Report meeting Commissie voor Onderwijs
Report
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, minister, beginnende leerkrachten die 290 dagen dienstanciënniteit hebben binnen dezelfde scholengemeenschap, komen in aanmerking voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur (TADD). Dat is een eerste stap die leerkrachten dichter bij een vaste benoeming brengt, en zodoende meer werkzekerheid biedt. Concreet komt dat overeen met één volledig schooljaar werken. Leerkrachten die op 1 september zijn gestart, kunnen op dit moment dus hun aanvraag voor een TADD indienen. Een voorwaarde voor het verkrijgen van de TADD is dat de leerkracht geen negatieve beoordeling of een beoordeling met werkpunten heeft gekregen.
Nu worden de onderwijsvakbonden overspoeld met klachten van leerkrachten die net een dergelijke negatieve evaluatie krijgen, net op het moment dat ze in aanmerking konden komen voor een TADD. Ook zien de bonden een stijging in de intentie van scholen om iedereen een beoordeling met werkpunten te geven. De vakbonden stellen dat ze elk jaar in juni worden overspoeld met dergelijke klachten, zonder dat de leerkracht in kwestie aanvangsbegeleiding heeft gekregen of de directeur zelfs in de klas is komen kijken. Sommige directies laten zelfs aan hun leerkrachten weten om niet te kandideren voor een TADD, anders zou er een negatieve beoordeling volgen. Gelukkig is dat een minderheid, maar het zou helemaal niet mogen.
Minister, u paste in 2021 nog de regeling tot TADD en vaste benoeming aan, zodat beginnende leerkrachten sneller werkzekerheid zouden krijgen. Nu merken we dus dat sommige directies – het is een klein deel, maar het zou niet mogen – opnieuw die werkzekerheid proberen te omzeilen door gebruik, of misbruik, te maken, van de huidige regelgeving. Zeker in het licht van het lerarentekort moeten we er net alles aan doen om alle leerkrachten aan boord te houden en niet af te stoten van het onderwijs, behalve als die leerkracht een aanvangsbegeleiding heeft gekregen van de directeur of een andere coach en men tot de vaststelling komt dat die leerkracht niet voldoet. Daar moeten we natuurlijk eerlijk in zijn. Maar als je zulke dingen op een niet-objectieve basis doet, is dat niet correct.
Minister, hoe evalueert u het feit dat scholen de negatieve evaluatie gebruiken om startende leerkrachten geen TADD te geven?
Wat zult u concreet doen om ervoor te zorgen dat scholen dit systeem niet of zo weinig mogelijk kunnen misbruiken? 100 procent waterdicht zal het nooit zijn.
Zult u ervoor zorgen dat het het laatste schooljaar is dat dergelijke praktijken kunnen voorkomen of dat ze zo weinig mogelijk kunnen voorkomen? Zult u garanderen dat elke beginnende leerkracht in elke school evenveel kans heeft op werkzekerheid en dus op een TADD, zeker als ze hun werk goed doen?
Hebt u een zicht op de scholen die dergelijke praktijken hanteren? Zo ja, wat zult u concreet doen om deze scholen op de vingers te tikken? Zo nee, wat zult u doen om een zicht te krijgen op deze scholen?
Op welke manier zult u garanderen dat elke startende leerkracht op een correcte manier aanvangsbegeleiding krijgt op school, zodat op het einde van dat jaar de school er een zicht op heeft of het goede leerkrachten zijn of minder goede? Hebben ze extra coaching nodig? Moet ze navorming volgen?
Ontslaan is niet de juiste woordkeuze. Het gaat niet over ontslaan, maar men probeert die mensen niet meer aan te stellen. Het is dus een verkeerde woordkeuze.
Ik sluit af. Ik weet dat het geen makkelijke vraag is en dat het niet onmiddellijk op te lossen is, maar ik wil het toch aan de kaak stellen. Dergelijke zaken zouden niet mogen gebeuren.
