Report meeting Commissie voor Mobiliteit en Openbare Werken
Vraag om uitleg over extra middelen voor het leerlingenvervoer in het buitengewoon secundair onderwijs
Vraag om uitleg over een structurele oplossing voor het leerlingenvervoer in het buitengewoon onderwijs
Vraag om uitleg over leerlingenvervoer in het buitengewoon onderwijs
Report
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Aan het begin van dit schooljaar doken er heel wat verontrustende verhalen op over de lange reistijden in het leerlingenvervoer van het buitengewoon onderwijs. Als minister van Mobiliteit nam u initieel maatregelen om de langste ritten in te korten. Intussen werd er gewerkt aan een duurzame oplossing op de lange termijn.
Op 3 mei communiceerde u dat er voor het schooljaar 2022-2023 zo’n 26,6 miljoen euro wordt vrijgemaakt voor extra ritten. Bovendien gaat u expliciet het engagement aan om de ritduur per enkele rit voor iedere leerling onder de 90 minuten te brengen. 38 scholen gaven aan geen bijkomende ritten nodig te hebben, waardoor er voor hun 497 leerlingen geen wijzigingen zijn in de ritduur.
Om de kwaliteit te bewaken, start de vervoersmaatschappij met een werkgroep om de werking van het maatwerkvervoer te evalueren en verbeterpunten door te voeren.
Worden deze middelen recurrent, of gaat het voorlopig enkel over dit ene schooljaar?
Op welke manier zult de ritduur blijvend monitoren?
Hebt u zicht op de ritduur voor de 497 leerlingen uit de scholen die aangaven geen extra ritten nodig te hebben? Dat was bij de maatregel toen u die 11 miljoen euro extra had voorzien. Mijn vraag is dus misschien wat verwarrend, maar u begrijpt vast wel waar ik op doel.
Aangezien er diverse aanbestedingen nodig waren, hoe is de procedure voor de aanbestedingen juist verlopen? Kunt u ook meer inzage geven in de verdeling van het budget over de bussen en taxi’s?
Hoe en met welke frequentie zult u als verantwoordelijk minister de werkgroep opvolgen?
Mevrouw Robeyns heeft het woord.
Minister, we hebben het hier al meermaals over deze problematiek gehad en u hebt zelf ondertussen al budgettaire inspanningen geleverd om tot een oplossing te komen voor de meest precaire situaties. U hebt zelf vooropgesteld dat het doel moet zijn, om te beginnen toch, dat geen enkel kind langer dan 90 minuten per rit op de bus zou mogen zitten. Vorige week kondigde u aan dat u nog eens 26,6 miljoen euro extra vrijmaakt om ouders, leerlingen en directies gerust te stellen dat de inspanningen die geleverd zijn, ook het komende schooljaar gegarandeerd blijven.
Hier in de commissie werd ook de problematiek rond busbegeleiding aangekaart. De regelgeving van het departement Onderwijs inzake busbegeleiding bepaalt dat voor vervoersmodi met minder dan zeven zitplaatsen, er eigenlijk geen busbegeleiding of subsidiëring is voorzien. Nochtans geven scholen, en uzelf ook, aan dat het voor bepaalde leerlingen zeker wel nodig is. U liet weten dat het departement Mobiliteit deze kosten op zich zou nemen, ook al is dat niet helemaal zoals voorzien in het decreet. Op 9 maart antwoordde u op een actuele vraag van Marino Keulen daaromtrent dat u op dat ogenblik aan een conceptnota aan het werken was die er op korte termijn zou aankomen.
Die extra 26,6 miljoen euro, zal dat bedrag volgens u volstaan om ervoor te zorgen dat geen enkel kind langer dan negentig minuten per rit op de bus zit?
Is er al een evaluatie gebeurd van de aanpak de afgelopen maanden? Zo ja, welke lessen kunnen er uit deze evaluatie getrokken worden?
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de conceptnota die u zou opmaken voor een structurele oplossing voor de toekomst? Wanneer mogen we die conceptnota verwachten?
Hoe zit het ondertussen met de noodzakelijke begeleiding op kleinere voertuigen met minder dan zeven zitplaatsen? Hoeveel scholen deden een beroep op de financiering van het departement Mobiliteit hiervoor? Hebt u al contact genomen met minister Weyts om het decretale kader hieromtrent aan te passen? Zo ja, wat was het resultaat van dat overleg? Hoe gaat dit in de toekomst structureel opgelost en gefinancierd worden?
De heer Bex heeft het woord.
