Report meeting Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over burn-out bij onderwijspersoneel
Report
Mevrouw Grosemans heeft het woord.
Minister, uit de driejaarlijkse werkbaarheidsmonitor van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) blijkt dat ruim 13 procent van de Vlaamse werknemers een burn-outrisico heeft. In het rapport spreekt men over personen met burn-outsymptomen. Het gaat dan over mensen die nog wel aan het werk zijn, maar niet meer naar behoren functioneren op en buiten het werk.
Het rapport toont aan dat die symptomen vaker voorkomen bij bepaalde deelgroepen op de arbeidsmarkt. Zo zijn er heel wat verschillen op vlak van gender, leeftijd, beroepsgroep en sector. Vooral die laatste cijfers springen in het oog, want de onderwijssector en -beroepsgroep scoort ver boven het Vlaams gemiddelde. Maar liefst 21,1 procent van de onderwijsmedewerkers loopt in 2019 met burn-outsymptomen rond. Voor de hele onderwijssector bedraagt dit percentage 19 procent. Het is daarmee de meest risicovolle sector volgens het rapport. Ter vergelijking: in 2016 bedroeg dat sectorpercentage nog maar 13,7 procent.
Die cijfers hebben natuurlijk gevolgen voor het onderwijs. Wie burn-outsymptomen heeft, zal sneller overwegen om elders werk te zoeken en is vaker en langer ziek. Dat uit zich vandaag in de uitstroom- en ziektecijfers in het onderwijs. De SERV pleit daarom voor meer preventie op de werkvloer om deze mensen beter te ondersteunen en ervoor te zorgen dat ze niet effectief uitvallen.
Ik heb hierover de volgende vragen voor u. De onderzoekers geven aan dat werkdruk de meest doorslaggevende factor is voor een burn-outrisico. Hoe kunt u die werkdruk in het onderwijs nog verder verlagen en welke maatregelen zult u hiervoor nemen? Welke acties kunt u nemen om het preventie- en welzijnsbeleid op scholen nog verder te versterken? U wacht momenteel de bevindingen van de onderwijsinspectie af om overbodige planlast in een ruimer kader te gieten. Hoe zult u over dit kader communiceren naar leerkrachten en directies? En wanneer hoopt u hiermee te landen?
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Collega’s, minister, recent maakte de SERV de resultaten van zijn driejaarlijkse werkbaarheidsenquête bekend. Uit het rapport blijkt onder andere dat de groep mensen die te kampen hebben met burn-outsymptomen toeneemt. 13,6 procent van de werknemers signaleert burn-outklachten. Deze mensen zijn wel nog aan de slag maar hebben het vaak moeilijk om hun job naar behoren te kunnen doen of zich te concentreren buiten het werk. In 2004 was dat cijfer nog 10,2 procent. Burn-outsymptomen komen in elke deelgroep op de arbeidsmarkt voor, maar er zijn wel beduidend meer zorgmedewerkers en mensen die werken in het onderwijs die burn-outsymptomen hebben, volgens de enquête.
Deze werknemers zijn uiteraard minder inzetbaar, ze overwegen vaker ander werk te zoeken en achten zichzelf minder in staat om hun huidige job verder te zetten tot aan hun pensioen. De SERV adviseert daarom om nog meer in te zetten op preventie en duurzame inzet. Er zijn extra maatregelen nodig om de te hoge werkdruk en emotionele belasting in te perken maar ook de rol van de directe leidinggevende, voldoende autonomie en afwisseling zijn elementen die kunnen bijdragen aan een oplossing.
In dit kader heb ik volgende vragen, minister. Welke actie of acties wilt u ondernemen of inzetten op preventie met betrekking tot mentaal welzijn voor ons onderwijspersoneel? Welke tools voorziet u hiervoor voor de scholen? Welke acties onderneemt u om de vlakke loopbaan van leerkrachten te doorbreken?
Minister Weyts heeft het woord.
Ik zal proberen te antwoorden vanuit verschillende invalshoeken en facetten. Ten eerste denk ik dat we, vooral ook in het kader van de recente collectieve arbeidsovereenkomst, wel wat verwezenlijkt hebben op dat vlak. Ik verwijs bijvoorbeeld naar de 52 miljoen euro middelen die we voorzien hebben om scholen hun leraren veel meer te laten concentreren op hun kerntaak en ze vrij te stellen van andere taken, functies, toezicht uitoefenen, administratieve taken. Dat is dus een bedrag dat we daarvoor hebben gereserveerd: 52 miljoen euro, als ik me niet vergis.