Minister Weyts heeft het woord.
Bij de totstandkoming van de decreten rond de rechtspositieregeling is er telkens een evenwichtsoefening tussen enerzijds de belangen van de personeelsleden en anderzijds die van de werkgevers. Van bij de start van deze legislatuur heb ik er alles aan gedaan om een job in het onderwijs aantrekkelijker te maken en stap voor stap vooruitgang te boeken. We hebben heilige huisjes niet gespaard, ook niet het heilige huisje van de vaste benoeming en van de aanvangsbegeleiding. We hebben gezorgd voor extra middelen voor aanvangsbegeleiding, dat recht verankerd en dus ook de mogelijkheid om sneller een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te verwerven, wat het dan weer mogelijk maakt om ook sneller vastbenoemd te worden.
Tegenover de vraag om personeelsleden sneller werkzekerheid te bieden, stond dan weer de eis van de werkgevers om scholen nog voldoende tijd te gunnen om beginnende personeelsleden te kunnen beoordelen en dat niet te beperken tot één schooljaar.
Wat is het compromis na intens overleg? Een eerste evaluator krijgt een volledig schooljaar de tijd om een personeelslid te beoordelen. Het is dan ook niet zo vreemd dat die verhalen nu opduiken, omdat aan het einde van het schooljaar die beoordelingen plaatsvinden. Een evaluator moet enerzijds voldoende tijd krijgen om een beoordeling te kunnen maken, het personeelslid moet anderzijds voldoende tijd krijgen om te groeien, onder meer via de aangeboden aanvangsbegeleiding.
Dat dit voor een aantal personeelsleden soms een negatieve beoordeling is, is inherent aan deze maatregel. Het is een beoordeling, een evaluatie, en die zal soms negatief zijn in hoofde van de werkgever. Het betrokken personeelslid zal dit ongetwijfeld ervaren als incorrect, dat begrijp ik. Maar dit systeem geeft aan deze personeelsleden wel het voordeel van de zekerheid. In de regelgeving is immers ingeschreven dat de eerste evaluator daartoe een verslag opmaakt en moet motiveren, voor het eerst, zodat het personeelslid weet wat zijn tekortkomingen zijn. Dit is een grote stap voorwaarts, omdat personeelsleden in het verleden meestal in het ongewisse werden gelaten. Ze kregen gewoon de boodschap dat het eindigde. Dat was het. Dat kan nu niet meer. Bovendien is in de regelgeving opgenomen dat in het verslag van de eerste evaluator ook het traject dat tijdens de aanvangsbegeleiding is afgelegd, moet worden vermeld, wat nogmaals een garantie op aanvangsbegeleiding moet bieden aan beginnende personeelsleden. Ten slotte kan een personeelslid tegen een negatieve beoordeling verhaal halen bij het schoolbestuur en vragen om gehoord te worden.
De directies die alsnog misbruik zouden maken en mensen die toch geschikt zijn, negatief zouden beoordelen en laten gaan, schieten zichzelf in de voet, in het kader van het lerarentekort. Als de betrokken personeelsleden inderdaad geschikt zijn, kunnen ze ongetwijfeld snel in een andere school terecht.
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Dank u wel. Ik had al gezegd dat het geen gemakkelijk vraagstuk is.
Er zijn natuurlijk scholen waar het jonge lerarenkorps wel wordt begeleid en een uitgebreide aanvangsbegeleiding krijgt. Alleen wil ik de directeurs een beetje beschermen: zij hebben zo'n groot takenpakket dat ze niet altijd de tijd hebben om de nieuwe leerkrachten te coachen en bij te werken. Dat is ook een groot probleem. Er ontbreekt voor die mensen tijd om dat te doen, terwijl het wel een kerntaak is. Er is corona geweest en ze hebben heel veel andere taken, zodat ze daar niet toe komen.
