit nodig is. Een win-winsituatie voor zowel de jongere als de werkgever.
De heer Ronse heeft het woord.
Eerst en vooral: mea culpa. Ik heb een kleine flater begaan. Ik heb de input van mevrouw Vicky Dekocker die eigenlijk bedoeld was voor mijn vraag over de neetjongeren, hierbij gevoegd. Maar er is wel een logica. (Gelach)
Dat heb ik niet eens kunnen controleren. Ik heb dat toegelaten in het kader van de creativiteit van collega Ronse. Hij had al een moeilijke jeugd en zo … (Opmerkingen van minister Jo Brouns. Gelach)
Ik dank de voorzitter voor zijn permanente staat van ‘coulantheid’. Gelukkig paste het thematisch nog wel, anders zou ik hier een zeer raar figuur hebben geslagen. Ik merk ook op dat niemand onder u het heeft opgemerkt. (De medewerker van minister Jo Brouns geeft aan dat hij de vergissing wel door had.)
U wel? Maar u hebt geen spreekrecht.
Alle gekheid op een stokje. Ik zal het straks gewoon herhalen. De minister van Onderwijs zei al dat herhaling werkt.
Het is een zeer goed en uitgebreid antwoord van de minister. Ik ben het er volledig mee eens, over de hele lijn. Er is één iets dat we misschien nog eventjes moeten oprakelen, en dat is het verhaal van de jongeren die in een deeltijds leertraject zitten en risicogedrag vertonen, spijbelen, het een beetje uithangen en de vraag of we ze niet al kunnen vatten bij VDAB. Dat sluit trouwens ook aan bij de vraag die straks komt over de neetjongeren. Ik denk dat dat wel belangrijk is. Het zijn jongeren die, als we ze loslaten op school – en dat gebeurt al te vaak – effectief neetjongeren worden. Ze zijn dan acht, negen jaar inactief, en hoe langer iemand inactief is, hoe moeilijker het wordt om die persoon terug richting arbeidsmarkt te krijgen. Als je ze op een of andere manier in het vizier van VDAB kunt krijgen – ook al zijn ze nog minderjarig – met een aantal goede partners, dan kun je van die jongeren nog wel toppers maken. En dat zijn we aan onszelf verplicht.
Zou u daar nog even kunnen op ingaan, minister? Dat zou bijzonder fijn zijn.
De heer Ongena heeft het woord.
Ook op mijn beurt dank, minister, voor uw omstandig antwoord. Ik was vooral getriggerd door wat u zei over de valkuil.
Het is goed dat er heel wat initiatieven worden genomen, we juichen dat toe. Maar de valkuil is inderdaad iets waar we echt oog voor moeten hebben. Veel jongeren maken hun studies niet af omdat ze op de arbeidsmarkt geld willen gaan verdienen. Het is niet altijd negatief. Ze zeggen: ‘We willen zelfstandig worden, we willen onze vleugels uitspreiden, en dan hebben we een loon nodig. De arbeidsmarkt geeft me heel veel kansen, ik begin eraan zonder dat ik een diploma heb.’
Laat ons, in alle eerlijkheid, zeggen dat het in veel gevallen ook niet problematisch is. Die mensen vinden hun weg op de arbeidsmarkt en zullen, als dat nodig is, en cours de route nog wel bijscholen. In veel gevallen is dat niet problematisch. Maar het is natuurlijk wel problematisch als je een jongere bent die geen diploma haalt en ook geen job heeft. Dat is de groep waar we hier moeten op focussen. En dan speelt die valkuil misschien wel. Want dan kan het wel zijn dat VDAB gaat reageren om die zo snel mogelijk naar een vacature te brengen. Dat heeft het risico dat die jongere misschien heel snel weer gaat uitvallen. Het lijkt me logisch dat VDAB vooral nagaat hoe ze ervoor kunnen zorgen dat die jongere een duurzame job heeft, dat hij duurzaam op de arbeidsmarkt blijft. Daarbij mag men ook niet vervallen in een scenario waarbij men een heel lang opleidingstraject gaat voorzien, waarbij we heel lang die mensen van de arbeidsmarkt houden. Dat is een evenwicht dat we moeten bewaken. Ik kijk uit naar het nieuwe werkgelegenheidsakkoord en vooral naar die knelpuntopleiding.
Mijn vraag is: in welke mate gaat VDAB ook effectief voor zo’n jongere in de eerste plaats kijken naar knelpuntopleidingen, waarvan we weten dat ze een lange, duurzame job opleveren? Is er een specifieke focus bij die jongeren naar die knelpuntenopleiding?
Minister Brouns heeft het woord.
Ik zal even aansluiten op het laatste punt. Ik denk inderdaad dat het belangrijk is en op zijn minst een goede suggestie om daarop de focus te leggen. Een cijfer dat niet genoemd wordt en dat ook wel uit het schoolverlatersrapport blijkt, bevestigt dat een diploma nog steeds het allerbelangrijkste is. Bijna een op de vier – het gaat om 23, 24 procent – van diegenen die, ondanks de gigantische krapte, ongekwalificeerd uitstromen, hebben na een jaar nog steeds geen werk. Het is inderdaad ook voor die doelgroep belangrijk om de focus op de knelpunten te leggen.
Collega Ronse, er is inderdaad een belangrijke taak weggelegd voor de jongerenconsulenten en dat in relatie tot die scholen om in een zo vroeg mogelijk stadium met de jongeren die dreigen uit te vallen, aan de slag gaan. Er zijn heel wat voorbeelden van partnerschappen binnen het Europees Sociaal Fonds (ESF) die erop gericht zijn om die jongeren vast te houden en niet voortijdig te laten uitstromen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.