Report meeting Commissie voor Onderwijs
Report
De heer Daniëls heeft het woord.
Statistiek Vlaanderen maakte onlangs nieuwe cijfers over vroegtijdige schoolverlaters bekend. Deze cijfers kwamen er op basis van de Enquête naar de Arbeidskrachten (EAK). Uit die enquête blijkt dat in 2021 5,3 procent van de Vlaamse 18- tot 24-jarigen een vroegtijdige schoolverlater is. Ondanks dat het moeilijk is om cijfers te vergelijken met vorig jaar, door de coronacrisis, is er een daling te zien. Die daling is ook historisch in dat opzicht. Er is namelijk een enorm verschil met het aandeel vroegtijdige schoolverlaters in 1999. Toen lag dat aandeel nog op 13,6 procent. Uiteraard zijn er ondertussen reeds verschillende maatregelen genomen om deze daling te kunnen verklaren.
Waar we wel enorm trots op mogen zijn is de prestatie van Vlaanderen ten opzichte van andere gewesten en Europa. Zo lag het aandeel schoolverlaters in 2021 in Vlaanderen lager dan in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en het Waalse Gewest met respectievelijk 9,1 procent en 8,3 procent. Ook het Europees gemiddelde ligt hoger met 9,7 procent. In Vlaanderen ligt dat aandeel op 5,3 procent.
Op 10 maart bespraken we het thema nog in de commissie. Toen was net het advies van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) gepubliceerd dat zou worden meegenomen bij de opstelling van een nieuw actieplan. Minister, u had op dat moment nog niet de kans gekregen om dit advies te bekijken, maar u gaf wel toelichting bij het advies dat eerder werd uitgebracht door de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor). Het zijn hoopgevende cijfers, maar we moeten ons er ook van bewust zijn dat de afgelopen coronapandemie gevolgen kan hebben voor deze en toekomstige cijfers. Het meest ideale scenario is uiteraard dat je geen ongekwalificeerde uitstroom hebt uit het onderwijs, en dat die eigenlijk 0 bedraagt.
Minister, hoe analyseert u deze cijfers nu verder? Hoe schat u de impact van de coronapandemie in op deze cijfers?
Welke gevolgen kan de coronapandemie hebben op toekomstige schoolverlaters? Ik zou intuïtief gedacht hebben dat de coronapandemie aanleiding zou hebben gegeven tot meer, en niet minder schoolverlaters. Dit gaat wat tegen de intuïtie in. Hoe kunnen we ons wapenen tegen de gevolgen, zodat een daling van het aantal schoolverlaters niet in het gedrang komt door andere zaken?
Hoever staat de koppeling van de databank van de onderwijsadministratie met de databank van het beleidsdomein Welzijn om ongekwalificeerd schoolverlaten terug te dringen? En er is ook de koppeling met VDAB. Die vind ik cruciaal. Voor de N-VA is het cruciaal dat we die leerlingen niet loslaten, want het kan niet zijn dat ongekwalificeerd schoolverlaten dan de facto leidt tot voor onbepaalde tijd in de werkloosheid zitten. Dat is waar we Vlaams niet over kunnen beslissen, helaas. Maar er zijn ook mensen die dan vanwege welzijnsproblematieken van de radar verdwijnen. Die moeten we toch nog kunnen meenemen.
Minister, hebt u met uw administratie het advies van de SERV reeds naast dat van de Vlor gelegd? Welke gelijkenissen en opvallende verschillen werden opgemerkt?
Minister Weyts heeft het woord.
Tijdens het vorige schooljaar stroomden minder jongeren ongekwalificeerd uit volgens alle cijfers en indicatoren die beschikbaar zijn. De EAK-indicator waar u naar verwijst, brengt elk jaar in kaart hoeveel jongeren tussen 18 en 24 jaar een diploma hebben. In die groep zie je een daling van 6,7 procent in 2020 naar 5,3 procent in 2021. Maar dat is een vrij logge indicator, die moeilijk toelaat om kortetermijneffecten te meten. Want het is zo’n brede groep, tussen 18 en 24 jaar. Die daling volledig aan corona toeschrijven is misschien wat kort door de bocht.