Er zijn ook scholen die hun jonge leraren, die ook hard werken, bedanken met een negatieve evaluatie als excuus om hen buiten te werken of hen niet meer opnieuw te moeten aanstellen. Ik vind dat dat echt niet kan. Ik ben er wel door gechoqueerd dat er scholen zijn die misbruik maken van het systeem om die jonge leerkrachten de deur te wijzen, zonder een degelijke evaluatie te doen van hun werk en zonder coaching en bijsturing.
Dit soort praktijken is het bewijs dat er vandaag iets schort aan de werkzekerheid van beginnende leerkrachten en waarom er zoveel binnen de eerste vijf jaar afhaken. Als men dit niet oplost, is elke maatregel om het lerarentekort op te lossen, ook een beetje dweilen met de kraan open.
Minister, er moet toch een systeem zijn om kordater op te treden tegen zulke praktijken. Blijkbaar hebben sommige directies nog altijd geen respect voor jonge leerkrachten.
Wat me daarnaast ook een beetje verontrust, is dat in het artikel dat vorige week in Het Belang van Limburg stond – ik heb het bij –, staat dat verschillende directeurs en coaches zelfs nooit in de klas van die leerkrachten zijn komen kijken. Er zijn dus directeurs die hun jonge leerkrachten, die net het meeste ondersteuning nodig hebben, onvoldoende begeleiden en ondersteunen. Dat vind ik een probleem.
Een school functioneert enkel goed met een sterke directeur, dat weten we, maar ook enkel met een sterke directeur die zich kan richten op zijn of haar kerntaken. Het gaat over het begeleiden van collega's en bewaken van het pedagogisch project van de school. De job van een directeur is zwaar, maar dat mag geen excuus zijn om niet iedereen correct te behandelen.
Minister, ik heb een bijkomende vraag. Ziet u een taak voor de inspectie om te checken of er voor beginnende leerkrachten voldoende aanvangsbegeleiding is en of dat op een correcte manier gebeurt? Dan ben ik het er volledig mee eens dat ze, als ze niet voldoen, niet opnieuw in de school terechtkunnen. Vroeger was het soms omgekeerd. Er werd niet geëvalueerd, en plotseling was men TADD. Als men niet goed presteerde, zat de directeur eraan vast. Het omgekeerde hebben we dus ook al meegemaakt. Of ziet u het meer als het taak van de algemeen directeur of de schoolgroepen die dit moeten opvolgen? Dat is mijn bijkomende vraag: wie kan die taak invullen om toch controle uit te oefenen op de directeurs of zij dit op een correcte manier doen, zodat de malversaties, die er toch wel zijn, voor een groot stuk kunnen verdwijnen?
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Collega, dank voor de vraag. De nieuwe TADD-regeling is bijzonder complex. Sowieso is onderwijsregelgeving wat personeelsbeleid betreft complex. Soms krijg ik vragen waar ik toch wel eventjes op moet studeren om te weten waar het precies over gaat. Ik krijg soms ook de boodschap van scholen dat je bijna een jurist nodig hebt om uit te pluizen hoe het allemaal in elkaar zit.
Ik ben benieuwd, minister, of u cijfers hebt van het aantal leerkrachten die, recent na de aanpassingen, beroep aantekenen. Want het is mogelijk, als je als leerkracht niet akkoord gaat met een beslissing, om beroep aan te tekenen. In elk geval is ons standpunt wel duidelijk: als scholen en directies aanvangsbegeleiding ontzeggen, zou dat een ernstige vorm van schuldig verzuim zijn. Ik spreek graag over cijfers en niet over een buikgevoel, dus ik hoor het graag.
Anderzijds denk ik dat het ook mogelijk moet zijn, zelfs in tijden van lerarentekorten, dat schoolbesturen afscheid nemen van een personeelslid als blijkt dat er niet aan de kwaliteitsvoorwaarden wordt voldaan. Ik wil dat onderstrepen, collega Vandenberghe.
