Report meeting Commissie voor Wonen en Onroerend Erfgoed
Report
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Sociale huisvestingsmaatschappijen (SHM’s) kunnen sinds kort sociale huurders met vastgoed in het buitenland laten opsporen door private onderzoeksbureaus, dat weten we allemaal. De Vlaamse Regering voorziet hiervoor een kader en subsidies.
Uit cijfers die u recent vrijgaf, blijkt dat in Gent nog geen enkel onderzoek werd gevoerd met Vlaamse subsidies. Andere sociale huisvestingsmaatschappijen vroegen wel al subsidies aan en lieten dergelijke onderzoeken uitvoeren. Dit betekent echter niet dat er geen controles gebeuren door de Gentse sociale huisvestingsmaatschappijen. De directeur van Volkshaard, Hans Heyse, geeft aan dat er bij tien huurders vermoedens waren van eigendom in het buitenland, maar dat er via een verkennend onderzoek – door een van de organisaties op uw lijst – geen signalen waren dat verder onderzoek nodig was.
Maar toch – en dat was toch wel een beetje een vreemde reactie – drong u erop aan dat de sociale huisvestingsmaatschappijen gebruik moeten maken van de nieuwe regeling. Het is natuurlijk goed dat u dat stimuleert, maar de vraag is waarom dat zou moeten gebeuren als er geen indicaties zijn dat verder onderzoek nodig was door organisaties die u zelf suggereert.
Daarom heb ik de volgende vragen.
Zijn de onderzoeken in uw ogen pas succesvol volbracht wanneer fraude wordt ontdekt? Of hoe moeten de sociale huisvestingsmaatschappijen deze raad interpreteren?
Een van de motiveringen is dat de sociale huisvestingsmaatschappijen geen financieel risico lopen via deze weg. Toch moeten de private onderzoeksbureaus betaald worden voor hun werk, ook wanneer geen eigendom in het buitenland gevonden wordt. Hoeveel kost zo'n onderzoek gemiddeld aan Vlaanderen?
U verwijst tevens naar de opbrengsten in Antwerpen, Mechelen en Limburg na succesvolle onderzoeken naar buitenlandse eigendom van sociale huurders. Kunt u daar cijfers over geven? Over welke opbrengsten gaat het hier? Hoe hoog lopen de terugvorderingen op van de sociale huurders als er fraude is vastgesteld? Hoe verlopen die afbetalingen?
Hoe wordt er gegarandeerd dat het om een volwaardige eigendom in het buitenland gaat?
Minister Diependaele heeft het woord.
Dank u wel, mijnheer Vaneeckhout, voor uw vragen.
Uiteraard is het succes van de raamovereenkomst niet afhankelijk van het aantal dossiers waarbij fraude effectief ontdekt wordt. De cijfers en de resultaten tonen wel aan dat het een goede zaak is dat we met deze aanpak gestart zijn en dat we een raamovereenkomst ter beschikking hebben gesteld van de sociale verhuurders.
Voor mij is noch het aantal onderzoeken, noch de positiviteitsratio bepalend voor het resultaat van dit project. Cruciaal is dat het mogelijk is om bij een vermoeden van fraude die vermoedens nu ook effectief te gaan controleren. Is dat misbruik er, dan wordt er ingegrepen; is dat er niet, dan is dat ook uitgeklaard en kan de discussie daarover stoppen. Op die manier verhoogt het draagvlak voor sociaal wonen en maken sociale huurders die er eigenlijk geen nood aan hebben, plaats voor hen die er op dat moment wél recht op hebben en nood aan hebben.
