Report meeting Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de uitval in de educatieve masteropleiding van de KU Leuven
Report
Mevrouw Beckers heeft het woord.
In een recent artikel uit het Leuvens studentenblad Veto werd een schets gemaakt van de problemen waar de educatieve masters van de KU Leuven mee kampen. Vlaanderen heeft sinds 2019 educatieve masteropleidingen waar afgestudeerde master-, bachelor- of werkstudenten op een of twee jaar worden klaargestoomd voor voornamelijk de tweede en derde graad van het secundair onderwijs, onderwijssegmenten waar we natuurlijk het nodige vers bloed kunnen gebruiken, gezien het lerarentekort en de vergrijzing van het lerarenkorps.
Uit dat artikel blijkt dat de werklast voor de meeste studenten het grootste probleem is. Studenten vinden dat de opleiding onnodig zwaar is door de vele kleine taken en verplichtingen, de thesis en daarbovenop aanvullende keuzevakken. Studenten hebben het gevoel dat ze bezig zijn met randzaken die niet per se tot de essentie van het lerarenberoep leiden. Ze hebben ook twijfels bij de meerwaarde van de grote hoeveelheid theorie. Door de focus op die theorie wordt er ook veel niet verteld over de taken van de leerkracht naast het lesgeven. We hebben het gisteren uitgebreid gehad over die praktijkshock, collega’s.
Het probleem is dat de werkdruk in deze opleiding ook vooral in piekmomenten geconcentreerd is. Dat komt omdat de academische kalender verschilt van de kalender van het secundair onderwijs. Daardoor zijn er altijd maar een paar lesweken om je stage in te plannen. Ik wil ook nog even aanstippen dat dit probleem enkel groter zou worden als de zomervakantie zou worden ingekort. Dat is een ander debat.
De studenten geven ook aan dat ze vinden dat de opleiding realistischer moet zijn. Denk maar aan die praktijkshock. “Vaak leren ze ons een utopie, maar niet de realiteit van het onderwijs. Zo maak je studenten onnodig onzeker, want die vragen zich dan af waarom het bij hen niet lukt op die manier”, aldus de studenten.
Samengevat lijken veel van deze bezwaren op de situatie zoals ze ook was toen er nog specifieke lerarenopleidingen (SLO’s) waren, dus op dat vlak lijkt er niet veel verbetering te zijn geweest.
Dat heeft ook gevolgen en daar maak ik mij toch wel wat zorgen over. Veel van de studenten in de educatieve masters vallen vroegtijdig uit, vooral diegenen die al een master op zak hebben en een verkort traject volgen – wat je eigenlijk een beetje kunt vergelijken met de vroegere SLO. Daarom zien we aan de KU Leuven een uitval van gemiddeld 18,5 procent. Dat is veel, zeker voor een masteropleiding. In de bachelors is het logisch dat er veel uitval is, omdat het om een soort selectie gaat. Maar ik denk niet dat er veel masteropleidingen zijn met zo’n groot uitvalpercentage. Dat is jammer, aangezien we toch wel een lerarentekort hebben.
Eén student zegt daarover: “De opleiding zou mensen echt over de streep moeten trekken om leerkracht te worden, maar ze doet eigenlijk het omgekeerde.” De titel van het editoriaal bij dit artikel spreekt dan ook boekdelen: “Ontdek het onderwijs, begin met een burn-out.” Zeker gezien onze discussie van gisteren, is dat een zeer serieus signaal, minister.
Graag had ik dan ook een antwoord gekregen op de volgende vragen. Hoe evalueert u de aangehaalde problemen met betrekking tot de educatieve masters?
Ten tweede, ik ben mij ervan bewust dat het artikel zich concentreert op de opleidingen van de KU Leuven. Hoe zit het met de educatieve masters aan de andere universiteiten, hebt u daar signalen over ontvangen? Is de situatie daar vergelijkbaar? Hoe hoog is daar de uitval?
Ten derde, veel van de problemen situeren zich natuurlijk op het niveau van de instellingen zelf en de afzonderlijke opleidingen. Zult u die zaken bespreken met de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) en hen aanzetten tot het nemen van maatregelen om tegemoet te komen aan de geschetste problemen?