Dank u wel, collega’s, om al een goede schets van de vragen te geven. Vandaag wordt opnieuw duidelijk dat we het met het hele parlement zeer belangrijk vinden dat dit opgelost wordt. Minister, ik ga meteen naar mijn vragen.
Ik zou ook graag weten hoe uw acties er de afgelopen maanden voor gezorgd hebben dat de gemiddelde en maximale rittijden ingekort zijn. Hoe is dat geëvolueerd?
Kunt u een inschatting maken hoeveel kinderen vandaag nog steeds een ongeoorloofd lange ritduur van meer dan drie uur per dag meemaken? Hoeveel kinderen zitten er al onder de grens van het anderhalve uur?
Kunt u al een prognose geven voor de gemiddelde en maximale ritduur voor het volgende schooljaar, gelet op de extra middelen die u zult inzetten?
Welke elementen uit de proefprojecten uit Leuven, Roeselare en Antwerpen zullen er meegenomen worden in het uitwerken van de structurele oplossing?
Op welke manier zal het extra budget volgend jaar ingezet worden?
Welk budget gaat er naar extra busritten, naar extra begeleiders? Zal er naast extra busritten en begeleiders ook worden ingezet op andere mobiliteitsalternatieven? Welke zouden dat dan kunnen zijn?
Wanneer verwacht u om de conceptnota betreffende de nieuwe regelgeving te kunnen voorstellen?
De heer Keulen heeft het woord.
Minister, u kunt altijd trachten om de wereld te redden. Als u die kans hebt, moet u die zeker niet laten liggen, maar het is soms al een geweldige prestatie als u het leven een stuk beter maakt voor de mensen rondom u. Dat hebt u hier gedaan. Op een ogenblik dat anderen zeiden om er uw handen van af te houden, hebt u zich in dit schier onmogelijke dossier geëngageerd. Eerst met 1,8 miljoen euro in het begin van het schooljaar. Ik weet nog goed dat toen kritische stemmen klonken. Ten gronde hadden die criticasters gelijk, want als één groep van onze samenleving zeker moet kunnen rekenen op de overheid, moet het wel deze groep, moeten het deze leerlingen in het bijzonder onderwijs zijn. Tegen de periode van het jaareinde is daar nog eens 11 miljoen euro bij gekomen. Voor het nieuwe schooljaar 2022-2023 is er 26,6 miljoen euro voorzien.
Ondertussen spreken we toch ook al van 5020 leerlingen van 323 scholen in heel Vlaanderen die voorheen langer onderweg waren; door dat extra geld – dan spreek ik nog over de 12,8 miljoen euro – van het lopende schooljaar werd de situatie voor 3973 van hen al sterk verbeterd. Wat dat betreft leven we een beetje in een verdorven omgeving: goed nieuws bestaat niet, dat is geen nieuws en ‘bad news drives out good news’. Het kan niet genoeg herhaald worden: ook nu, voor het nieuwe schooljaar, krijgen leerlingen en ouders op de eerste plaats, maar ook de scholen zelf in het bijzonder onderwijs, de leerkrachten, de directies en diegenen die er actief zijn inderdaad toch een heel belangrijke stimulerende boodschap.
Minister, kunt u duidelijkheid verschaffen over hoe het extra budget van 26 miljoen euro gespendeerd zal worden? Hoe zal dat extra budget over de scholen verdeeld worden? Waar liggen de absolute prioriteiten voor u als minister van Mobiliteit?
In september van vorig jaar gaven 24 scholen aan dat ze wilden wachten tot het volgende schooljaar met het voorzien van de bijkomende ritten. Is het intussen al duidelijk geworden of ook in deze scholen in het schooljaar 2022-2023 bijkomende ritten voorzien zullen worden?
Hoe staat het met de timing van de evaluatie van de proefprojecten? Op drie plaatsen waren al proefprojecten lopende – dan zitten we terug in 2015. Wanneer mogen we deze evaluatie verwachten?
Kunnen er al lessen worden getrokken uit het overleg met de betrokken stakeholders?
Is er al zicht op concrete structurele maatregelen om de reistijd in het leerlingenvervoer in het buitengewoon onderwijs aan te pakken?
Zult u in staat zijn om de conceptnota op het einde van dit jaar voor te leggen aan de Vlaamse Regering?
Gaat u initiatieven opzetten om ouders te ondersteunen in het voorzien van eigen vervoer om zo ook minder druk te leggen op het collectief leerlingenvervoer?