Laat het wel duidelijk zijn: ik ben ervan overtuigd dat de communicatie over die cijfers wel van belang is. Waarom? Omdat we natuurlijk door dat aantal te communiceren ook die sociale huisvestingsmaatschappijen of sociale verhuurders in het algemeen aanzetten tot het overwegen van die onderzoeken, om te kijken of er bij hen vermoedens zijn van een buitenlandse eigendom en dus ook dat onderzoek op te starten. Als zij dat doen, zijn daar twee grote voordelen aan verbonden. In de eerste plaats zijn er de mensen – tot nu toe toch al driehonderd – die uiteindelijk wel een sociale woning krijgen en die alleen door dat onderzoek versneld een sociale woning toegewezen krijgen. Driehonderd kan relatief zijn op een veel grotere wachtlijst – ik ben mij daar helemaal van bewust –, maar voor die individuele huishoudens is dat van heel groot belang. In die zin denk ik dat het belangrijk is. Het tweede is voor mij ook een zeer belangrijk punt om het draagvlak voor sociaal wonen overeind te houden. Dat is namelijk dat de Vlaming, iedereen die door zijn solidariteit via zijn belastingen bijdraagt aan dat sociaal woonbeleid, ziet dat het daadwerkelijk rechtvaardig is en dat het eerlijk wordt besteed, dat die ideeën dat er een onrechtvaardige verdeling zou zijn, aangepakt worden. Dat lijkt mij cruciaal te zijn. Daarom maakt het aantal op zich dus niet uit of beantwoordt het niet de vraag of het project al dan niet succesvol is, maar we moeten er wel over communiceren om de reden die ik geschetst heb.
Ik kom tot uw tweede vraag. Als we rekening houden met de cijfers tot en met eind april van dit jaar, bedraagt de gemiddelde toelage van Vlaanderen 1287 euro per onderzoek waarvoor een vergoeding werd uitgekeerd. Zoals u weet moeten sociale verhuurders in het slechtste geval 25 procent van het vooronderzoek zelf financieren. Dus wanneer het vooronderzoek geen indicaties van buitenlands bezit aan het licht brengt, komt Vlaanderen voor 75 procent tussen in de factuur.
Ik ga naar uw derde vraag. De Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen (VMSW) beschikt enkel over informatie inzake het aantal uitgevoerde onderzoeken en de positiviteitsratio van die onderzoeken. Op wat er daarna gebeurt met het resultaat van het onderzoek, hebben we geen zicht.
Zoals u weet, wordt bij vastgestelde fraude de huurovereenkomst opgezegd. Daarnaast kan de sociale verhuurder de onterecht genoten sociale huurkorting terugvorderen van de sociale huurder. Vanaf het ministerieel besluit (MB) Boekhouden 2022 zullen de woonmaatschappijen de terugvorderingen moeten boeken onder een bepaald rekeningnummer. Na afloop van dat boekjaar en bij neerlegging van de jaarrekeningen kan er hierover dus gerapporteerd worden. We gaan dat pas nadien zien. Er zijn ook heel veel sociale huisvestingsmaatschappijen – ik ondersteun dat – die een procedure opzetten om zeer veel dialoog te voeren, om te kijken of er een minnelijke oplossing is en dergelijke meer. Om die redenen kunnen we daarover dus nog niet rapporteren.
Dan kom ik tot uw vierde vraag. In een eerste fase wordt een vooronderzoek gevoerd. Dat is een eerste administratief onderzoek, waarbij men nagaat of er onroerende goederen in het te onderzoeken land aanwezig zijn. De sociale verhuurder ontvangt op dat moment al een beschrijving van het type onroerend goed – gebouw of grond – en indien mogelijk de bestemming van het goed, bijvoorbeeld woning, bouwgrond, landbouwgrond, handelspand enzovoort. Indien er geen woning of perceel bestemd voor woningbouw wordt aangetroffen, dan voldoet de huurder aan de onroerendbezitvoorwaarde en is een onderzoek ten gronde, een tweede fase, dus niet nodig. Een huurder die over een toegelaten goed beschikt, zal dus niet verder worden onderzocht.
Er bestaan ook een aantal uitzonderingen op de onroerendbezitvoorwaarde. Blijkt het wél te gaan om een niet toegelaten zakelijk recht op een woning of perceel bestemd voor woningbouw, dan wordt een onderzoek ten gronde gevoerd in een tweede fase. Dat onderzoek leidt tot een volledig dossier over het onroerend goed, zodat de sociale verhuurder op basis van alle nodige informatie verdere stappen kan ondernemen. Dat gaat dan daadwerkelijk ook over een juridische onderbouwing van de aantijging.