Daarnaast was het de bedoeling dat de onderwijsinspectie, wat de administratieve lasten betreft, die een eeuwige dooddoener zijn, zou werken met een soort planlastcalculator en -radar om een en ander in kaart te brengen. Vanzelfsprekend heeft corona wat roet in het eten gegooid. Heel bewust hebben we ervoor gekozen om de onderwijsinspectie tijdens corona niet naar de scholen te sturen, dus ze hebben een tijdje hun audits moeten opschorten. Maar die draad is opnieuw opgenomen, dus dat loopt wel.
Wat mij betreft is het de bedoeling om te komen tot een kader rond de administratieve lasten, en dat mag je letterlijk nemen. Ik bedoel dan letterlijk en figuurlijk een kader waarbij we enerzijds diets maken welke administratieve lasten we minimaal voorzien maar anderzijds welke ook niet. Wat je vaststelt, is dat heel veel scholen en leerkrachten bezig zijn met administratieve rompslomp die niemand vraagt, alleszins niemand in Brussel – ik bedoel, niemand vanuit het overheidsbeleid. Soms bestaat er ook een beetje een ingebeelde motiveringsplicht, bijvoorbeeld op het vlak van een leerlingvolgdossier. Men voorziet bij elke evaluatie een vrij uitvoerige verantwoording om zich bijvoorbeeld in te dekken naar aanleiding van enkele juridische procedures die hebben plaatsgevonden. Het zal nog wel gebeuren dat evaluaties van klassenraden worden aangevochten, maar dat verantwoordt niet dat je dan voor een heel systeem en heel het jaar door jezelf een serieuze administratieve last gaat opleggen. Dan schiet heel die maatregel toch zijn doel voorbij. Ik zou dus ook letterlijk graag komen tot een kader dat duidelijk maakt aan eenieder in de leraarskamer wat we verwachten, maar ook wat we niet verwachten en welke administratieve verplichtingen eerder ingebeeld zijn.
Scholen beschikken momenteel ook over heel wat mogelijkheden om binnen de middelen die ze krijgen op het vlak van omkadering en de werkingsmiddelen taken te differentiëren. Ook daar proberen we te communiceren via Klasse, maar het is niet altijd even welbekend. Ik geef er enkele mee.
Er is een mogelijkheid voor een – daar zijn we weer met een afkorting – TAO: tijdelijk andere opdracht waardoor je een ander ambt kunt opnemen in de eigen school of in een andere school of bij een ander schoolbestuur, maar ook bij een hogeschool of zelfs bij de onderwijsinspectie. Dat personeelslid blijft tijdens het verlof titularis van de betrekking waarin hij of zij vastbenoemd is en gaat in de andere betrekking of het andere ambt dan tijdelijk aan de slag. Het personeelslid kan dus altijd nog terugvallen op de oorspronkelijke positie.
Er is ook de mogelijkheid tot een opdracht in de middelen voor aanvangsbegeleiding waarbij een personeelslid via die middelen een opdracht als mentor, coach, coördinator aanvangsbegeleiding kan krijgen. Ook daar hebben we in het kader van de cao gezorgd voor extra middelen voor aanvangsbegeleiding, om de startende leerkrachten de confrontatie met de realiteit, de praktijkschok beter te doen overleven en te zorgen voor een betere retentie, om ze meer bij ons te houden in ons onderwijs.
Er zijn ook de mogelijkheden voor bijzondere pedagogische taken: een school kan een beperkt deel van haar omkaderingsmiddelen besteden aan een niet-lesopdracht. Dat gaat dan over bijzonder pedagogische taken bijvoorbeeld voor een mentor, een leerlingbegeleider, stagebegeleider, graadcoördinator of de job van preventieadviseur.
In het basisonderwijs is ook een aanstelling als beleidsondersteuner mogelijk. Ook dat is nieuw. Daarbij beogen we vooral om de job van schooldirecteur in het basisonderwijs iets draaglijker te maken, iets meer doenbaar. Voor de nieuwe functie van beleidsondersteuner hebben we een ordegrootte van 10 miljoen euro extra middelen voorzien.