De Mobiliteitscentrale zal de organisatie van het leerlingenvervoer in het buitengewoon onderwijs in de toekomst op zich nemen, mee helpen organiseren zodat dat hopelijk tot efficiëntiewinsten kan leiden. Wat is de stand van zaken hiervan?
Op dit moment ontbreekt het nog steeds aan degelijke kwaliteitskaders voor bussen die leerlingen uit het buitengewoon onderwijs vervoeren. Wordt daar ondertussen werk van gemaakt?
Minister Peeters heeft het woord.
Dank u wel voor de vele vragen. Dat is ook duidelijk een bewijs dat leerlingenvervoer ons allemaal heel nauw aan het hart ligt, zeker het leerlingenvervoer in het bijzonder onderwijs, waar de meest kwetsbaren zitten. Jullie hebben daaromtrent ook een resolutie goedgekeurd in het Vlaams Parlement, die ik zeker ook ter harte neem.
We weten allemaal dat het al jarenlang een schrijnende situatie is, leerlingen die veel te lang op de bus zaten. We hebben daarover heel wat berichten in de media zien verschijnen. Daarom hebben we vorig jaar in september in eerste instantie een bedrag van 1,8 miljoen euro als noodmaatregel naar voren geschoven om de meest precaire situaties op te lossen. Dat bleek verre van voldoende te zijn. Dat is de reden waarom we dan op 20 december met de Vlaamse Regering de beslissing genomen hebben om bijkomend 11 miljoen euro, zijnde 8 miljoen euro voor vervoer en 3 miljoen euro voor Onderwijs, voor busbegeleiding, vrij te maken. Door het vrijmaken van die extra budgetten is De Lijn daar onmiddellijk mee aan de slag gegaan om in overleg met alle onderwijsinstellingen buitengewoon onderwijs te kijken hoe daar beter maatwerk verleend kan worden, op maat van elk kind dat veel te lang op die bus moest zitten. Dat was een kortetermijnmaatregel, dat was een maatregel waar we snel hebben moeten schakelen om een oplossing te bieden. Men heeft daar heel intens aan gewerkt, dat hebben we hier ook al uitgebreid toegelicht in de commissie. Een woord van dank aan alle mensen die daar zo intens aan meegewerkt hebben, is zeker op zijn plaats.
Dat was dus de kortetermijnoplossing. We weten allemaal dat we ook moeten streven naar een langetermijnoplossing. In de meest ideale wereld hadden we waarschijnlijk vandaag al een pasklare langetermijnoplossing. Maar helaas voor diegenen die dat denken, moet ik zeggen dat die er nog niet is op dit ogenblik. Wat er de laatste weken wel was: heel veel vragen van ouders, ook van kinderen, maar ook van directies, over hoe het nu verder moet, en wat met volgend schooljaar. Daarom hebben wij vorige week gelanceerd dat we, wat betreft het beleidsdomein Mobiliteit en Openbare Werken, voor het komende schooljaar 2022-2023 opnieuw een bedrag van 26,6 miljoen euro hebben vrijgemaakt. Het klopt dus, mevrouw Krekels, dat we dat vorige week bekendgemaakt hebben na de begrotingscontrole die we afgerond hebben. We hebben dan gezegd dat we extra middelen gaan vrijmaken en intern een aantal middelen verschuiven om toch zeker die ouders, die directies, die scholen en uiteraard ook die kinderen gerust te kunnen stellen dat we straks, in september van het schooljaar 2022-2023, niet opnieuw in een soortgelijke problematiek terechtkomen, ondanks het feit dat we natuurlijk nog geen decretale aanpassing hebben aan de regelgeving. De regelgeving zit bij het Departement Onderwijs.
Mevrouw Robeyns, u vraagt of die 26,6 miljoen euro voldoende gaat zijn opdat geen enkel kind nog langer dan 90 minuten enkele rit op de bus zit. Ik hoop dat dat voldoende is. Dit is een inschatting die De Lijn gemaakt heeft. De vorige budgetten, die 11 miljoen of die 8 miljoen euro die De Lijn toen ter beschikking had, waren natuurlijk voor de periode van januari tot en met juni van het huidige schooljaar. Dat betekent dat heel veel contracten in de markt geplaatst moesten worden voor korte termijn. Meestal is dan ook je prijs een stukje hoger. De calculatie van 26,6 miljoen euro is dus een raming die De Lijn gemaakt heeft om zo maatwerk te kunnen bieden. We weten vandaag natuurlijk nog niet 100 procent zeker over hoeveel kinderen het gaat, waar welk kind naar school zal gaan, wat de afstand van elk kind tot die specifieke onderwijsinstelling is. Het zal dus te gepasten tijde nog bijgestuurd moeten worden. Maar jullie begrijpen allemaal wel perfect, denk ik, dat het een heel complexe kwestie is, waarbij echt op maat van elk individueel kind, rekening houdend met de zorgnoden van het kind, bekeken moet worden welk vervoer het beste is voor welk kind.