De huurder kan uiteraard steeds de zaken betwisten, meer informatie verschaffen of in beroep gaan tegen de beslissing.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, dank u wel voor het antwoord. Wat de cijfers betreft: alle begrip dat u daar nog niet over kunt rapporteren. Dat maakt het natuurlijk ook moeilijk om op dit moment te evalueren wat de totale impact is op de hele uitdaging. Ik zal mij dus eerst en vooral focussen op uw statement, terecht, denk ik, dat we moeten werken aan het draagvlak voor sociaal wonen, dat we moeten tonen dat er een eerlijk systeem is, waarbij mensen die daar geen recht op hebben, dat recht ook niet krijgen.
Ik ben het daar in principe mee eens, maar als alle sociale huisvestingsmaatschappijen zeggen dat ze zelf onderzoek hebben gedaan en dat er geen indicaties waren dat er verder onderzoek moest gebeuren, en uw reactie daarop is dat u toch aandringt op verder onderzoek, dat er meer gebruik moet worden gemaakt van het systeem, ook in Gent, dan suggereert dat minstens dat dat onderzoek door de sociale huisvestingsmaatschappij niet betrouwbaar is. Dat vond ik wel een zeer vervelend signaal, omdat er daarvan natuurlijk geen enkele indicatie is. Organisaties die u zelf aanprijst, hebben dat net onderzocht en zijn tot de conclusie gekomen dat er geen verder onderzoek nodig is. Als minister kunt u dan niet onschuldig zeggen dat er toch verder onderzoek moet komen. U bent minister van Wonen. Daarmee geeft u een duidelijke boodschap. Dat is iets anders dan wat u op andere momenten, op andere plaatsen hebt gedaan. Ik verwijs naar een recente tweet van u. Ik denk dat het in Zele was dat er vijf woningen opnieuw zijn vrijgekomen omdat er een bewijs was dat er fraude of bezit in het buitenland was. Op zich is het niet eens zo slecht dat u dat dan zegt, dat u kenbaar maakt dat uw systeem werkt. Het is ook uw goed recht als minister om dat duidelijk te maken, maar dat is toch wel een fundamenteel ander signaal dan het signaal dat u in Gent hebt gegeven. Daar heb ik dus toch wel wat vragen bij, politiek en communicatief.
Een ander probleem dat wij daar als fractie natuurlijk mee hebben, is dat u hiermee schermt alsof dat een oplossing zou zijn voor het grote probleem. Ik kijk achter mij, omdat ik het eigenlijk niet beter kan brengen dan een collega die met mij in deze commissie zit, het heeft gebracht. Ik zal collega Jans eventjes citeren. Op uw uitspraak over die vijf woningen in Zele zegt collega Jans: “Goed zo, 5 woningen terug vrij. Zullen we dan nu terug focussen op de andere 169.995 die wachten op een sociale woning?” Woorden zijn niet onschuldig. U hebt alle redenen om die fraudeurs die er op sommige plaatsen zijn, dat zeer beperkte aantal mensen die misschien volgens de huidige regelgeving geen recht hebben op een sociale woning, juridisch aan te pakken, maar door alleen maar te focussen op die fraude, schept u natuurlijk het beeld dat dát het fundamentele probleem is, dat er geen andere grote problemen zijn, en dat die 170.000 mensen die op een wachtlijst staan, allemaal een antwoord zullen krijgen door uw strijd tegen de fraude. Ik vind dat u daarmee een niet-correct beeld schept van wat mensen denken over sociale huurders. In plaats van het draagvlak voor sociale huisvesting en sociale huurders te vergroten, dreigt u het omgekeerde te doen door het probleem uit te vergroten en te doen alsof dat de grote focus is. Ik heb daar dus wel wat vragen bij, los van de fundamentele discussie, die we, aangezien we de cijfers nog niet hebben, waarschijnlijk over enkele maanden beter zullen kunnen voeren.
Mevrouw Blancquaert heeft het woord.