In respons op een vorige vraag hierover van 5 maart 2020 verklaarde u dat het te vroeg was om een formele evaluatie te maken. Toen had ik mijn vraag opgesteld op basis van wat ‘dispersieve’ cijfers uit de krant. Maar we zijn toch al wat verder. Hebt u hier nu al meer zicht op om een formele evaluatie te maken en aanpassingen door te voeren aan het stelsel, aangezien de instellingen van het hoger onderwijs de opleidingen in erg beperkte tijd op poten hebben moeten zetten en de kans moesten krijgen om zich duurzaam te positioneren in het landschap? Er werd toen gesproken van september 2023. De vraag dateert van 5 maart, dus ondertussen is er wel iets gebeurd, de coronacrisis. Maar hoe staat het hier thans mee, minister?
Welke eventuele andere initiatieven zult u nemen om de uitval binnen de educatieve masters te beperken en om deze opleidingen in het algemeen aantrekkelijker te maken, zeker aangezien we deze profielen broodnodig hebben in ons onderwijs en we ons als samenleving geen acuut lerarentekort kunnen permitteren en geen jong educatief talent al bij de opleiding verloren mogen laten gaan?
De heer Daniëls heeft het woord.
De grote uitval in educatieve masteropleidingen maakt onze fractie en mijzelf toch wel bezorgd. Het was een van de extra trajecten om meer leraren aan te trekken. Waar leraren voordien een master moesten behalen en daarna nog een academische lerarenopleiding moeten volgen, was het de bedoeling met die educatieve masteropleiding beide opleidingen in elkaar te schuiven. Iemand die startte met de bedoeling om leraar te worden, hoeft daar dan geen extra jaar meer aan te besteden. Dat is een van de trajecten die wij naar voren hebben geschoven. Ik sta daar nog altijd achter. Wij zijn gaan kijken hoe men het in Nederland doet. Zij geven daar zelf toe dat er zoveel routes zijn om leraar te worden dat zij er niet meer aan uit kunnen. Er zijn daar meer dan 300 mogelijke trajecten, en toch is er ook daar nog een lerarentekort. De educatieve masteropleiding kan daarvoor een goed concept zijn. Maar het is een moeilijk concept. Het is de koppeling van een volwaardig wetenschappelijke master met voldoende educatieve vaardigheden. In artikels in onder meer VETO wordt er gewezen op de spanning tussen de wetenschappelijke inhoud van de masteropleiding en de meer op de praktijk gerichte lerarenopleiding. Op mijn eerste stagebezoek als pas afgestudeerde master pedagogische wetenschappen kreeg ik van een leerling in een kinderopvangtehuis te horen: “Mijnheer, het aapje moet naar u kijken”. Dat was zeker confronterend. In theorie wist ik veel maar ik had geen praktijkervaring.
De uitval blijkt ongeveer dubbel zo hoog te liggen in vergelijking met andere master-na-masteropleidingen aan de KU Leuven. Uiteraard beperkt de uitval zich niet enkel tot de KU Leuven. Het is een evolutie die zich in heel Vlaanderen voordoet. De specifieke redenen zijn nog niet bekend, maar er zijn wel al enkele getuigenissen van studenten. De voornaamste redenen bij werkstudenten blijkt de werklast te zijn. Zij moeten het studeren combineren met werken, wat niet altijd zo evident is. Zij vinden voorts de extra opleiding te theoretisch en niet genoeg gericht op hun keuze om leraar te worden. Ook vanuit de universiteiten zelf komen punten van kritiek op de opleiding. Zo wordt er gewezen op het nadeel van de indeling van de academische kalender. Het mag dan wel om een educatieve master gaan, maar de kalender verschilt met die van het secundair onderwijs voor onder andere examen- en vakantieperioden. Het inplannen van stages wordt daardoor beperkt.
Om beter zicht te krijgen op de redenen waarom studenten stoppen met hun opleiding organiseert KU Leuven exitgesprekken. Ik feliciteer KU Leuven daarvoor. Ze hopen zo meer inzichten te krijgen en te kunnen remediëren waar nodig. Ook in de hogescholen, in de gewone lerarenopleiding en in het HR-beleid van scholen zouden dergelijke exitgesprekken zeer zinvolle informatie kunnen opleveren. Naast studenten die tijdens de opleiding stoppen zijn er heel veel studenten die afstuderen in een lerarenopleiding of in een educatieve master maar uiteindelijk niet aan de slag gaan in het onderwijs. Ik roep de instellingen op om ook bij die studenten exitgesprekken te doen. Dan kunnen wij zien wat de beweegredenen zijn.
