Report meeting Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Report
De heer Veys heeft het woord.
Seksueel en homofoob geweld treft jaarlijks duizenden Belgen. Van oktober 2017 tot oktober 2021 meldden zich niet minder dan 4372 slachtoffers in de zorgcentra na seksueel geweld (ZSG’s) van Brussel, Gent en Luik. Daarbij is het slachtoffer gemiddeld 24 jaar, zijn drie op de tien slachtoffers minderjarig en meer dan negen op de tien zijn vrouwen. Lgbtqi+-personen maken ook vaak geweld mee. Uit cijfers van çavaria blijkt dat 89 procent van de lgbtqi+-personen reeds verbaal of psychisch geweld meemaakte. Een op de drie maakte reeds fysiek geweld mee en vier op de tien maakten seksueel geweld mee. Dat zijn te hoge cijfers – ik denk dat we daar in deze commissie eensgezind over zijn – en we weten ook dat er een groot dark number bestaat van mensen die geen aangifte doen, die schrik hebben om aangifte te doen enzovoort. Dat dark number van mensen die seksueel en homofoob geweld niet melden, bestaat wel degelijk.
Bij de aanpak van seksueel en homofoob geweld ligt al te vaak de focus op wat het slachtoffer kan doen. Maar het is minstens even belangrijk dat ook omstanders weten hoe ze kunnen ingrijpen. Hoe je je als omstander gedraagt wanneer je getuige bent van seksueel of homofoob geweld, intimidatie of grensoverschrijdend gedrag, kan een wereld van verschil maken in die situatie en met name uiteraard ook voor het slachtoffer. Het betrekken van de verantwoordelijkheid van de gemeenschap door de tussenkomst van omstanders is een veelbelovende nieuwe benadering om geweld te voorkomen of om de schade te beperken. Maar dit gebeurt nog onvoldoende. Zo geven zeven op de tien jongeren die slachtoffer werden van seksueel geweld, aan dat omstanders onvoldoende deden om hen te helpen.
Seksueel en homofoob geweld is immers een probleem van ons allemaal, getuige daarvan ook onder meer de resolutie die we hier over de grenzen van meerderheid en oppositie heen afgesloten hebben, bijna tot op de dag een jaar geleden. Maar vaak weten mensen ook gewoon niet hoe ze moeten reageren als ze getuige zijn van een dergelijk type geweld. Het is uitermate van belang om te sensibiliseren en mensen te vormen. Dat heeft ook de stad Gent heel goed begrepen, waar de voorbije maanden verschillende verhalen naar buiten kwamen van seksueel geweld dat plaatsvond in de Overpoort, in de horecasector. De stad Gent heeft heel sterk ingezet op het ‘train the trainer’-principe, waarbij ze personeelsleden van hun stadsdiensten lieten opleiden door een organisatie die gespecialiseerd is in bystandervormingen, of omstanderstrainingen. Ik heb begrepen dat u die training ook al zelf gevolgd hebt of al op bezoek bent geweest in Gent. Op die manier zorgde Gent ervoor dat uiteindelijk nagenoeg het voltallige stadspersoneel de vormingen volgde. Die zijn ondertussen ook uitgebreid naar de inwoners van de stad. Als ik mij niet vergis, heeft deze week ook de eerste vorming in het onderwijs voor scholieren en personeelsleden plaatsgevonden.
Minister, u nam het omstandersprincipe – die trainingen – ook reeds mee in uw Plan Samenleven en u zorgde langs deze weg dat lokale besturen daarvoor een beroep kunnen doen op subsidies, weliswaar met 50 procent cofinanciering. Maar om voldoende impact te hebben op mensen en de vormingen breed uit te rollen, is er vandaag toch onvoldoende budget voorzien. Waar zeker grotere steden, indien ze dit specifiek belangrijk vinden, daar wel eerder toe in staat zijn, hebben wij wel wat twijfels of ook kleinere gemeenten daar voldoende budget voor hebben.
Ik heb dan ook de volgende vragen voor u, minister.