Onze eigen cijfers van de administratie zijn op dat vlak misschien ook een betere indicator, wat de korte termijn betreft. Van alle leerlingen die tussen februari 2020 en februari 2021 het onderwijs verlieten, was 9,4 procent ongekwalificeerd. Als je dat vergelijkt met dezelfde periode het jaar voordien, was dat nog 12,1 procent. Dat is dus wel een opmerkelijk verschil. Zonder twijfel speelt daar wel het effect van de coronacrisis.
Ook het afgelopen schooljaar kende veel impact door coronamaatregelen en afstandsonderwijs. Het is dan afwachten of de dalende trend zich voortzet, maar er zijn alleszins voldoende signalen om gewag te kunnen maken van een leerachterstand die ietwat toegenomen zal zijn. Het is ook geen geheim dat leerachterstand het risico op vroegtijdig schoolverlaten enorm verhoogt.
Ik wacht die cijfers niet af om actie te ondernemen, en dat hebben we op vier vlakken gedaan: er komen extra handen in de klas, extra handen buiten de klas, we zetten in op het gebruik van betere praktijken in de klas, en er komt een verdere aanpak van de leerachterstand.
Voor die extra handen in de klas denk ik dat de Bijsprong een groot succes was. Ik herinner mij nog het debat dat we hierrond gevoerd hebben, waarin over die extra middelen werd gezegd: ‘allemaal goed en wel, maar je gaat ze niet vinden, die extra handen in de klas.’ Dat is compleet illusoir, dat is allemaal communicatie, zo klonk het. Wel, ik kan zeggen dat 78 procent van de middelen zijn aangesproken. We hebben daar dus echt wel mensen voor gevonden.
Ten tweede zijn er de extra handen buiten de klas. We hebben gisteren nog de zomerscholen decretaal verankerd, wat een goede zaak is. We hebben ook gezien, op grond van het begeleidend onderzoek, dat we via die weg ook echt wel de meest kwetsbare kinderen konden bereiken. Je kunt dan wel zeggen dat dat niet Vlaanderenbreed is, dat dat niet overal is. En dat is waar, het is afhankelijk van een lokaal initiatief. Maar je ziet dat we toch ook een gepaste doelgroep bereiken. Verder voorzien we ook in tutoringprojecten, waarbij studenten actief ingeschakeld worden om studieondersteuning te geven aan kinderen en jongeren. En we creëerden ook, in het kader van de Digisprong, het ambt van ICT-coördinator. En we trokken ook nog eens extra budget uit voor 535 extra kinderverzorgers in het kleuteronderwijs.
Een derde lijn is het gebruik van betere praktijken in de klas. Dat was ook een van de redenen om gestalte te geven aan de Commissie Beter Onderwijs, om daar een beetje meer consensus te kunnen bewerkstelligen rond wat werkt in de klas. We hebben daar 58 aanbevelingen over gekregen. Een van de aanbevelingen is om de werking van de Commissie Beter Onderwijs een soort permanent en wetenschappelijk gevalideerd karakter te geven, naar analogie met de Education Endowment Foundation in Engeland, met Londen als uitvalsbasis. De bedoeling daarvan is om heel praktijkgerichte methodieken en didactiek aan leerkrachten te kunnen aanreiken en hen te kunnen zeggen dat het om – opnieuw Engels – ‘proven concepts’ gaat, methodieken die hun deugdelijkheid in de praktijk hebben bewezen en ook wetenschappelijk gevalideerd zijn, en hen de wetenschappelijke evidentie daaromtrent kunnen geven. Dat is dan voor de iets langere termijn, maar ondertussen kunnen we ook al aan de slag met de adviezen van de Commissie Beter Onderwijs. We voorzien ook aanvullende werkingsmiddelen voor de pedagogische begeleidingsdiensten, met het oog op het ontwikkelen van effectieve didactiek, brede basiszorg en datageletterdheid.