Minister, ik heb volgende vragen. Bent u op de hoogte van deze uitval in de educatieve masters? Hebt u zicht op de uitval in educatieve masteropleidingen bij andere universiteiten? Welke inspanningen kunnen er beleidsmatig gedaan worden om de uitval te beperken? Hebt u begrip voor de kritiekpunten die worden aangebracht door studenten en vanuit de universiteiten zelf? Hoe kan er ingespeeld worden op deze kritiek?
Minister Weyts heeft het woord.
Ik krijg in de loop van een academiejaar natuurlijk wel wat mails van studenten die klagen over de werklast in de lerarenopleidingen. Het is wel de eerste keer dat mij het signaal bereikt over het uitvallen van zoveel studenten. Mijn administratie beschikt niet over accurate gegevens om uitspraken te kunnen doen over de uitval in de educatieve masters bij de KU Leuven en bij andere universiteiten. We mogen natuurlijk niet vergeten dat ook bij andere opleidingen de uitval nogal groot is. Ik probeer daaraan te remediëren met het decreet Hoger Onderwijs in functie van het verhogen van de studie-efficiëntie. Het geeft wel aan dat we goed moeten bekijken wat de oorzaak is en welk gevolg we hieraan kunnen geven.
Het spreekt voor zich dat een hoge uitval in de lerarenopleidingen iets is dat we – zeker in tijden van een lerarentekort – moeten vermijden. Het kan niet de bedoeling zijn dat een opleiding die studenten zin moet doen krijgen om voor de klas te staan, net het tegenovergestelde effect bereikt. Voor de educatieve bacheloropleidingen zorg ik er dan ook voor dat studenten die willen instromen in de opleiding vanaf het academiejaar 2023-2024 via die starttoets een veel beter zicht krijgen op de inhoud en het niveau van de opleiding en, afhankelijk van de resultaten, een aangepaste remediëring krijgen.
Wat kunnen we doen om de uitval te beperken? Zoals al werd aangehaald, situeren de problemen die de studenten aankaarten zich voornamelijk op het niveau van de instellingen en de afzonderlijke opleidingen. Het gaat over de werklast en de invulling van taken. Dat zijn natuurlijk allemaal elementen die behoren tot de autonomie van de hogeronderwijsinstellingen.
In eerste instantie zal dus op instellingsniveau naar oplossingen gezocht moeten worden. Ik heb begrepen dat de KU Leuven bereid is om kritisch naar die opleidingen te kijken en om, in samenspraak met de studenten, aanpassingen door te voeren.
Maar in dezen ben ik als minister van Onderwijs, in tegenstelling tot bij andere opleidingen, ook wel verantwoordelijk voor het afnemende veld en is er dus een grotere mate van betrokkenheid. Vanuit die rol wil ik aan de slag gaan met die bezorgdheden en samen met de sector bekijken wat we nog kunnen verbeteren. Ik heb hierover al gesprekken gehad met de universiteiten en met de lerarenopleidingen. In het debat van gisteren zei ik al dat we niet alleen een starttoets willen invoeren maar ook inhoudelijke aanpassingen willen doorvoeren aan het aanbod van de lerarenopleidingen, bijvoorbeeld met het oog op het beter voorbereiden op de praktijkschok. We zijn daar dus al mee bezig.
De hervorming van de lerarenopleiding is nu sinds een aantal jaar een feit. Ik denk dat het een gezonde reflex is om na te gaan of we de doelstellingen van die hervorming hebben bereikt.
De Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) is nu bezig met de voorbereiding van een evaluatie van de educatieve masteropleidingen. Maar los daarvan wil ik sowieso met de hogeronderwijsinstellingen, de aanbieders van educatieve bachelors en masters, bekijken hoe we in totaliteit kunnen komen tot een beter aanbod. Enerzijds is dat via het beter afstemmen op de praktijk, op diversiteit in de klas en het versterken van leerkrachten in spe inzake de basiszorg en de verhoogde zorg. Daaraan gekoppeld moeten we misschien toch ook het curriculum van de opleiding aanpassen, want we kunnen wel zeggen dat er nog verschillende zaken moeten bijkomen maar dan zullen andere elementen ongetwijfeld moeten wijken. Die dialoog zijn we momenteel aan het voeren.