Erkent u dat weten hoe je als omstander moet reageren op een situatie van seksueel en homofoob geweld, uitermate belangrijk is voor het slachtoffer en om het geweld te voorkomen?
Erkent u daarbij dat het belangrijk is dat de kennis omtrent het omstandersprincipe breed wordt verspreid zodat dit principe een algemene regel wordt in de samenleving, in plaats van de uitzondering?
Hoe evalueert u het ‘train the trainer’-principe dat wordt gehanteerd in de stad Gent?
Op welke manier zult u er actief voor zorgen dat dergelijke vormingen in elke stad en gemeente – Vlaanderenbreed, zoals men hier placht te zeggen – worden gegeven, en dus niet enkel via het Plan Samenleven?
Ziet u nog andere manieren om het omstandersprincipe breder bekend te maken bij de bevolking?
Alvast bedankt voor uw antwoorden.
Minister Somers heeft het woord.
Mijnheer Veys, ik waardeer uw vraag, zeker vandaag op de Dag tegen Homofobie. Ik mag toch – ik bedoel dat niet agressief – opmerken dat ik een tijdje geleden bijna exact dezelfde vraag gekregen heb. Naar aanleiding van mijn bezoek in Gent werd die vraag toen gesteld door mevrouw Groothedde en de heer Van Rooy, dat was op 22 maart, en op 15 februari door mevrouw Moerenhout. Ik antwoord opnieuw zoals ik toen gedaan heb. Ik heb daar geen probleem mee, want ik vind het thema belangrijk genoeg, we kunnen daar elke maand over vergaderen. Maar ik merk toch voorzichtig op dat we dat toen heel grondig besproken hebben.
Maar goed, ik erken uiteraard – dat heb ik toen ook gedaan – het belang van handelingsbekwaamheid bij seksuele en homofobe, maar ook bij racistische en andere discriminerende uitlatingen. Weten hoe te reageren als omstander of als getuige is cruciaal in het creëren van een leefbare en veilige omgeving voor iedereen. Ik vind het een heel belangrijk thema. Daarom ben ik ook die cursus in Gent gaan volgen, om te kijken hoe dat juist zit. Lokaal, als burgemeester, was ik ook al geconfronteerd met de mogelijkheden om het omstandersprincipe te versterken. Dat is trouwens een van de dingen waar bijvoorbeeld Kazerne Dossin zwaar op inzet, omdat zij vanuit hun historisch perspectief ook weten hoe belangrijk omstanders kunnen zijn. Ik vind het een zeer belangrijk principe en noodzakelijk want het is het mobiliseren van de samenleving in de strijd tegen gedrag dat we absoluut niet kunnen aanvaarden. Dat is het basisuitgangspunt.
Net omdat ik dat belangrijk vind, heb ik het als 1 van de 24 – wat ik noem – robuuste projecten geselecteerd voor het Plan Samenleven. Dat plan is nog niet uitgerold, maar we zijn er nu contracten voor aan het voorbereiden met 28 belangrijke gemeenten en steden in Vlaanderen, de 28 grootste, maar elke gemeente kan er zich bij aansluiten in de mate dat ze zich voldoende clustert. We hebben gezegd dat er een minimale kritische massa nodig is om in dat plan te kunnen stappen. Dus wanneer gemeenten de handen in elkaar slaan, zelfs op regio- of op subregionaal niveau – 3 à 4 gemeenten die samen zeggen dat ook te doen – kunnen ze mee inschrijven op dat Plan Samenleven.
Wat is het idee? Elk bestuur mag zelf uit de 24 projecten kiezen waar het op inzet. Het heeft geen zin om te bepalen wat een gemeente moet doen als ze zelf geen betrokkenheid heeft. Zij kunnen daaruit kiezen. Maar van alle mogelijke maatschappelijke projecten die we kunnen doen om samenleven te verbeteren is dit 1 van de 24, dus een vooraanstaand project.