Mijnheer Keulen, daarmee kom ik bij uw vraag terecht over hoe we die middelen gaan verdelen en waar de prioriteiten liggen.
Laat me vooreerst meegeven dat er de laatste maanden toch wel enorm hard is gewerkt door De Lijn, de scholen en ook de exploitanten die de extra ritten verzekeren: sinds eind januari hebben we 410 extra schoolritten – 209 bussen en 201 taxi’s – ingezet boven op de reeds bestaande 1645 ritten die al door de exploitanten van De Lijn worden uitgevoerd. Dat is een vierde van wat er al was. Daarvoor is overleg geweest met de ouders en scholen rond de gewijzigde uren, met de partners, die chauffeurs moesten zien te vinden, en – opnieuw – de scholen, die busbegeleiding moesten zien te vinden. Dat heeft heel intens werk gevergd, dus een pluim voor iedereen die daaraan geholpen heeft.
Er zijn een aantal scholen – dat is hier al gezegd – die de boodschap gegeven hebben dat ze pas volgend schooljaar willen instappen en er zijn ook scholen die stellen dat ze geen bijkomend busvervoer nodig hebben, ook al hebben ze leerlingen die langer dan negentig minuten op de bus zitten. Dat heeft heel vaak te maken met de internaten: als dat enkel op zondag of maandag en vrijdag is, dan is dat een heel ander verhaal dan elke dag. Dat speelt dus ook mee.
Als u me nu vraagt waar de prioriteiten liggen: wel, bij elk van deze leerlingen. Het is maatwerk. Het kind staat centraal. Men vertrekt vandaaruit om te bepalen welk vervoersmiddel het meest aangepast is: een extra bus, een minibus of een taxi. De noden van het kind staan centraal.
De prioriteit ligt ook bij dat maximum van negentig minuten: hoe korter hoe beter. We willen die kinderen maximale vrije tijd gunnen, en daarvoor moet de reistijd tot een minimum herleid worden. Dat is ook de opdracht die we aan De Lijn hebben meegegeven: werk verder op het vervoer op maat en lever blijvende inspanningen om de kwetsbare doelgroepen op de beste manier te vervoeren.
Mijnheer Bex, u had ook een aantal vragen inzake het budget, hoe het wordt ingezet. Met de antwoorden die ik net gegeven heb, zijn reeds een aantal van uw vragen beantwoord, hoop ik. Wel wil ik u nog duiden dat De Lijn bevoegd is voor de operationele uitrol van het leerlingenvervoer. Die 26,6 miljoen euro is het bedrag dat wij binnen het departement vrijgemaakt hebben voor het extra inzetten van bussen van pachters specifiek voor het vervoer van leerlingen. Busbegeleiding valt onder het departement Onderwijs; ik neem aan dat daar ook de nodige middelen voorzien zullen worden.
Het tweede blok vragen heeft betrekking op de evolutie van de reistijden. Heel wat collega’s hebben daar vragen over gesteld.
Mijnheer Keulen, gaan de scholen die vandaag nog geen gebruik maken van dit aanbod, dat volgend jaar wel willen doen? De Lijn is volop in overleg met de scholen. Het is aan de scholen om aan te geven of ze erin meegaan of niet, zeker de scholen die initieel gezegd hebben: niet dit schooljaar, wel volgend schooljaar. Al die gesprekken lopen. Opnieuw, dat is een heel intens werk, en De Lijn is daar volop mee bezig. Of alle scholen erop gaan intekenen, dat moet de toekomst uitwijzen, maar ik denk dat dit niet de laatste keer zal zijn dat we hierover zullen praten in deze commissie.
Mijnheer Bex, u vroeg naar de gemiddelde en de maximale rittijden van de afgelopen maanden, en of we daar al een evaluatie rond kunnen doen. Daar is het nog ietwat te vroeg voor. Ik heb hier in het verleden ook al gezegd dat we sommigen in januari onmiddellijk al een oplossing hebben kunnen bieden, sommigen hebben we ook gezegd dat we zouden wachten tot na het krokusreces en voor sommigen zelfs tot na het paasreces. De tendens die we zien is wel een algemene daling, maar om nu te zeggen wat het gemiddelde is per onderwijsinstelling? Dat kunnen we u vandaag nog niet geven.