Een vierde lijn, zei ik, is de leerachterstand en de monitoring daarvan. Daarom heeft de administratie een coronamonitor met heel wat indicatoren opgezet om te bekijken wat de impact is van corona op het Vlaams onderwijs op lange termijn. Daarbij aansluitend is – om helemaal goed te kunnen monitoren – de invoering van de Vlaamse toetsen een heel dankbaar instrument, zowel op macroniveau, op Vlaamse, brede schaal, als op schoolniveau.
Die vier zaken zijn voor mij de basis die ik nog wel tracht aan te scherpen. We hebben ook het ESF-traject (Europees Sociaal Fonds) rond transitietrajecten verlengd en uitgebreid. Ook leerlingen uit het TSO en dbso komen nu in aanmerking. Het doel van die trajecten is enerzijds om via het bieden van perspectief op de arbeidsmarkt of een vervolgopleiding, die jongeren aan te moedigen om toch voor die onderwijskwalificatie te gaan en jongeren anderzijds te helpen een loopbaan aan te vatten na het verlaten van het secundair onderwijs en hen daar wat perspectief te kunnen bieden.
De nieuwe eindtermen in het kader van de modernisering van ons secundair onderwijs, de uitrol van duaal leren, de focus op het belang van het Nederlands, het versterken van de leerlingenbegeleiding via het leersteundecreet, die hebben allemaal als doelstelling om kwaliteitsvol onderwijs aan leerlingen te kunnen blijven aanbieden, om hen te kunnen blijven boeien en triggeren. Elke jongere die vroegtijdig ons onderwijs verlaat, is er echt een te veel.
Daarnaast willen we via Edusprong het debat ook verbreden door niet enkel te kijken naar de cijfers van de vroegtijdige schoolverlaters, maar ook naar het aantal jongvolwassenen dat een kwalificatie behaalt. Als kwalificeren op de schoolbanken niet gelukt is, is het belangrijk dat we die tweede horizon, namelijk een tweedekansleerweg, aanbieden als een volwaardig alternatief. De doelstelling is dat zoveel mogelijk jongvolwassenen een kwalificatie behalen om sterker in het leven te staan en hun loopbaan beter te kunnen uitbouwen.
Ik heb daaromtrent ook advies gevraagd aan de Vlor en de SERV, om vorm te kunnen geven aan een geactualiseerde aanpak van vroegtijdig schoolverlaten. De Vlor legde het accent op het belang van preventie en ook op een verbindend schoolklimaat. Onderzoek wijst uit dat binding met de school belangrijk is als het gaat over het terugdringen van spijbelen en vroegtijdig schoolverlaten. De Vlor verwijst ook naar het belang van vroegdetectie. Ook dat wordt, denk ik, door onderzoek bevestigd. Daarnaast vragen ze ook naar verankering van structurele initiatieven rond vroegtijdig schoolverlaten en het stimuleren van evidence-informed schoolbeleid, door te verwijzen naar het belang van monitoren en het stimuleren van evaluatie.
De SERV wees ook op het belang van preventie, een verbindend schoolklimaat en het vermijden van versnipperde acties om schooluitval tegen te gaan. Zij verwezen naar het belang van een goede studiekeuze en het verhogen van de aantrekkelijkheid van arbeidsmarktgerichte studierichtingen door samen te werken met de sectoren. De SERV verwees ook naar het belang van andere leerwegen, via de leerjobs bijvoorbeeld, een initiatief van VDAB.
Ik denk dat die twee adviezen ook terechte punten aanreiken waarmee we verder kunnen. Ik denk dat de strijd tegen schooluitval niet op zichzelf staat, maar dat het een strijd is die we op veel fronten moeten aangaan, zo dicht mogelijk bij de leerlingen, die op dat vlak tot onze doelgroep behoren.
De heer Daniëls heeft het woord.