Ten slotte is er ook altijd de mogelijkheid om mensen aan te stellen in een selectie- of bevorderingsambt. Dat is adjunct-directeur, technisch adviseur, directeur of technisch adviseur-coördinator.
Er zijn dus wat mogelijkheden als ik ze hier zo opsom. We hebben het klassieke beeld van: je bent leerkracht en dat is een heel vlakke loopbaan en je kunt directeur worden. Maar daartussen bestaat wel wat. Het komt er ook op aan om dat iets kenbaarder te maken aan de scholen.
Ook rond het versterken van het welzijnsbeleid in scholen en de preventie van stress en burn-out, hebben we een aantal maatregelen genomen. Ten eerste, organiseren we dit schooljaar opleidingen en supervisies voor vertrouwenspersonen, en ook volgend schooljaar gaan we daarmee verder. Personeelsleden kunnen bij de vertrouwenspersoon terecht met allerhande problematieken op het vlak van welzijn.
Daarnaast heb ik aan de UGent en de Arteveldehogeschool gevraagd om een onderzoek te voeren rond de versterking van het welzijnsbeleid in scholen. Dat zou moeten leiden tot een inspiratiegids. Dat sluit aan bij de vaststelling die we vroeger gedaan hebben over de hoogste graad van retentie. Soms werd eens gezegd dat er een groot verschil is tussen stedelijke- en plattelandsscholen als het gaat over het behoud van leerkrachten. Er werd geredeneerd dat dat gelinkt is aan de problematiek van stedelijkheid, veiligheid en migratie. Maar als je dan dieper gaat graven, stel je vast dat er wel andere elementen een meer dominante rol spelen, namelijk de mate van het voeren van een personeelsbeleid. Directies kunnen er wel degelijk in slagen – los van de omgeving buiten de schoolmuren, los van de leerlingen- of de leerkrachtenpopulatie – om met een sterk personeelsbeleid en dus vanzelfsprekend met oog voor het algemeen welzijn van leerkrachten en andere onderwijspersoneelsleden een grotere retentiegraad te bereiken. Op dat idee willen we doorgaan en we vragen dus een wetenschappelijk onderzoeksrapport dat heel concreet inzicht geeft in de factoren die bijdragen tot het welzijn van de personeelsleden.
Binnen het kader van de cao wordt ook in de onderhandelingscomités bekeken of er een afsprakenkader kan worden vastgelegd over het gebruik van digitale communicatiemiddelen. Voor alle duidelijkheid: ik zie dat niet als wat men op andere bestuurlijke niveaus heeft geduid als het recht op onbereikbaarheid. Je stelt gewoon vast dat soms heel concreet Smartschool wel zorgt voor frustratie, voor iedereen: aan twee kanten van de draad, enerzijds bij leerkrachten die zeggen dat ze constant ’s avonds nog lastiggevallen worden met vragen van leerlingen die van toepassing zijn op de dag nadien. Leerkrachten van de weeromstuit zeggen daarop: ‘Als dat kan, dan kan ik de avond voordien ook nog wel opdrachten geven aan leerlingen voor daags nadien.’ Dat botst soms. We proberen daar tot een afsprakenkader te komen, maar niet met – met permissie gezegd – ‘onzin’ als ‘ik heb recht om mijn mails niet te mogen lezen vanaf 16 uur’. Dat wil ik niet.
We hebben de werkgroep psychosociale risico’s opgericht die op regelmatige tijdstippen samenkomt waarbij we met de administratie en samen met de vertegenwoordigers van het Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap (GO!), de onderwijskoepels, de vakorganisaties en ook met de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg (FOD WASO) die daarin vertegenwoordigd is op regelmatige basis onderzoekers uitnodigen en proberen om de vinger aan de pols te houden op het vlak van nieuwe wetenschappelijke inzichten rond welzijn en personeelsbeleid.
Tot zover mijn uitleg in een notendop. Dan stel je toch vast dat we heel wat initiatieven nemen, zowel oude, bestaande als nieuwe.
Mevrouw Grosemans heeft het woord.
Mijn zoon zei mij: “Mama, ik heb een mail gestuurd naar de klastitularis en die heeft nog altijd niet geantwoord.” Ik antwoordde: “Willem, ’t is zondag.”