Indien gemeenten kiezen voor het omstandersprincipe, dan bepalen de steden en gemeenten zelf hoeveel professionelen en/of burgers via het omstanderprincipe worden opgeleid en hoeveel budget ze daarvoor dus willen inzetten. Wij werken met key performance indicators (KPI’s). Dat is een nieuwe aanpak om niet vrijblijvend zowat projectjes te doen zonder output. We hebben gezegd: minstens duizend professionelen en duizend burgers. De maximale subsidie die een lokaal bestuur kan ontvangen voor de omstanderstrainingen is 27.000 euro. Het is evident dat gemeenten kunnen zeggen: 50 procent cofinanciering. Het is ook evident dat gemeenten kunnen zeggen dat ze daar veel meer op gaan inzetten, dan kunnen ze dat met lokale middelen doen, maar we voorzien voor de eerste keer 27.000 euro als je kiest voor het organiseren van het trainen van mensen in het kader van handelingsbekwaamheid als omstander.
Ik ben inderdaad op 9 maart naar Gent geweest. Het was een zeer interessante hands-onbenadering. De opleidingen spelen trouwens in op verschillende contexten – werk, nachtleven – en verschillende vormen van grensoverschrijdend gedrag. Gent is niet voor niks als goede praktijk vermeld in het Plan Samenleven. Want dat doen we ook nog: we zeggen niet zomaar tegen gemeenten ‘als je in dat Plan Samenleven stapt, er zijn de 24 sporen, trek uw plan.’ Voor elk van de 24 sporen geven we good practices, mogelijke partners. We leggen dat niet op. We reiken dat aan zodat een gemeente zegt: ‘Oké, ik ga dat doen, maar ik weet niet hoe. Kan ik terecht bij best practices?’ En Gent is bereid om zijn expertise te delen met alle andere gemeenten. Dat waarderen we ook. Dat is volgens mij de juiste aanpak, peer-to-peer van elkaar leren. Daarin staan we dus ver.
U zegt dan dat ik dat overal zou moeten uitrollen. Als we erin slagen om dat te doen met die 28 gemeenten en alle andere gemeenten die zich bundelen, dan gaat dat een uitrol zijn die we tot nu toe nog nooit gezien hebben in Vlaanderen. Dat is een enorme sprong vooruit die we willen doen omdat dit een typisch project van samenleven is dat zich weliswaar richt tot homofobe gedragingen, maar eigenlijk werkt dat omstandersprincipe veel breder. Als morgen iemand met een handicap in een publieke ruimte – wat spijtig genoeg soms gebeurt – vernederd of lastiggevallen wordt, dan is dat exact hetzelfde omstandersprincipe. Het zijn dezelfde technieken waar mensen mee kunnen optreden. Als morgen iemand lastiggevallen, vernederd of gediscrimineerd wordt op basis van zijn uiterlijk, ook dan kan er opgetreden worden. Als het is om een seksuele oriëntatie, als het is omdat je een vrouw bent – gendergerelateerd geweld – ook dan kan datzelfde omstandersprincipe werken.
Ik geloof daar heel sterk in. Ik promoot dat heel sterk. Het is 1 van de 24 belangrijke projecten. 28 steden gaan zeker het contract aan. Dat zijn alle centrumsteden en grote steden. We nodigen alle middelgrote steden en kleinere gemeenten uit om de handen in elkaar te slaan en om ook gebruik te maken van de mogelijkheid die we aanreiken vanuit Vlaanderen om in te stappen. Je kiest zelf je project, want niet iedereen gaat 24 projecten doen. Maar ik vind dit heel belangrijk en ik denk dat veel gemeenten daarop zullen inschrijven. Zodra we dat gestart hebben, gaat dat verder uitrollen. Het is een beetje een systeem van een olievlek waarbij je steeds meer mensen motiveert. We zetten zowel in op de professionele mensen als de gewone burgers. Beiden zijn voor ons belangrijk om te bereiken, want ook de professionelen kunnen op hun beurt natuurlijk de principes verder aanleren aan derden. Het is een heel belangrijk project, dat in februari en maart al goed werd toegelicht. Voor ons is dat een sleutelproject in het aanpakken van samenleven, waarbij we burgerschap activeren en mobiliseren om een betere en veiligere samenleving te hebben.