Ik wil u bedanken, minister, dat u de raad van mijn collega D’haeseleer in de commissie van 21 april 2022 hebt gevolgd. Bij zijn vraag over hetzelfde onderwerp heeft mijn collega D’haeseleer er toen op aangedrongen dat uw administratie de druk zou opvoeren ten aanzien van de sociale huisvestingsmaatschappijen die het raamcontract negeren. We stellen tot ons genoegen vast dat u de druk opvoerde bij de Gentse SHM’s om meer gebruik te maken van het raamcontract. Dat linkse partijen hier wat meer problemen mee hebben, dat hebben we hier al meermaals mogen vaststellen in deze commissie. U weet, minister, dat wij het appreciëren dat u als eerste minister van Wonen eindelijk dit probleem aanpakt. Dat we het nog onvoldoende vinden, dat weet u ook.
Ik heb nog een bijkomende vraag. Tijdens de bewuste zitting van 21 april 2022 zei u tegen mijn collega D’haeseleer dat als SHM’s geen gevolg geven aan informatie van burgers over mogelijke fraude, vermoedens dus, deze burgers zich tot u konden richten. Men zou dat onderzoeken en eventueel de SHM’s aansporen om een onderzoek in te stellen. Welke garantie hebt u of kunt u ons geven dat SHM’s die voordien weigerden om er iets mee te doen, effectief in actie gaan schieten? Worden ze daartoe verplicht?
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Collega’s, ik begrijp eerlijk gezegd de strijd die sommige collega’s hier proberen te voeren, absoluut niet. Ik heb het erg moeilijk met de kritiek van bepaalde collega’s hier aanwezig die ik lees op sociale media. Deze maatregel staat volledig los van het andere beleid dat wij voeren. Ik wil u de vraag stellen: waar halen jullie het eigenlijk dat wij enkel op deze maatregel focussen?
Ik vind dat we die strijd tegen fraude moeten aanmoedigen. Ik vind dat we blij moeten zijn dat de sociale woningen enkel en alleen worden voorbehouden voor diegenen die er recht op hebben. Ondertussen zijn er al meer dan driehonderd gezinnen die door deze maatregel eindelijk hun broodnodige sociale woning hebben bekomen. Ik vind dat cijfer wel degelijk belangrijk, want dat positieve cijfer gaat een ontradend effect hebben. Vroeger stonden de huisvestingsmaatschappijen volledig machteloos en konden ze geen enkel onderzoek starten. Nu kunnen ze dat wel doen. Het feit dat ze die mogelijkheid hebben, heeft een ontradend effect op fraude. Dit verhaal is alleen maar een win-win en ik heb geen enkel begrip voor de kritiek.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Ik wil me aansluiten op deze vragen en herhalen wat ik in deze commissie en op andere plekken al verschillende keren heb gezegd hierover. De strijd tegen fraude en de mogelijkheid voor sociale huisvestingsmaatschappijen om gericht te zoeken op fraude, op buitenlandse eigendommen – net zoals we ook streng zijn op binnenlandse eigendommen – hebben we niet alleen mee goedgekeurd uit overtuiging, maar we hebben het ook in het regeerakkoord gezet. Als we sociale woningen, waar een groot tekort aan is, willen toewijzen, dan moeten we dat doen op basis van regels. Dat is correct. Een van die regels is dat je geen andere eigendommen mag hebben, niet in de naastliggende gemeente, maar ook niet in een buur- of een ander land. Wat dat betreft is er geen enkel probleem. Natuurlijk zingt elke vogel zoals hij gebekt is. Dat doen wij in de politiek ook. Wat ik heb gedaan is gereageerd op de communicatie van de minister. Het staat iedereen natuurlijk vrij om te reageren.
Ik vind het belangrijk om duidelijk te maken dat we strijd voeren tegen fraude. Anders zou ik niet hebben toegestaan dat het in het regeerakkoord kwam of dat het goedgekeurd werd. Het is ook belangrijk om duidelijk te maken dat dit over een heel kleine minderheid gaat. De overgrote meerderheid van de mensen die in een sociale woning wonen – gezinnen, alleenstaanden, gepensioneerden – doen, net zoals u en ik, hun uiterste best om er het beste van te maken. Als ik zie dat het steeds moeilijker wordt om dat draagvlak voor sociaal wonen erdoor te krijgen, dan denk ik dat we evenveel moeite moeten doen om de positieve verhalen te brengen. Het ene sluit het andere absoluut niet uit.