We hebben De Lijn wel de opdracht gegeven om ook een werkgroep te starten, naast de bestaande werkgroepen die we al hebben, om een totale evaluatie te maken op korte termijn. Ik hoop dat we die dan ook te gepasten tijde kunnen krijgen. Nu wil ik natuurlijk eerst de prioriteit geven aan de uitrol naar het volgende schooljaar. Men moet het doen met de mensen die men heeft, dus daar moeten we op dit ogenblik heel intens op inzetten.
Wat betreft uw vraag rond de prognose voor de gemiddelde ritduur en de maximale ritduur voor het volgende schooljaar: het is vandaag de dag ook nog een beetje moeilijk om daarop in te zetten. We focussen alleszins op de maximale rittijd van negentig minuten.
Dat was ook uw vraag, denk ik, mevrouw Krekels: op welke manier zal de ritduurtijd worden gemonitord? Vandaag is een planning uitgewerkt om de maximale ritduur van negentig minuten te realiseren. We zien dat de ritduurtijden al concreet gedaald zijn. De Lijn blijft het allemaal monitoren, blijft het allemaal optekenen in de rittenbladen en blijft het mee in kaart brengen. De rittenbladen worden telkens aangeleverd door de chauffeur, en op basis daarvan gebeurt de monitoring voor de nieuw geplande ritten voor volgend schooljaar. Bij de nieuwe planning hanteert De Lijn alleszins hetzelfde uitgangspunt, namelijk dat de ritten in real time onder de negentig minuten moeten zitten. In geval van calamiteiten kan het natuurlijk altijd langer zijn, maar het doel is altijd: onder de negentig minuten. Dat wordt via de rittenbladen dus continu gemonitord en als blijkt dat bepaalde rittenbladen toch continu over die negentig minuten gaan, dan moet er worden bijgestuurd. Dan moeten er eventueel extra bussen komen en/of ritten hertekend worden, om opnieuw een oplossing op maat te bieden.
U vraagt ook of ik al zicht heb op de ritduur voor de kleine 500 leerlingen uit de scholen die aangaven nog geen extra ritten nodig te hebben. Daarop kan ik u geen pasklaar antwoord geven. Het is zo dat die scholen gezegd hebben dat ze voorlopig niets willen, dat het voor hen op dit ogenblik aanvaardbaar is. Ik neem aan dat dat geen ritten zijn waar kinderen ’s morgens 2,5 uur op zitten en ’s avonds nog eens 2,5 uur, ik denk dat niemand ervan uitgaat dat dat aanvaardbaar is. Tenzij het weer een kind is dat in de ene provincie woont – misschien in de uithoek van een provincie – en in een andere provincie naar een heel andere uithoek gaat, vanwege de bepaalde typologieën. Dan kan het daar dus aan liggen. We willen alleszins een oplossing voor alle kinderen, maar het is natuurlijk in samenspraak met de onderwijsinstellingen.
Is er al zicht op concrete structurele maatregelen om de reistijd globaal aan te pakken? Dat zijn de vragen van de heer Keulen, denk ik. Het vervoer buitengewoon onderwijs is gekoppeld aan vele andere elementen: onder andere de spreiding van de scholen, de verschillende types en het aanbod dat er is, de afstand van de leerling tot de school, de doorstroming, de ruimtelijke ordening, het vervoer, de budgetten en ook de opvang voor en na school. Kortom, het is een heel complex geheel. Vandaar dat we in december, toen we die bijkomende budgetten vrijgemaakt hebben via de Vlaamse Regering, ook duidelijk gezegd hebben dat dit een samenspel is van alle diverse ministers, zowel van Welzijn, Onderwijs, Mobiliteit, Digitalisering, Binnenlands Bestuur als Jeugd. We zijn volop aan het werk met al deze kabinetten samen.
We stellen ook vast dat er meer leerlingen richting het buitengewoon onderwijs gaan. Tegelijkertijd weten we ook dat minister Weyts bezig is met het aanbod, om te kijken hoe daarop een antwoord kan worden geboden. Het is alleszins de bedoeling dat we met onze operationele werkgroep bekijken hoe we hier toekomstgericht beter werk kunnen afleveren.