De heer Veys heeft het woord.
Minister, dank u voor de antwoorden, die deels nieuw zijn en die u hier deels al eens hebt gegeven.
Ik denk dat het een goede zaak is dat u dat Plan Samenleven nog kunt bijstellen en evalueren. Het is er nog niet definitief. Ik zou, wat de ambitie inzake die omstanderstraining betreft, echter toch wel voor een maximumscenario gaan. Ik heb daarover bijkomend dus nog enkele vragen. Er is die cofinanciering. Het lijkt me geen slechte zaak dat u vraagt dat er wat wordt geclusterd. Dat kan ik begrijpen, maar je hebt natuurlijk centrumsteden en grote steden, en wat die cofinanciering voor kleinere steden betreft – collega Van Miert had het daar daarnet ook over –: er komen een hele hoop nieuwe kosten aan voor de lokale besturen. De Vooruitfractie zou het toch heel jammer vinden indien dit zou sneuvelen op basis van die cofinanciering als er middelen zijn. Voorlopig zijn die eenmalig. Die zijn voorlopig nog niet structureel. Dat brengt me meteen bij de volgende vraag. Dat ‘train the trainer’-principe werkt goed. Bent u eventueel bereid om dat structureel op te nemen? Het Plan Samenleven loopt maar voor een bepaalde periode. Ik zou er toch voor pleiten om dat toch wat te verbreden.
Tot slot, bent u ook bereid om de ambitie bij te stellen? In het Plan Samenleven gaat het over de omstandertrainingen. U sprak in het begin van uw antwoord zelf over de KPI’s. Er is sprake van jaarlijks 1000 professionals en 1000 burgers. Ik heb de cijfers van Gent nog eens opgevraagd. Ik wil collega Astrid De Bruycker daarvoor toch wel een pluim geven: zij is de eerste in Vlaanderen die hiermee start. Zij zullen de kaap van 1500 mensen in juni al halen. Gaat u dat bijstellen? Ik denk dat het vlot zal lukken om aan 2000 te komen. 1500 in Gent alleen al, dat zijn er nog 500 in de rest van Vlaanderen. U bent een ambitieus minister. Ik zou u toch willen oproepen tot wat meer ambitie wat dit betreft.
Dat loopt goed dus. Wat gaat u doen met gemeenten die alle 24 willen doen? Die zullen dan keuzes moeten maken. Ik denk dat uw Plan Samenleven in de breedte belangrijk is voor u. Bent u bereid om bij te sturen om die cofinanciering te laten vallen voor kleinere gemeenten, zodat we zo snel mogelijk in heel Vlaanderen het maximale aantal trainingen kunnen geven? Want, ik herhaal het nog eens: seksueel en homofoob geweld is wel degelijk een probleem van ons allemaal.
De heer Tommelein heeft het woord.
Minister, het Plan Samenleven is inderdaad een goede zaak. Het biedt de lokale besturen handvatten, zoals gezegd, met verschillende doelstellingen, verschillende acties, in plaats van heel veel verschillende kleine projectjes die anders op ons afkomen. Dat zorgt voor meer coherentie op het Vlaamse niveau. Belangrijk is dat de lokale besturen zelf de mogelijkheid hebben om inhoudelijk een aantal zaken in te vullen. Dat is dan afhankelijk van de stad of gemeente. De stad Oostende is immers niet dezelfde als de gemeente Dessel. Uiteraard zijn er gelijkenissen, maar er zijn ook wel een aantal verschillen. Een belangrijk onderdeel is uiteraard dat omstandersprincipe, waarbij men de handen in elkaar slaat met de lokale besturen. Op dat niveau kunnen de uitdagingen ook het best worden aangepakt.
Ik heb een bijkomende vraag. Bij gelijkaardige vragen om uitleg in het verleden is de link al gemaakt met het project rond straatintimidatie. Klopt het dat dat een aparte actie is binnen dat Plan Samenleven, die dan nauw is gelinkt aan het project van het omstaandersprincipe, en dat er op die manier ook extra middelen naar de lokale besturen kunnen gaan om de problematiek van straatintimidatie te bestrijden?