Dank uw wel, minister, voor het heel uitgebreid antwoord dat u geeft, wat ook inhoudt dat er verschillende elementen in zitten om dat verder aan te pakken. Dat is, denk ik, onze ambitie. Als je naar de aantallen vroegtijdige schoolverlaters kijkt over de jaren heen – van waar we komen tot waar we nu zijn – dan zie je dat die gestaag achteruit gaan. En het is een goede zaak dat die achteruit gaan. We hebben heel veel kommer en kwel in ons onderwijs, maar dit gaat toch achteruit.
Er zijn toch twee zaken waar ik de aandacht op wil vestigen. Ik heb het in het verleden ook al gezegd. We moeten wel opletten dat we het ongekwalificeerd verlaten van het onderwijs niet oplossen door de lat te verlagen, dus door kwalificaties te geven die minder waard zouden zij, of minder vertegenwoordigen dan waar ze voor zouden moeten staan. Want dan zijn we onszelf een rad voor de ogen aan het draaien. Daar moeten we, denk ik, echt voor opletten. Dat is één.
Twee: we moeten vroeg beginnen. Bij het ongekwalificeerd verlaten van het onderwijs wordt er heel dikwijls gekeken naar het secundair onderwijs. Ja, dan stappen ze buiten, als ze 18 zijn, of zelfs jonger. Maar de grond – dat is het actualiteitsdebat van gisteren, of dat had het althans moeten zijn – is natuurlijk wel dat, als je er niet in slaagt om procentberekeningen of vermenigvuldigingen te doen als je het lager onderwijs verlaat, als begrijpend lezen op het eind van het lager onderwijs niet lukt, in het secundair onderwijs – los van de richting die je volgt: aso, bso, tso of kso – alle richtingen moeilijk worden. Door die opgestapelde achterstand ga je als leerling zeggen: ‘Dit gaat niet meer, ik rij me overal vast, ik gooi de handdoek in de ring.’ Daar moeten we dus vroeg ingrijpen. Daar moeten we de nadruk leggen, zoals u zelf ook aanhaalde.
Een laatste punt is dan dat we die ambitie moeten blijven voorop houden. Als je weet dat iemand zonder een diploma of getuigschrift secundair onderwijs gemiddeld 60 procent van zijn arbeidstijd werkloos is, collega’s, dan is dat iets dat we ook aan leerlingen moeten blijven zeggen. We moeten dat ook aan ouders blijven zeggen, want zij zijn diegenen die studenten en ook leerlingen mee stimuleren. En door het beperken van de werkloosheid in de tijd kunnen we tegengaan dat jongere stoppen met onderwijs en kiezen voor de werkloosheid. Want dat is geen toekomst.
Mevrouw Yalçin heeft het woord.
Ik sluit graag aan op de vraag van de collega. In de commissievergadering van 3 februari heb ik samen met een aantal collega’s de minister ook al bevraagd naar aanleiding van de gepubliceerde gegevens van Statistiek Vlaanderen. Toen bleek uit die cijfers dat voor het secundair onderwijs 9,4 procent van de leerlingen de schoolbanken verlaat zonder voldoende kwalificatie, en dat het inderdaad de eerste daling van de cijfers is sinds lange tijd. Hoewel de cijfers nog altijd hoog blijven, is het natuurlijk een goede zaak dat er een daling vast te stellen is.
Ik heb destijds in de commissie al gevraagd om toch voorzichtig te zijn, om niet te vroeg victorie te kraaien. Het is vooral belangrijk dat we een correct idee krijgen van waarom deze daling zich voordoet, en dan vooral of het om een eenmalige daling gaat, dan wel of er een structurele neerwaartse trend is ingezet. Het lijkt me dan ook uiterst belangrijk om na te gaan hoe groot de impact van de coronacrisis op deze cijfers is geweest. Ik herhaal dan ook mijn oproep om dit grondig te onderzoeken.