Ik heb het eigenlijk al gezegd, maar De Lijn had ook gevraagd om op korte termijn een evaluatie te maken en die zullen we dan ook met de diverse stakeholders onderling bespreken, om daar verder werk van te maken.
Wat betreft het ontbreken van de kwaliteitskaders binnen De Lijn, moet ik u meedelen dat de kwaliteitsvereisten voor het collectief vervoer zullen worden opgenomen in de lastenboeken die nu aanbesteed worden richting het volgende schooljaar. Vandaar dat we ook snel moesten schakelen. Iedereen moest dat perspectief hebben, maar we moesten de bestekken ook in de markt kunnen plaatsen, zodat we eigenlijk safe zijn richting september. Er zijn altijd ouders die pas in augustus beslissen of hun kind in de ene dan wel in de andere school zal worden ingeschreven, dus ook dat speelt daar mee. In de toekomst wordt dat allemaal meegenomen in de bestekken voor het flexplusvervoer in het kader van basisbereikbaarheid.
Mevrouw Robeyns, u hebt een vraag over de noodzakelijke begeleiding op kleinere voertuigen met minder dan zeven zitplaatsen. Die problematiek werd hier al geschetst. Negen scholen hebben voor de huidige periode busbegeleiding gevraagd op een kleiner voertuig, ofschoon de huidige regelgeving bepaalt dat alleen bij zeven plus één busbegeleiding wordt voorzien. Bij negen scholen ging het over kinderen met heel grote zorgnoden. Hoewel dat niet paste in de regelgeving van het departement Onderwijs, heeft De Lijn daar zelf gezorgd voor busbegeleiding en die kosten ten laste genomen.
We moeten bekijken hoe we daar in de toekomst, en zeker volgend schooljaar, mee omgaan. We hebben toen opnieuw snel moeten schakelen en daardoor heel wat minibusjes en taxi’s moeten inzetten om niet alle ritten te moeten hertekenen. Voor volgend schooljaar wil men dat globaal aanpakken en bekijken hoe men maximaal kan werken met de grotere bussen, omdat dat minder personeelscapaciteit vraagt. Uiteraard gelden die negentig minuten daarbij als maximale termijn. Voor volgend schooljaar wil men alleszins massaal grotere bussen inzetten. Waar nodig zal men, om de ritduur te beperken, kleinere bussen inzetten. We moeten op het stakeholdersoverleg bekijken hoe we daar verder mee kunnen omgaan.
Mijnheer Keulen, ik kom tot uw vraag over de timing en de evaluatie van de proefprojecten. Het is goed dat we een versnelling hoger zijn geschakeld. Het is een bevoegdheid van het departement Onderwijs, maar wordt mee gevolgd door het departement Mobiliteit. Initieel was de planning dat die evaluatie zou gebeuren vanaf september van dit jaar. Men heeft de evaluatie van die pilootprojecten sneller afgerond om de beleidsaanbevelingen mee te nemen naar de conceptnota en de nieuwe regelgeving.
Ik kom tot een vraag van zowel de heer Keulen als de heer Bex, namelijk welke elementen uit de proefprojecten we zullen meenemen. Dat wordt op dit ogenblik onderzocht en voorgelegd op het stakeholdersoverleg en op de werkgroepen van de kabinetten, om daar dan verder mee aan de slag te kunnen gaan.
Uiteraard hebben we al die stakeholders er meteen van op de hoogte gebracht dat we die bijkomende budgetten hebben vrijgemaakt. Tegelijkertijd bekijken we met hen hoe we van het integrale verhaal richting de conceptnota en de nieuwe regelgeving werk kunnen maken. Ik denk onder andere aan de gemeenschappelijke opstapplaatsen, die positief werden bevonden door de pilootprojecten, de voor- en naschoolse opvang, de buitenschoolse opvang, het maatwerk met kleine voertuigen en de inzet van de mobiliteitscoaches.
Ten slotte waren er nog een heel aantal vragen met betrekking tot de conceptnota. We willen die conceptnota het liefst zo snel mogelijk, maar ze is nog niet klaar. Ik kan u wel vertellen dat er zowel in maart, als in april en ook deze maand heel wat werkgroepen hebben plaatsgevonden om tot een gegronde conceptnota te komen die straks een structurele verandering mogelijk moet maken.