Minister Somers heeft het woord.
Mijnheer Veys, dat Plan Samenleven is een totaal nieuwe, innoverende aanpak – ik wou bijna het woord ‘revolutionair’ gebruiken – die een fundamentele breuk is met de manier waarop we tot nu toe keken naar samenlevingsprojecten. Toen ik begon als minister heb ik in het Agentschap Integratie en Inburgering vastgesteld dat men honderden verschillende projectjes had. Ik ben zelf ook burgemeester en de collega's zullen mij niet tegenspreken: lokale besturen beginnen met de beste bedoelingen met allerlei projectjes, en het ene projectje bereikt tien mensen, het andere twintig en eentje bereikt dan vijftig mensen. Dat wordt niet altijd geëvalueerd. Dat is altijd overhead, altijd opnieuw opstarten. Na een jaar valt dat dood. Of het blijft twee jaar duren en dan is het gedaan.
Wij hebben gezegd dat we daarmee stoppen, dat we zouden nadenken over welke 24 projecten echt impact hebben, waarmee een kritische hoeveelheid mensen kan worden bereikt, waarmee we echt bakens verzetten.
We gaan geen contract aan voor een jaar – daarin bent u fout, mijnheer Veys –, maar een contract voor vier jaar. Het is een vierjarig programma. Het loopt dus tot en met 2025. Ik hoop dat de volgende Vlaamse Regering – wie er ook mag in zitten – overtuigd kan geraken van deze aanpak en op dat moment zegt vanaf dan te werken met vijfjarige projecten, met een contract met een bestuur voor vijf jaar. Een stad- of gemeentebestuur is er niet bij gebaat om elk jaar of elke twee jaar opnieuw contracten te moeten maken, opnieuw een subsidieaanvraag te moeten doen, waar opnieuw een ambtenaar mee bezig is, opnieuw een evaluatie te moeten maken, maar wel bij projecten voor vijf jaar met een duidelijke KPI en duidelijke doelstellingen: ‘gij zult zoveel mensen bereiken, gij zult zoveel mensen daar krijgen’ en dergelijke meer.
Dus, ook dit project is voor vier jaar. We hebben daar extra middelen voor voorzien: 9 miljoen euro dit jaar, 11 miljoen euro volgend jaar, 13 miljoen euro het jaar nadien. Die middelen zijn voorzien en ingeschreven in de begroting. Dat zijn extra middelen die we voor de lokale besturen inzetten.
Wat vragen we aan de lokale besturen? Die cofinanciering bestaat uit het heroriënteren van hun bestaande projecten. Dat hoeft niet noodzakelijk te zijn dat ze in hun begroting opnieuw extra geld moeten zoeken. Het zet lokale besturen – ik hoop dat en ik nodig ze daartoe uit – aan om na te denken over de grote versnippering van de projecten, of ze allemaal even zinvol zijn, of ze allemaal dezelfde impact hebben, of ze allemaal hetzelfde resultaat hebben. Opgelet, al die projecten hebben natuurlijk een waarde. Geen enkel project is waardeloos, maar vaak is de maatschappelijke impact ervan te klein. Als je die dan bundelt in die 24 waarmee je netwerken kunt maken tussen steden, waarbij elke stad het peterschap opneemt van een van die projecten, waardoor anderen daarvan kunnen leren, dan krijg je iets dat maatschappelijk een verschil maakt.
Heel concreet hoop ik dat er tien, vijftien, twintig, dertig gemeenten inzetten op dit project en ter zake ook verantwoording kunnen afleggen voor vier jaar lang.