Mevrouw Beckers heeft het woord.
Dank u wel, minister. U zegt eigenlijk dat u niet over de cijfers beschikt over de uitval aan de KU Leuven en andere universiteiten. Kunt u die misschien opvragen? Het is misschien toch belangrijk om dat op die manier in het oog te houden.
Die starttoets vind ik, voor alle begrip, een goede zaak, maar het gaat hier natuurlijk over studenten die toch al minstens een bacheloropleiding hebben, en dus op die manier al bewezen hebben dat ze toch over een zekere inhoudelijke competentie beschikken. Dat zal hiervoor geen oplossing zijn, maar het is goed dat u in dialoog gaat en dat de boel herbekeken wordt, want het is natuurlijk te belangrijk. Het zijn net die professionals die we nodig hebben. Het is natuurlijk heel jammer dat we die op deze manier verliezen.
De heer Daniëls heeft het woord.
Dank u, minister. De NVAO is één zaak. Daar kunnen we, denk ik, interessante info uit halen. Ik denk anderzijds dat we misschien de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) in dezen moeten activeren om dat te bekijken. De moeilijkheid in die educatieve masteropleidingen, dat hebben we ook ervaren als we de stappen daarnaartoe zetten en het decretaal mogelijk maakten in de vorige legislatuur, is dat je natuurlijk aan instellingen vraagt: ‘kill your darlings’.
Men wil daar alles in steken. Een lerarenopleiding bestaat voor mij uit drie onderdelen: vakkennis, vakdidactiek en klasmanagement. Als je te veel focust op die vakkennis – want van een master mag je verwachten dat die de vakkennis heeft – en te weinig op klasmanagement en vakdidactiek, dan gaat hetgeen je wilt doen als toekomstige leerkracht, het lesgeven, erbij inschieten.
Ik zal nog eens verwijzen naar het debat van gisteren. Ik heb ook aangebracht dat die vakdidactiek – en dat komt ook in het rapport van Beter Onderwijs naar voren – net de sleutel is om tot goede vakkennis bij de leerlingen te komen. Klasmanagement is net de sleutel om te komen tot goed onderwijs. Ik denk dat dat twee elementen zijn die we moeten meenemen, naast die sterke vakkennis.
Als je aan je faculteiten educatieve masteropleidingen hebt, vind ik het interessant dat er ook vakdidactisch onderzoek zal gebeuren aan die faculteit, dus dat het vakdidactisch geheel in Vlaanderen versterkt wordt. Ik denk dat daar voor de universiteiten en voor die opleidingen een opportuniteit ligt om dat deel binnen de faculteit uit te bouwen, waar dat vandaag nog te veel in één faculteit gehuisvest blijft, en dat met andere woorden de vakdidactiek rond geschiedenis of wiskunde soms wat ondergesneeuwd geraakt. Dat is, minister, iets dat we zeker verder zullen opvolgen.
Een tweede punt dat ik nog even kort wou aanhalen, is dat we misschien moeten kijken naar de link tussen de opleidingen aan de universiteiten en de scholen waar de stage gebeurt. In het verleden hadden we aan normaalscholen – het is al een tijdje geleden – oefenscholen gekoppeld. In Nederland is men dat nu opnieuw aan het uitbouwen. Ik denk dat dat een piste is die we zelf ook opnieuw moeten bewandelen, om op die manier gerichte, goede stageplaatsen te krijgen in koppeling met die lerarenopleiding.
De heer Danen heeft het woord.
We maken ons ook grote zorgen over de hervormde opleidingen, waar de vraag hier over gaat, niet alleen vanwege het afhaken van die mensen – wat natuurlijk ook erg is – maar vooral omdat het de allerslechtste ambassadeurs zijn voor het lerarenberoep en voor de opleiding. Iemand die afhaakt – dat is in veel gevallen een 23- of 24-jarige – heeft misschien vrienden van die leeftijd die ook denken aan die opleiding. Die gaan die opleiding afraden in de meest duidelijke bewoordingen.
Maar misschien ter zake. Ik denk dat hier een soort gordiaanse knoop zit. Een masteropleiding werkt in principe verdiepend, is gericht op theoretische kennis en wetenschappelijk onderzoek. Maar een leerkracht moet net veel praktijkervaring kunnen opdoen om in de praktijk te kunnen staan. Ik vraag me af hoe de universiteiten die knoop proberen te ontwarren, want dat is natuurlijk een heel erg moeilijke zaak.