Minister Diependaele heeft het woord.
Dank u wel voor de reacties. Ik denk dat daar trouwens een goed debat in zit, want het gaat niet zozeer over het systeem zelf, wel over de communicatie. Maar laat me daar op het einde nog op terugkomen.
Mijnheer Vaneeckhout, over Gent ga ik heel eerlijk en open zijn. Neen, ik denk niet dat wat men in Gent doet, op een of andere manier te vergelijken is met wat wij willen doen of hoe ons systeem eruitziet. Dat is volgens mij geen ernstige manier om dat aan te pakken. Het gaat daar enkel en alleen om een gesprek met de medewerkers van de sociale verhuurders zelf, wat volgens mij – en dat zeg ik met het grootste respect voor die medewerkers – niet geschikt is om te doen. Dikwijls bestaat er een vertrouwensrelatie. Dat is een van die positieve elementen van de sociale huursector. Dan kan je dat daar niet aan overlaten. Om dat punt te kunnen bewijzen, is er een tegenproef nodig. Dat er effectief geen enkel gevonden is in een stad als Gent, mijnheer Vaneeckhout, toont volgens mij op zich al aan dat er wel vragen zijn te stellen bij het systeem dat men heeft gevolgd. Maar goed, zonder tegenproef kunnen we er een welles-nietesspelletje van maken en zullen we het nooit weten. Dat vind ik jammer.
Ik ga naar mevrouw Blancquaert. Ik vind het een beetje flauw, in alle eerlijkheid. We hebben de heer D'haeseleer op geen enkele manier nodig gehad voor wat dan ook. De heer D'haeseleer is degene die zich nog het meest heeft verzet tegen ons systeem, en pas op het moment dat het blijkbaar toch nog redelijk werkte, op de kar is gesprongen. Uw partijvoorzitter heeft mij op Twitter of op Facebook nog uitgemaakt voor leugenaar. Dat vind ik altijd harde woorden om te gebruiken. Welke meerwaarde heeft dat nu in een politiek debat waar we op een beschaafde manier van mening kunnen verschillen? Hij noemde mij echt vlakaf leugenaar. Dat toont een beetje het niveau waarop men speelt. Maar goed, ik heb daar op dat moment niet aan meegedaan. Maar kom nu niet zeggen dat we de raad van de heer D'haeseleer nodig gehad hebben, mevrouw Blancquaert. Alstublieft zeg.
Een verplichting opleggen? Neen. We gaan de sociale verhuurders geen verplichting opleggen, maar we blijven ze wel aanmoedigen om in te stappen in dit systeem. We gaan onder andere een soort bevraging doen, die vanuit de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen zal gebeuren, om te kijken waarom die sociale verhuurders er niet in meestappen. Is dat omdat het een moeilijke procedure is, of is het ook de kostprijs? Alles is mogelijk. Zo kunnen we daaruit leren wat men nog meer nodig heeft om toch in het systeem te stappen en zien wat we nog kunnen doen.
Ik kom tot het laatste punt. Eerlijk waar, het is iets waar ik zelf over heb nagedacht. Hoe ga je om met communicatie rond dergelijke wantoestanden? Want het gaat niet alleen hierover, het gaat niet alleen over het onderzoek naar buitenlandse eigendommen. Het gaat ook over de lijst van huurders die het te bont gemaakt hebben, die drie jaar lang niet meer mogen inschrijven op een wachtlijst. Het gaat ook over de inschrijving bij VDAB. Het gaat over de taalkennisvereiste en dergelijke meer. Sommigen onder u zeggen dat als je daarover communiceert, je de sociale huur in een slecht daglicht zet. Mijn overtuiging is dat we daar eigenlijk aantonen dat we aanpakken wat vandaag al leeft bij een groot deel van de bevolking.