De KPI’s? Heel goed. Wij zeggen duizend per jaar, duizend professionelen per jaar, duizend burgers per jaar. Als we dat omhoog kunnen trekken, des te beter. Niemand zegt dat het er maar duizend moeten zijn. Maar laat nu ook eens de autonomie van de lokale besturen werken. Laat die lokale besturen dat nu eens doen. Waarschijnlijk zullen lokale besturen geïnspireerd geraken door wat Gent doet en de lat hoger leggen. We zeggen tegen lokale besturen niet dat als ze er morgen vijfhonderd gedaan hebben, ze in slaap vallen. Als je mensen kunt bereiken en motiveren om daaraan mee te doen: hoe meer hoe beter. Dat is een startpositie. Ik denk dat we daar voor de eerste keer zeer veel geld inzetten, dat we een best practice uit Gent in heel Vlaanderen uitrollen.
We zullen die 24 projecten monitoren, ook wetenschappelijk, bekijken wat hun impact is op het terrein. Maakt dat echt een verschil, zo’n omstanderstraining? Zien we iets veranderen op het terrein? Ik was er enthousiast over, maar ook Astrid De Bruycker zal de eerste zijn om te zeggen dat wetenschappelijk gevalideerd en opgevolgd moet worden of dit voldoende effectief en efficiënt is en of we iets veranderen in onze samenleving. Als dat niet zo is, moeten we iets anders zoeken waarmee we vooruit kunnen geraken. Ik geloof erg in dit project.
Wie ondersteunt dit? Dat is het Agentschap Integratie en Inburgering.
Wat gaan wij doen met dat Plan Samenleven? Ik heb alle burgemeesters een voor een ontmoet, die van de centrumsteden, omdat ik er met hen over wou praten. We hebben in het Agentschap Integratie en Inburgering mensen rondlopen. Wat deden die? Goede ambtenaren, uitstekend. Die kwamen naar mijn stadhuis toen ik nog burgemeester was en die kwamen zeggen: ‘Mijnheer Somers, wij willen graag helpen met integratie en inburgering en we hebben hier een portfolio van heel wat projecten en we zouden dit of dat kunnen doen.’ Ze waren exogeen en vreemd aan de stad. Ze kenden de stad niet. Ze kenden het maatschappelijk weefsel niet. Ze wisten niet waarmee we bezig waren. We hebben zelf een dienst Inburgering en Integratie. Zij stonden daar los van.
Wat gaan wij nu doen? We gaan die ambtenaren toevertrouwen. Turnhout krijgt een ambtenaar die vandaag bij het Agentschap Integratie en Inburgering is. Een of twee ambtenaren kunnen lokaal ingezet worden, kunnen de dienst versterken, kunnen dus dag in, dag uit werken met Turnhout, in Turnhout, met de Turnhoutse administratie. Hetzelfde doen we in Gent. Hetzelfde doen we in Aalst. Hetzelfde doen we in Oostende. Boven op de middelen die we geven, krijgen ze ook mensen, ambtenaren die ter zake veel knowhow hebben, maar nog altijd een band hebben met het Agentschap Integratie en Inburgering en dus de centrale kennis naar de stad kunnen brengen. Omgekeerd kunnen ze de knowhow, de dagdagelijkse realiteit van een stad terugbrengen naar Brussel zodat niemand in een ivoren toren komt en het agentschap ‘boots on the ground’ heeft.
Vandaag zitten die daar in Brussel. Mensen integreren niet in de Wetstraat of in Brussel. Ze integreren of zorgen voor samenleven in onze steden en wijken, want hier is het niet alleen integreren en samenleven, maar gaat het specifiek over de omstanderstraining op het vlak van seksueel geweld en dergelijke meer. Dat is een betere aanpak. Dat is een aanpak waarbij we mensen weghalen uit Brussel en doorschuiven naar onze steden en gemeenten. Dat is de filosofie.