Als wij dat rapport bekijken, zien wij dat geen enkele beroepscategorie ontsnapt aan burn-out. Het is een ziekte van deze eeuw. Leerkrachten lopen daarbij meer risico, omdat zij een emotioneel belastend beroep hebben, minder afwisseling, hogere werkdruk en beperkte autonomie in heel wat scholen. Minister, u hebt al heel wat initiatieven genomen. U hebt een lange uiteenzetting gegeven over de maatregelen die u nam op het niveau van de Vlaamse Regering. Maar het is een gedeelde verantwoordelijkheid. U doet op het niveau van de Vlaamse Regering wat u kunt. Maar het is ook een verantwoordelijkheid van de onderwijsverstrekkers, van de schooldirecties, van de inrichtende machten. Die moeten zoveel mogelijk gesensibiliseerd en geïnformeerd worden. Het zijn vooral de schooldirecties die hier een cruciale rol spelen en keuzes moeten maken. Zij moeten de leerkrachten meer autonomie geven en die verantwoordelijkheid durven geven. Er is nood aan schoolleiders die sterk in hun schoenen staan om planlast te verminderen, die resoluut kiezen voor de kerntaken van het lesgeven en die heel voorzichtig zijn met het opleggen van ellenlange feedbackrapporten en motiveringen, en die digitaal goed bereikbaar zijn.
Minister, ik pleit voor sensibiliseren en informeren. Ik kijk uit naar de ‘planlastradar’. Die kan zeker een meerwaarde betekenen voor het onderwijsveld. Leerkrachten moeten ook zelf geïnformeerd worden over wat nodig is en wat zij niet hoeven te doen. Ook de inspiratiegids vind ik interessant. Ik hoop dat wij volgend jaar daarmee aan de slag kunnen gaan.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Werkdruk is een problematiek van de zorgmedewerkers en van het onderwijs. Er zitten mensen uit de zorg in het publiek. Ze komen uit het verre West-Vlaanderen. Werkdruk is geen individueel probleem. Goed werkgeverschap in scholen en andere instellingen doet ertoe. In Klasse las ik een heel interessant artikel over een directeur die getuigde wat het betekent om als directeur een goede werkgever te zijn. Hij kreeg de vraag of hij een expert was in humanresourcesmanagement. Hij antwoordde dat niet te zijn en daar meer expertise in te willen krijgen. Hij vond dat hij te weinig ruimte had om zich daarin te verdiepen. Hij was te veel in beslag genomen door de dagelijkse opdrachten.
Minister, u stelt het nogal rooskleurig voor welke mogelijkheden men heeft in het onderwijs om de vlakke loopbaan te doorbreken. Gisteren heb ik daarop ook al in de plenaire vergadering gewezen. De beste stuurlui staan altijd aan wal. Vaak hebben mensen een mening over hoe het onderwijs zou moeten aangepakt worden en hoe men mensen met bepaalde competenties en vaardigheden in het onderwijs zou moeten kunnen aantrekken. Dan reageer ik altijd met te zeggen dat men niet weet hoe het telefoonboek van onderwijs eruitziet, hoeveel werk de administratie heeft om het werk geregeld te krijgen. U houdt het soms niet voor mogelijk hoeveel vervangingen zelf vervangen moeten worden. Gelukkig dat er cao’s zijn die mensen bijvoorbeeld recht geven op verlof, maar zij maken de regeling van het werk niet gemakkelijker.
Ik geloof heel sterk in de proeftuinen, zoals u weet, minister. Ik hoop dat die op het terrein wortel kunnen schieten. Ik kijk uit naar het onderzoek, want ik ga ermee akkoord dat personeelsbeleid niet door één persoon kan worden uitgewerkt. Het is een opdracht voor gedeeld leiderschap. Ik vind het belangrijk om de factoren die een goed werkgeverschap garanderen in kaart te brengen. Die factoren zijn ook belangrijk om mensen te kunnen houden in het onderwijs. Twee factoren zijn zeker van belang: autonomie en vertrouwen. Ten slotte acht ik daarbij de planlastradar heel belangrijk.
Ik heb nog een vraag die misschien wat raar is. Wanneer verschijnt het eerste rapport van de planlastradar? Wat kunnen wij doen om het personeelsbeleid nog flexibeler te maken? Hoe kunnen wij werk maken van gedeeld leiderschap bij elke directeur?
De heer Danen heeft het woord.