Ik vraag me ook af, minister, op welke manier u daarin kunt ingrijpen. U zegt dat u gaat samenzitten, maar ik denk dat u toch weinig handvatten hebt om echt iets te doen. Ik ga voor alle duidelijkheid uit van de goede bedoelingen van de universiteiten. En ik zou ook denken dat de interne kwaliteitscontrole van dien aard is dat het dat soort problemen kan ondervangen.
Ik denk, ten slotte, dat de woordkeuze in het promoten van de opleiding – namelijk een ‘verkorte’ opleiding – de indruk geeft dat het kort en goed is. Maar het zijn 60 studiepunten. En 60 studiepunten – dat weten jullie, collega’s – komt overeen met een werklast van ongeveer 1800 uren. Dat is niet iets dat je er zomaar eventjes bij doet. Ook als je dat halftijds doet, zijn dat 900 uren per jaar.
Ik heb geen oplossing voor wat ik nu aan het zeggen ben, maar ik stel wel gewoon vast dat sommige studenten misschien beginnen aan de opleiding met het idee: het is ‘verkort’, het zal wel goed lopen, dat is niet zo gigantisch veel werk. Maar 1800 uren, dat is natuurlijk wel heel veel werk.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Wij hebben het gisteren en heel vaak al gehad over sterke leerkrachten. Dat zijn zowel experts in het vak dat zij geven al experts in het leraarschap. Het is overduidelijk dat wij aandacht moeten hebben voor die vakdidactiek en voor het klasmanagement. Ik vind het goed dat er gesprekken komen met het afnemersveld en de instellingen. Maar wat ik mis, misschien zoals ook collega Daniëls, is de link tussen de instellingen en de aanvangsbegeleiding die op de school zelf wordt verstrekt. Daartussen is er een veel te grote afstand. Het idee van oefenscholen vind ik daarom heel goed. Ik zou willen dat dit in heel Vlaanderen ingang kan vinden. Wat is uw visie daarover?
Minister Weyts heeft het woord.
Ik zal cijfers opvragen. Die zijn zeker zinvol in het kader van de besprekingen die wij voeren over het inhoudelijke aanbod van de opleidingen en de stages. Maar mijn macht is beperkt als minister van Onderwijs. Ik stel toch veel welwillendheid vast zowel bij de aanbieders, de instellingen van hoger onderwijs. Men beseft daar ook wel dat wij er met zijn allen baat bij hebben dat de waardering van de lerarenopleiding beter wordt. Ook bij de instellingen is er een zekere welwillendheid en een openheid om dat te bespreken. Het blijft toch een beetje op eieren lopen. Bepaalde verwijten, die niet gegrond zijn, maken ook opgeld. Daar is nog werk aan de winkel.
Mevrouw Beckers heeft het woord.
Minister, ik denk dat het opvragen van de cijfers een goede stap is. Meten is weten. Zo kunnen wij iets aan het probleem doen. Anders dreigen wij deze professionals te verliezen en dreigt de situatie nog dramatischer te worden.
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik wijs erop dat het toch een instelling is, KU Leuven, die zelf met dit probleem naar buiten is gekomen. Dat getuigt van een openheid en van een bewustwording dat er iets moet gebeuren. Minister, ik wil toch nog iets zeggen over de inhoud. Ik denk dat er ook op wetenschappelijk niveau over onderwijs kan worden gesproken. Denk maar aan de datageletterdheid. Ook is dat niveau vereist voor de leraren om valide en betrouwbare toetsen te maken. Daar zit een heel wetenschappelijk luik achter. Ik denk bijvoorbeeld aan de taalpedagogiek van Wittgenstein. Je kan ook veel halen uit de manier waarop leerlingen antwoorden. Met andere woorden is er dus zeker een lerarenopleiding mogelijk met een sterke wetenschappelijke basis in een bepaald vakgebied zonder aan wetenschappelijkheid of aan de praktijk te moeten inboeten. Maar nu begeef ik mij waarschijnlijk al veel te ver als parlementslid. Minister, u hebt misschien als minister niet zozeer de macht, maar u hebt wel de kracht om hiermee verder aan de slag te gaan. Ik zal het blijven opvolgen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.