In elk geval is het voor ons duidelijk dat de schooldirecteur een cruciale rol te spelen heeft. Ik kijk alvast uit naar de proeftuinen, minister, want misschien zijn daar voorbeelden in vervat waarin men op een flexibelere manier dat personeelsbeleid vorm kan geven, net op het vlak van evaluatie en begeleiding van jonge leerkrachten.
De heer Laeremans heeft het woord.
Dank u wel, mijnheer Vandenberghe, voor de vraag. Die is zeker terecht. We zijn natuurlijk nog maar pas met dit nieuwe systeem bezig. We hebben in het begin ook de vrees geuit omtrent de evaluatie, al na één jaar, van een leerkracht, waarbij men hem dan al de TADD kan geven waarna hij vast benoemd kan worden. Daar zijn voordelen aan, maar het is heel krap, zeker als directies, door al de drukte, nauwelijks de tijd gehad hebben om die leerkracht in de klas te gaan volgen.
De aanvangsbegeleiding is er wel, er zijn middelen voor, maar ik denk dat er heel grote verschillen zijn in hoe die op scholen worden ingezet. Ik krijg toch signalen, ook van mijn echtgenote en zo, dat daar een aantal mensen met de klak naar gooien, om het oneerbiedig te stellen. Die aanvangsbegeleiding betekent volgens sommigen dat ze dat ze even de klas binnengaan en vragen of alles goed loopt, en dan op naar de volgende. Dat kan het natuurlijk niet zijn. Ik denk dus dat het wel belangrijk is dat we evalueren hoe dat allemaal verloopt.
Dan zul je inderdaad cijfers nodig hebben om dit te kunnen verbeteren waar het misloopt. Ik denk dat er, terecht, een aantal gevallen worden aangehaald waar wordt gezegd dat men er niet genoeg zicht op heeft. Men gaat dan werkpunten in de evaluatie zetten en zo verder, om die leerkracht niet vast te moeten benoemen het volgende schooljaar. Ik denk dat we dat zeer goed moeten monitoren, dat we dat wat beter kunnen opvolgen, niet alleen met de inspectie, maar misschien ook vanuit deze commissie.
Ik heb de hele discussie nu gevolgd. Mijnheer Vandenberghe, u moet mij vergeven, maar voor mij is het heel onduidelijk wat u nu eigenlijk wilt. U zegt regelmatig in de commissie dat we de scholen meer vrijheid moeten geven, dat die deskundig zijn, dat we daar vertrouwen in moeten hebben, dat die zelf hun personeelskeuzes moeten maken, dat dat een modern personeelsbeleid is. Maar anderzijds zegt u nu ook dat de minister dat weer in handen moet nemen, dat hij de scholen op de vingers moet tikken, dat hij die scholen en hun praktijken moet stoppen. Dat is bijna een motie van wantrouwen, vind ik, naar die schooldirecties toe. (Steve Vandenberghe schudt nee. Opmerkingen van Steve Vandenberghe)
Ik zeg: het is aan de scholen, aan de schooldirecties, aan de schoolleiders, om het personeelsbeleid te voeren. Dat is hun vrijheid. Zij beoordelen en zij evalueren die leerkrachten, en zij bepalen of die leerkrachten bekwaam zijn en of die leerkrachten passen in de schoolcultuur en in het pedagogisch project van de school. Dat is hun vrijheid, en ik vind dat we daar vertrouwen in moeten hebben.
Tegelijkertijd is dat uiteraard ook hun verantwoordelijkheid. Mocht een school ervoor kiezen om een bekwame, competente leerkracht aan de kant te schuiven, dan lijkt me dat redelijk onverstandig, want dan zijn ze hun eigen lerarentekort aan het organiseren. En daat lijkt me heel onwaarschijnlijk. Ik denk dat het merendeel van de scholen echt heel correct handelt. Ik denk dat er heel wat cowboyverhalen de ronde doen.