U vraagt zich misschien af waarom die er nog altijd niet is. Ik anticipeer al op de replieken die ik straks zal krijgen. De problematiek sleept al jaren aan. Het is geen evident verhaal. Ik herhaal dat we nu niet weten welke kinderen er zijn ingeschreven in welk onderwijstype, in welk onderwijsaanbod en met welke zorgnoden. We weten nog niet wat de afstand is van de school tot de woning. Kortom, we moeten een multidisciplinaire, holistische aanpak hanteren met alle mogelijke entiteiten en bekijken hoe we daar samen onze schouders onder kunnen zetten.
Ik hoop alleszins voor de zomer te kunnen landen met die conceptnota. Dat is ook de betrachting van alle collega’s die daar mee actief in zijn. En dan kunnen we focussen op die nieuwe regelgeving.
Ik denk dat ik hiermee alle vragen heb beantwoord, maar ik neem aan dat er nog wel vragen zullen volgen. Dit waren alvast mijn antwoorden in de eerste ronde.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Bedankt voor uw antwoorden. Ze zijn inderdaad al heel uitgebreid geweest, maar zoals dat dan is als er iets gezegd wordt, roept dat toch altijd nog een bijkomende reactie op. Ik wil onderstrepen dat ik u echt wel volg in dat maatwerk, en dat we echt vanuit het kind moeten vertrekken, en van bij hen moeten bekijken welk vervoer voor hen het meest aangepast is. En dat is natuurlijk ook van belang voor het monitoren van de rittijden.
Door daarover te spreken bedacht ik ineens dat ik bij een aantal scholen had vernomen dat er door de monitoring van die rittijden, door het verkorten van die rittijden, wat echt een positief verhaal is, toch wel spanning is bij de busbegeleiders en de chauffeurs, omdat zij blijkbaar betaald worden volgens de duur van de rit. En als er natuurlijk heel veel korte ritten zijn, dan gaat hun loon achteruit. Ik begrijp dat dat een oprechte bezorgdheid is, en mijn vraag is of u daar ook effectief bij stilstaat, en of u zulke zaken ook zult meenemen in uw conceptnota, om daar eventueel toch een gedegen antwoord op te geven in de mogelijke verdere regelgeving.
Verder geeft u ook terecht aan dat het nog heel moeilijk is om te bekijken wie er volgend jaar in ons onderwijs zal toekomen en uiteraard ook de jaren nadien. We hebben het er gisteren in de plenaire vergadering nog over gehad dat de toestroom naar het buitengewoon onderwijs vergroot, dat er plaatsen te kort zijn. In welke mate kunt u op die toestroom anticiperen? In welke mate is er in die raming van 26,6 miljoen euro ook rekening mee gehouden dat er mogelijk nog een x-aantal kinderen bij zullen komen die vervoer nodig hebben, via de bus of via andere middelen?
Het evaluatieproject rond de pilootprojecten is klaar, hebt u gezegd. Maar dat wacht nog op vrijgave. Er zijn heel veel positieve zaken uit die pilootprojecten gegroeid, maar er zitten natuurlijk ook mensen in die verschillende projecten die zich daarop hebben ingezet, en die gedurende twee, drie, vier jaar een rol in die projecten hebben opgenomen. Die hadden voordien natuurlijk ook wel een andere functie. In welke mate gaat u een aantal van die mensen ook meenemen in het vervolgverhaal, zodat er een vorm van opvolging, monitoring kan blijven, ook via die mensen, die toch ervaring hebben in dat hele proces?
Mevrouw Robeyns heeft het woord.
Ik denk dat we in de commissie kunnen bevestigen dat er vanuit uw bevoegdheid oprecht heel veel inspanningen worden gedaan om deze schrijnende problematiek op te lossen, en dat er heel veel stappen vooruit zijn gezet. Het lijkt mij ook belangrijk dat u een signaal hebt gegeven met dat extra budget, om die ouders en de scholen op een zekere manier gerust te stellen richting het volgende schooljaar.
Als ik uw antwoord goed begrijp, is het een inschatting van De Lijn of dat budget voldoende is of niet, maar is het wel de bedoeling dat dat voldoende zou moeten zijn, verdergaand op de werkwijze zoals ze die nu hanteren. Want ik leid daar toch uit af dat we voorlopig niet gaan bijsturen, in afwachting van die evaluatie die zeker nodig zal zijn. Die 26,6 miljoen euro is dus puur voor het vervoer. Wat de extra inspanning vanuit Onderwijs al dan niet is, dat zullen we aan de minister van Onderwijs moeten vragen. Maar dat staat daar dus los van.