Zoals aangegeven is het onderzoek naar deze cijfers ook belangrijk om een blik op de toekomst te kunnen werpen. Met de aankondiging van een actieplan tegen schooluitval zijn dit volgens ons onontbeerlijke elementen die we moeten meenemen. Ik denk dat het voor alle collega’s hier aanwezig evident is dat we moeten terugdringen dat jongeren de schoolbanken vroegtijdig ongekwalificeerd verlaten. Dat is een enorm verlies aan sociaal kapitaal voor onze samenleving. Het moet daarom ook een prioriteit van het beleid blijven om jongeren op de best mogelijke manier te begeleiden naar een diploma of werk.
De heer Danen heeft het woord.
Het percentage kan dan laag zijn, het gaat toch altijd over duizenden studenten, elk jaar opnieuw, die ongekwalificeerd ons onderwijs verlaten. We mogen ons daar inderdaad niet bij neerleggen. Het enige goede aan het cijfer is natuurlijk dat het lager is dan de jaren ervoor. Maar het gaat om een gemiddelde. En een gemiddelde, zoals we allemaal wel weten, verbergt grote verschillen. Er zijn regio’s waar er nauwelijks ongekwalificeerde uitstroom is, en er zijn regio’s waar die aantallen heel erg hoog zijn.
Mijn bijkomende vraag is: zet u ook regionaal in op initiatieven ter zake? Want ik denk dat in sommige gebieden echt wel maatwerk nodig is.
Minister Weyts heeft het woord.
Wat dat laatste betreft: dat is net de bedoeling van de initiatieven die ik zopas heb opgesomd. Het is net de bedoeling van de uitbreiding van de transitietrajecten om ook op kleine schaal dicht bij jongeren en bij scholen te werken. Wij zien daar positieve effecten; al vergt dat heel wat inspanningen. Het is vrij arbeidsintensief. Maar goed, de tussenkomsten bewijzen dat de neuzen in dezelfde richting staan. Op langere termijn blijkt uit de EAK-studie en uit de cijfers waarover wij zelf beschikken dat het aantal vroegtijdige schoolverlaters dalend is. Maar de cijfers tonen ook golfbewegingen die conjunctureel bepaald zijn. Er is altijd een aantrekkingseffect van een boomende arbeidsmarkt. In die periodes komen jongeren dikwijls in de verleiding, ook omdat bedrijven daar soms gebruik en misbruik van maken met aantrekkelijke condities. Dat is een groenpluk. Die jongeren zijn dan altijd de eerste slachtoffers van een tegenvallende conjunctuur. In de EAK-studie zijn die golfbewegingen niet zichtbaar omdat zij uitgevlakt zijn door de brede band. Men neemt de leeftijdsband van 18 tot 24 jaar. Dat is 6 jaar. Vorig jaar zijn er ook nog aanpassingen geweest in de bevragingen. Daardoor kan de vergelijking niet helemaal meer worden gemaakt. Vandaar het nut van onze eigen cijfers. Euforisch kunnen wij niet zijn. Wij weten dat de volgende cijfers veeleer van tegenvallende aard zullen zijn. Het is belangrijk dat we de langetermijntrend blijven opvolgen.
De heer Daniëls heeft het woord.
Het klopt dat wij daarover niet euforisch moeten zijn. Ik heb dat zelf ook gezegd. Elk percentage is een percentage te veel. Collega Danen zegt terecht dat achter die percentages leerlingen zitten. Collega Yalçin zegt dat wij niet op onze lauweren mogen rusten. Daar kan ik akkoord mee gaan. Mijn pleidooi is om er vroeg mee te starten. Je kan niet op 16-, 17-, 18-jarige leeftijd nog remediëren wat voordien al is misgelopen. Dat is de reden waarom wij als N-VA sterk pleiten voor de KOALA-test Nederlands al in het kleuteronderwijs af te nemen. Daar begint het. Als daar de zaken nog niet op orde zijn dan stapelen de tekorten zich op. Voorts moeten wij de verleiding van de arbeidsmarkt voor jongeren tegengaan. Later in hun leven komen ze ooit tot het besef dat zij toch beter een opleiding hadden afgewerkt. In de komende jaren moeten wij dat blijven opvolgen. Maar ik stel vast dat er een dalende trend is in Vlaanderen en dat de andere gewesten in ons land dat niet kennen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.