Ik heb één extra korte vraag. In de commissievergadering van maart 2021 zei u, minister, dat het de bedoeling is om in het voorjaar van 2023 een inspirerend kader voor aanvangsbegeleiding te lanceren. Hebt u al meer zicht op een concrete timing voor die uitrol?
De heer Danen heeft het woord.
Ik sluit heel kort aan. Het is van belang dat we het personeelsbeleid in de scholen versterken en blijven versterken. Want alleen dan kunnen we erop vertrouwen, lijkt mij, dat die evaluatie op een goede manier gebeurt. Maar wanneer een directeur totaal overwerkt is of wanneer de aanvangsbeleiding hier en daar uitvalt of in bepaalde scholen misschien niet op punt staat, dan is het moeilijk om mensen te evalueren. Het personeelsbeleid is dan ook echt een sleutelelement, omdat evaluatie daarvan een belangrijk deel uitmaakt.
Bovendien zijn de startende leerkrachten sowieso een heel kwetsbare groep. Dat weten we allemaal. Ze krijgen vaak ondankbare taken, moeilijke klassen en moeilijke uren. Je moet bijna een supermens zijn om dat vanaf het eerste jaar supergoed te doen. Het is dan ook van belang om die evaluatie ook in dat kader te voorzien. Monitoring is in dat kader uiteraard van belang.
Minister Weyts heeft het woord.
In globo vind ik het wel een consistent verhaal. We zijn erin geslaagd om daarin een evenwichtig compromis te bereiken. Enerzijds geven we de starter meer recht op het vlak van aanvangsbegeleiding en ook meer perspectief op het sneller kunnen intreden in TADD en dus perspectief op een vaste benoeming.
Aan de andere kant, evaluatie na één jaar: ja, maar het is geen verplichting, voor alle duidelijkheid. De werkgever kan zeggen dat hij wat twijfels heeft of zo, dat kan. Maar belangrijk is dat er feedback is naar de betrokken starter, dat hij weet welke de werkpunten zijn en waarover er enige twijfel bestaat, zodat hij er voor zichzelf ook een verbeteringstraject aan kan koppelen, waarbij er een tweede en finaal zelfs een derde evaluatie mogelijk is. Dan zit je ongeveer – ik denk even in een backtiming – aan een periode van tweeënhalf jaar. Als je als werkgever dan toch nog wat wilt vooruitwentelen, dan is de mogelijkheid er om tot en met een periode van in globo tweeënhalf jaar je oordeel uit te stellen. Maar dan moet je inderdaad wel een oordeel geven. We willen echt dat het stopt dat, zoals tot op heden het geval was, men als werknemer alsmaar in dubio blijft: dat je, ten eerste, niet eens weet waarom je negatief geëvalueerd wordt en, ten tweede, dat het eeuwig blijft duren. Dat zijn twee elementen waaraan we hebben verholpen.
Twee, aan de andere zijde is er ook het recht op verhaal. U hebt het over controle op het oordeel over de evaluatie. De betrokken werknemer kan altijd vragen om te worden gehoord door het schoolbestuur. Dat is het ultieme. Dat lijkt me toch wel een consistent geheel van ‘checks and balances’ dat het werkbaar maakt.
Wat betreft cijfermateriaal moet ik bekijken wat we uit de databank kunnen halen. Want ik ga de scholen geen nieuwe administratieve last opleggen en zeggen dat alle vierduizend scholen ons daarover op regelmatige basis moeten rapporteren. Ik moet bekijken wat er mogelijk uit de databank kan worden gehaald.
Wat de proeftuinen betreft, heb ik er nog geen zicht op welke projecten er werden ingediend. Ik weet echt waar niet wat er inhoudelijk allemaal werd aangediend.