Ik wil heel kort aansluiten bij de vraagstellingen van de collega’s, omdat het een thema is dat mezelf heel erg beroert. Zoals gisteren ook gezegd, ook door mij onder andere – maar ik zal niet te vaak naar het debat van gisteren verwijzen, omdat dat misschien geen goede zaak is –, als een bedrijf zo’n uitval van personeel zou kennen als een aantal van onze scholen, dan zou men zich heel ernstige vragen stellen. En toch stellen we vast dat het gebeurt. Ik weet dat er gezegd wordt dat een goed personeelsbeleid voeren, geld kost en dat de middelen beperkt zijn. Dat weet ik wel. Maar als mensen uitvallen, dan kost dat toch veel meer geld, niet alleen in centen, maar ook in toekomstperspectieven van onze jeugd. En dat mogen we zeker niet laten gebeuren.
Minister Weyts heeft het woord.
Bedankt. Wat betreft de rooskleurigheid, ik schets gewoon een nuchter overzicht van de mogelijkheden die vandaag bestaan. Het is inderdaad wel zo – “elk nadeel heb se voordeel”, en omgekeerd – dat de grote variatie die er bestaat het moeilijker maakt om de personeelspuzzel te leggen. Een arbeidsorganisatie concreet gestalte geven, kent in hoofde van de directie een toenemende complexiteit. Maar de mogelijkheden zijn er wel.
Wat betreft de timing van de calculator, dat moet ik zelf even opzoeken. Dat heb ik niet zo onmiddellijk voorhanden. Daar is door corona alleszins wel wat roet in het eten gegooid. We zijn zelfs nog geen jaar ‘up and running’, dus het zal nog wel even duren.
Drie, hoe kunnen we nog een flexibel personeelsbeleid voeren? Ik denk dat die 30-tal pilootprojecten waarbij we zeggen dat scholen in een reguliere omgeving kunnen opereren, op dat vlak hopelijk wel wat lering kunnen opleveren in functie van de arbeidsorganisatie in globo voor ons Vlaams onderwijsveld.
Mevrouw Grosemans heeft het woord.
Ik heb zelf lang lesgegeven en ik heb daar eerlijk gezegd nooit horen klagen over dat men weg wil omdat het een vlakke loopbaan is. Ik denk echt niet dat dat het grote probleem is. Mensen die daar zitten, geven gewoon graag les. Wie weg wil, die kan dat ook, want de minister heeft juist een aantal mogelijkheden geschetst. Maar over het algemeen is dat niet het grote probleem, die vlakke loopbaan.
Om de routine te doorbreken, kan je die mensen wel meer autonomie geven via, zoals mevrouw Vandromme ook aangaf, gedeeld leiderschap. Maar dat zit alweer op het niveau van de scholen. Wat wij nodig hebben zijn heel sterke schoolleiders. Mijn persoonlijke mening is dat niemand schoolleider zou mogen worden zonder een degelijke opleiding te krijgen.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw antwoord. Collega Grosemans, als u spreekt met de mensen in de leraarskamer, dan zijn dat meestal de mensen die blijven. Wat mij interesseert, is spreken met de mensen die uit het onderwijs vertrekken. Dan hoor ik heel vaak dat het toch wel was omdat ze op zoek waren naar net dat ietsje meer.
Directeuren, minister, geven ook echt wel aan dat het niet evident is om die puzzel te leggen. En dan geloof ik heel sterk dat het belangrijk is dat ze op tijd alle puzzelstukjes kennen. Vorig jaar heb ik u daarover een paar keer op de schouder getikt, dat we de scholen echt zo snel mogelijk alle uren die ze voor het nieuwe schooljaar ter beschikking krijgen, moeten doorgeven. Ondertussen is daar al wat meer gebeurd, maar toch zijn er nog heel veel zaken die men niet weet. Men vraagt om die info zo snel mogelijk door te geven.
Gisteren had ik het over het aanpakken van de heilige huisjes, collega’s. Ik herhaal dat heel graag. Ik roep opnieuw alle onderwijsactoren, zowel de onderwijsvakbonden als de onderwijsverstrekkers, op om een aantal dingen eens goed te bekijken en toch te durven gaan voor dat lerarenloopbaanpact. Want ik geloof heel sterk in het verhaal van keuzes maken die ook op lange termijn werken.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.