Mijnheer Tommelein, waar u naar vraagt, is een ander robuust project. Daarmee willen we elk jaar een tiental steden – geen driehonderd, zo stoer wil ik niet doen – aanpakken. Ik geloof in het uitrollen. Die honderd steden moeten een aanpak ontwikkelen rond straatintimidatie. De heer Van Rooy en anderen hebben er ook al vragen over gesteld. Straatintimidatie pak je niet aan met een slogan aan de muur te plakken, met een foldertje. Dat pak je aan met een consistente beweging die de stadscultuur moet veranderen. Dat betekent: politie, een parket dat optreedt, zero tolerance, erover praten in de scholen, de jongeren en de ouderen erbij betrekken, de daders confronteren, en dat volhouden gedurende vele maanden. Dan kun je in een stad langzaam maar zeker een ander klimaat krijgen, zonder straatintimidatie, zonder lastigvallen, of alleszins minder. Een samenleving waar zulke dingen niet gebeuren, bestaat niet – we zijn allemaal mensen –, maar we kunnen het klimaat wel verbeteren. Dat proberen we te doen met deze aanpak.
Het zijn twee sporen die heel nauw verwant zijn, daar heeft de heer Tommelein gelijk in. Het omstaandersprincipe is een onderdeel van de aanpak van straatintimidatie, maar het probleem vraagt nog veel meer.
Qua bekommernis, mijnheer Veys, zitten we echt op hetzelfde spoor. We moeten het echt een kans geven en uitrollen. Het mooie is dat Gent hierin inspirator is voor één onderdeel, en zo heb ik bij collega Ridouani op een ander deel inspiratie gehaald. We willen jonge mensen die als eerste van hun gezin aan hoger onderwijs beginnen een buddy geven. De heer Ridouani geeft als buddy mensen die de lerarenopleiding volgen in Leuven. Zij volgen één jonge student, leren daar veel van als toekomstige leerkracht en helpen die kerel om het verschil te maken. Het zijn baanbrekers.
Zo hebben we projecten uit Mechelen en Sint-Niklaas opgenomen. We zijn overal gaan kijken naar goede projecten, waar we iets van kunnen leren, om die uit te rollen. Ik probeer als minister steeds nieuwe ideeën op te doen. Ik ben een paar maand geleden in Turnhout geweest en heb daar schitterende dingen gezien, net zo in Oostende. Elke stad heeft haar verhaal of project die overal in Vlaanderen zouden moeten worden uitgerold. Die proberen we te bundelen in die 24. 1 van die 24 is dat belangrijke project waar Gent echt goed bezig is. Chapeau voor Gent. We rollen het uit in heel Vlaanderen.
De heer Veys heeft het woord.
Voorzitter, het is vandaag de Internationale Dag tegen Homo- en Transfobie. Die strijd voeren we niet op één dag per jaar, de werkzaamheden van deze commissie bewijzen dat. Ik ben blij dat bijna alle fracties daar goed aan samenwerken.
Mijn fractie is altijd voor een structureel beleid. U sprak van een fundamentele breuk – bijna iets revolutionairs, maar ik begrijp dat u zich inhoudt bij dat woord. De cofinanciering is geen fundamentele breuk. De manier waarop is een beetje aangepast. Ik apprecieer dat u de lat hoog legt en dat in heel Vlaanderen wilt. Ik kreeg de indruk dat u enkel over de steden sprak, maar ook in de gemeenten is een plan Samenleven heel hard nodig. Volgens een bepaalde fractie is homofobie een zaak van de steden. Quod non, integendeel.
U voert het Plan Samenleven in om niet meer aan projectjes te doen. Ik roep u op om u daarvoor te hoeden. Laat dit niet zomaar wat projectjes worden. Ik begrijp dat u goed gaat evalueren en eventueel bijsturen.
U haalde aan: ‘Laat de lokale besturen maar werken.’ Ik zit hier natuurlijk om uw ambitie te evalueren en ik stel vast – hoop ik toch – dat de omstaanderstraining breed zal worden gegeven. Dat is inderdaad maar één element. We gaan dit vanuit Vooruit sterk opvolgen. Ik roep u op om de kleine lokale besturen – u kent ze zeer goed rond Mechelen – erbij te betrekken. Laat ons er samen voor zorgen dat in driehonderd gemeenten – dat moet niet in steen gegrift staan, maar op zoveel mogelijk plekken dus – de omstaanderstraining wordt gegeven, zodat we samen strijden voor een betere wereld, nietwaar.
De vraag om uitleg is afgehandeld.