Maar ik geef ook nog eens mee dat, in het kader van wat ik een evenwichtig geheel en compromis noem, het toch niet van klein belang is dat de scholen vooral met de ontslagprocedure veel meer verantwoordelijkheid en vrijheid hebben gekregen om een degelijk personeelsbeleid te voeren. Want vroeger was er ook een grote vrees en terughoudendheid om mensen te laten instromen in TADD en in een vaste benoeming, omdat men dan wist dat men er nooit meer van afgeraakte. En ook die uitwas, die ontslagprocedure van vier jaar, hebben we teruggebracht tot iets meer dan één jaar. Je kunt namelijk op grond van twee negatieve evaluaties in twee verschillende schooljaren worden ontslagen. Maar dat lijkt mij wel essentieel om directies toe te laten om een echt personeelsbeleid te voeren. En een personeelsbeleid is jammer genoeg niet alleen een verhaal van een wortel, maar ook van een stok, niet alleen van beloning, maar ook van repressief kunnen optreden. Daarom sta ik toch nog wel achter het geheel van dat compromis.
Mijnheer Vandenberghe, ik denk dat u nog een repliek wilt.
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Ja, ik ben een beetje ontgoocheld in uw opmerking aan mij. U weet dat ik als voormalig directeur een groot voorstander ben van het geven van vrijheid aan directies om een degelijk personeelsbeleid, coachingbeleid, evaluatiebeleid en opvolgingsbeleid te voeren. Ik heb zelf tien jaar op mijn strepen gestaan om dat te kunnen doen. Als er dus iemand in deze commissie is die dat altijd zal verdedigen, dan ben ik dat wel. Maar dat is mijn punt niet.
Ik wil inderdaad nog twee zaken terugkoppelen. Je kunt natuurlijk worden gehoord. Maar er zijn collega’s die zeggen dat als ze niet meer mogen in school A, ze zich dan niet zullen laten horen omdat ze dan hun ruiten ingooien om nog in andere scholen van start te kunnen gaan. Er zijn dus ook mensen die dat gewoon niet durven. Het is niet sluitend.
En twee: de essentie is dat de directeurs voldoende ruimte moeten hebben. Dat zeggen we hier allemaal. Bijvoorbeeld in de scholengroep waar ik directeur ben geweest, heeft de school drie aanvangsbegeleiders aangesteld die rondgaan in alle scholen. Als ik hen tegenkom – twee daarvan zijn goede vrienden van mij – zeggen ze mij dat ze rap rap eens binnengaan, rondkijken of alles in orde is en dan meteen weer weg moeten, omdat ze er zoveel moeten doen. Dat is dus een correcte opmerking.
Cowboyverhalen zijn er ongetwijfeld. Ik heb ook niet gezegd dat het over 70 procent van het systeem gaat. Maar we moeten gewoon waakzaam zijn dat die negatieve zaken eruit gaan. De collega heeft gelijk: we moeten objectieve cijfers hebben. Ik zal ze nog eens opvragen. Ik heb ook niet gezegd dat de minister dat weer allemaal in handen moet nemen, integendeel. Dan spreek je jezelf inderdaad tegen. Maar ik heb gewoon gevraagd wie daar binnen een scholengemeenschap, binnen een scholengroep enige waakzaamheid voor aan de dag kan leggen.
Dus jawel, ik ben voor vrijheid, voorzitter. U weet dat van mij. We gaan niet weer pamperen en betuttelen. De directeur die verantwoordelijk is om aan de inspectie te tonen dat hij zijn pedagogisch project en schoolproject goed aanpakt, moet ook de vrijheid hebben om zijn personeelsbeleid op een correcte manier in te vullen en dat met de juiste mensen te doen. Daarmee ben ik het volledig eens. Want anders is dat zoals een voetbaltrainer die kampioen moet worden van zijn bestuur, maar niet zelf zijn spelers kan of mag kiezen.
Het is een moeilijke kwestie. We moeten het niet dramatiseren, maar er wel waakzaam voor blijven. Dat is mijn punt. Ik hoop dat het misverstand hiermee werd rechtgezet.
De vraag om uitleg is afgehandeld.