Ik ga u een paar redenen geven waarom ik heb gekozen voor dat tweede. Eerst en vooral vind ik het de plicht van een politicus om daarover te communiceren, ook als het slecht gaat. Als je niet communiceert over je beslissingen, dan is dat waarschijnlijk omdat het geen goede beslissingen waren. Als je niet het lef hebt om het debat aan te gaan over je beslissingen, dan zijn het waarschijnlijk geen goede beslissingen geweest. Ik heb altijd de houding aangenomen dat als ik iets doe of wat dan ook, ik dan ook bereid ben om er te gaan staan en er effectief over te debatteren en te communiceren.
Mijnheer Veys, als u aanklaagt dat er te weinig wordt gedaan voor de wachtlijsten of wat dan ook, dan zal ik hier komen om er effectief over te debatteren. We zullen van mening verschillen. Ik zal proberen uit te leggen waarom ik die beslissing heb genomen en dat we die hervorming van de sociale huisvestingsector doen om op lange termijn te werken, maar dat we aanvaarden dat er minder bouwvolumes zijn en ga zo maar door. Dat debat moeten we voeren. Dat is de plicht.
Een van de eerste dingen die ik gedaan heb vanuit mijn bevoegdheid voor Wonen was eind 2019 begin 2020 naar een debat gaan in Beveren, in een Van der Valk-hotel. Ik weet het nog zeer goed. Daar ben ik voor de eerste keer in debat gegaan met sociale huurders zelf. Dat was niet gemakkelijk, want toen werden de sociale huurprijzen aangepast. Ik kan u zeggen dat er bij de eerste woorden die ik uitsprak, al boegeroep was in de zaal. Hier valt het nog wat beter mee, moet ik zeggen. Maar ik ben er wel gebleven. Ik denk dat ik er een uur of anderhalf uur mee heb gepraat. Daar is me vooral opgevallen, en ook in mijn mailbox zag ik dat, hoe sociale huurders daar zelf over denken en dat sociale huurders zelf vragende partij zijn om die wantoestanden aan te pakken. Dat heeft me overtuigd dat het zo belangrijk is om effectief te communiceren en effectief aan te geven dat we die wantoestanden aanpakken.
Wat me nog meer frappeerde, en wat een volgende reden is, is dat heel wat mensen die op de wachtlijst staan, kandidaat-sociale huurders, zich in heel veel gevallen onheus behandeld voelen. Er is een zeer groot onrechtvaardigheidsgevoel. Daar wil ik tegen ingaan door uit te leggen dat er inderdaad een probleem is. Ik steek dat niet weg. Er is een probleem van wachtlijsten. U hebt die e-mails ook al gekregen, daar ben ik heilig van overtuigd. Mensen zeggen dat ze al heel lang op de eerste plaats staan, maar dat ze voortdurend anderen zien instromen in sociale woningen. Ze vragen hoe dat komt. Dan krijgt men verhalen te horen die niet altijd proper uitgedrukt zijn, maar ieder vogeltje zingt zoals het gebekt is, mevrouw Jans, dat is zeker waar. Dan vind ik het mijn plicht om uit te leggen dat we proberen om daar wel degelijk iets aan te doen. Het onrechtvaardigheidsgevoel is meestal niet helemaal terecht maar dat is subjectief. Er zit een reden achter. Er is een rangorde en we nemen maatregelen om bepaalde wantoestanden aan te pakken.
En dan in laatste instantie, wat ik ook altijd benadruk: ik ben er echt heilig van overtuigd dat, als we het hier in deze commissie over het nimbysyndroom (not in my backyard) en dergelijke hebben, en over het feit dat lokale besturen bijvoorbeeld minder geneigd zijn om mee te gaan in sociale woningprojecten, dat natuurlijk dikwijls ligt aan mensen die niet graag hebben dat er in hun buurt sociale woningen komen, of wat dan ook. Daar leeft ook een vooroordeel, dat ik voor een deel wil wegnemen door aan te tonen dat we bepaalde wantoestanden, waarvan zij denken dat die alomtegenwoordig zijn, wel degelijk aanpakken.
Ik probeer in die communicatie altijd voorzichtig te zijn. Mevrouw Jans, ik heb geen probleem met zo’n tweet, dat vind ik allemaal heel goed voor het debat, dat is geen enkel probleem. Mijnheer Vaneeckhout, dan moest u Nadia haar antwoord daarop ook wel hebben geciteerd, maar goed.
Wij zijn in onze communicatie altijd zeer voorzichtig geweest met aan te geven wat het precies is. Het gaat inderdaad niet om x aantal procent van het totaal aantal sociale huurders, absoluut niet. In de paasvakantie, ik weet niet meer precies wanneer het was, ben ik nog naar Genk gereden, denk ik, om daar nog een interview over te doen, omdat men op dat moment blijkbaar heel hoge cijfers had. Wij zijn altijd zeer voorzichtig om aan te geven waar het precies over gaat en dat is: dat vermoeden, wat is daar dan het resultaat van?
Waarom is het zo belangrijk om dat aan te geven? Dat is vooral om die sociale verhuurders aan te zetten om in te zien, mijnheer Vaneeckhout, hopelijk ook in Gent, dat het systeem wel degelijk werkt. Ergo, dat het ook werkt om mensen die nu op de wachtlijsten te staan – dat zijn er niet zo heel veel, driehonderd tot nu toe – te laten instromen in een woning.
Ik begrijp dat we daarover van mening verschillen en dat vind ik ook niet erg, maar ik probeer u maar uit te leggen waarom ik denk dat de communicatie daaromtrent wel van belang is.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Voor alle duidelijkheid, ik volg collega Sminate ook wel degelijk en ik zie inderdaad dat ze verwijst naar driehonderd woningen, waar u uw afsluitende opmerking over maakt.
Misschien wil ik het eerst inhoudelijk hebben over Gent. Ik denk dat u misschien beter het gesprek aangaat met Gent, in plaats van mediaverklaringen te doen die een beeld scheppen alsof er daar toch een gigantisch probleem zou zijn, terwijl de organisaties, die u aanraadt om onderzoek te doen, tot de conclusie komen dat er in de casussen die voorliggen op dit moment geen enkele reden is om verder onderzoek te voeren. Dat is wat de situatie is in Gent.
U kunt het oneens zijn met die aanpak, daar heb ik alle respect voor, maar dat is iets anders dan het beeld scheppen dat u er eigenlijk zeker van bent dat het anders is dan de conclusie van de organisatie die u zelf aanraadt.
Ten tweede, wat betreft de communicatie is het natuurlijk een wat te eenvoudige steekproef, minister, maar ik snap uw redenering. Ik snap zelfs dat u zegt dat u ook wel zichtbaar wilt maken dat die regelgeving er is en dat die controles gebeuren. Wat mij echter stoort, of wat ik zorgwekkend vind, is dat de andere kant niet in beeld komt.
Ik heb het nu eens bekeken – heel snel, voor alle duidelijkheid, het is geen representatieve steekproef – en de voorbije drie maanden hebt u het een aantal keer via Twitter gecommuniceerd over sociale huisvesting. U bent geen dagelijkse twitteraar, en dat is een goede zaak, dus geen probleem daarmee, maar de enige tweets die u de voorbije drie maanden hebt gestuurd over sociale huisvesting, gaan over eigendommen in het buitenland. Er is de voorbije drie maanden geen enkele keer in beeld gebracht wie de mensen zijn die er terecht in wonen en waarom u er als minister achter staat dat dat wordt gedaan.
Dat beeld is niet correct volgens mij. Ik denk dat het legitiem is om te zeggen dat u in beeld wilt brengen dat misbruik wordt aangepakt. Ik denk echter dat het niets helpt aan het draagvlak voor sociale huisvesting als de bevoegde minister niet duidelijk maakt waarom hij er wel achter staat om die investeringen te doen.
Dat is mijn vraag aan u, en misschien ook aan de diensten: misschien moet er een campagne komen om voor een stuk zichtbaar te maken aan de mensen dat we misbruik aanpakken, maar dat er naast die 300 aangepakte misbruiken ook duizenden mensen zijn die terecht in sociale huisvesting wonen, omdat ze het moeilijk hebben, iedere dag worstelen en daar dus hun plaats verdienen. Dat is dus de oproep van onze fractie.
De vraag om uitleg is afgehandeld.