Het maatwerk is ontzettend belangrijk, maar ik vind het dan wel wat bizar dat u, wat die begeleiding betreft, zegt dat jullie sowieso opnieuw naar grotere bussen proberen te gaan. Het lijkt wel alsof dat wat tegenstrijdig is met dat maatwerk. Dat is misschien niet per se het geval, maar het voelt toch wel een beetje zo aan. En ik heb een beetje het gevoel dat dat vanuit het departement Onderwijs wat moeilijker en wat stroever loopt.
U hebt gezegd dat er negen scholen zijn die busbegeleiding voor kleinere busjes gevraagd hebben. De Lijn heeft daar dan voor gezorgd, ook al is dat niet volgens het decretaal kader gefinancierd. Kunt u daar ook een bedrag op plakken? Over welk budget gaat dat dan, die busbegeleiding die vanuit De Lijn voorzien is voor die kleinere bussen? Is daar van u een concrete vraag aan de minister van Onderwijs, of komt dat dan in die conceptnota, om die regelgeving aan te passen, zodat toch ook voor die kleinere busjes begeleiding noodzakelijk is? Want daar moeten we toch op blijven hameren, denk ik. Dat is de essentie om tot dat maatwerk te kunnen komen op een kwaliteitsvolle manier.
De heer Bex heeft het woord.
Minister, ook ik wil u bedanken voor uw antwoord. Ik wil hier ook nog eens duidelijk stellen dat we echt wel zien dat er inspanningen door u worden geleverd, en ook door de mensen van De Lijn, om deze problematiek weliswaar nog niet op te lossen, maar er toch voor te zorgen dat de kinderen die die bus moeten nemen, niet meer zo lang op die bus moeten zitten. Dat blijft echter natuurlijk nog altijd een pleister op een houten been, want we weten allemaal dat heel dit systeem moet worden hervormd, dat er veel betere manieren, veel meer op maat gerichte manieren zijn om die leerlingen van en naar school te brengen. Wat dat betreft, blijven we toch wel wat op onze honger. Dit probleem is nu toch al zeer lang bekend bij de regering, zeker ook bij de vorige minister van Mobiliteit. Als u dan zegt dat De Lijn ook voor de financiering van de begeleiding op die kleinere bussen moet zorgen, omdat het Departement Onderwijs en Vorming daar blijkbaar niet mee voor wil instaan, dan heb ik toch de indruk – en ik zeg het iets forser dan collega Robeyns – dat uw collega Weyts het wel prima vindt dat u de shit neemt en ervoor zorgt dat deze problemen opgelost geraken, dat hij zoiets heeft van: ‘Ik bemoei mij er niet mee, ik laat mevrouw Peeters haar plan trekken.’ U zult mij tegenspreken als dat niet het geval zou zijn, maar ik heb de indruk dat de manier van werken om in dezen tot een hervorming te komen, met heel veel betrokken ministers, wat aansleept en dat men het in de rest van de regering prima vindt dat u ondertussen uw miljoenen zoekt in uw beleidsdomein om deze schrijnende problematiek aan te pakken.
Ik zou alle collega’s willen oproepen om aan hun ministers in deze Vlaamse Regering duidelijk te maken dat wat u nu doet weliswaar een goede tijdelijke oplossing is, maar dat we in het parlement, ook met de resolutie die meerderheid en oppositie hebben goedgekeurd, echt eisen dat de regering op redelijke termijn zorgt voor een grondige hervorming van heel dit beleid, zodat kinderen beter kunnen worden opgevangen voor ze de bus nemen enzovoort – ik ga het hier niet allemaal herhalen. Ik vind dat de regering u niet alleen mag laten met dit dossier, u zelf de problemen mag laten oplossen. Ik vind dat in dezen een globale oplossing dringend nodig is.
De heer Keulen heeft het woord.
Ik denk dat de collega’s Robeyns en Bex een vraag stellen die ook in onze rangen wel heel sterk leeft: wat is nu de bijdrage van Onderwijs in het oplossen, in het verkleinen van deze problematiek? Wat nu gebeurt, is uiteraard nodig. Minister, ik vind het moedig en groots dat u daarvoor uw nek hebt uitgestoken, dat u vaak vanuit een onmogelijke positie toch begonnen bent met het bij elkaar puzzelen van miljoenen om die schrijnende situatie te verkleinen, te verlichten, om dit zelfs in de richting van een volledige oplossing te brengen. Wat doet het Departement Onderwijs en Vorming echter heel concreet aan deze problematiek van het leerlingenvervoer in het bijzonder onderwijs, en dan ook heel specifiek wat de begeleiding betreft? Politiek is ook teamwork. Daar zitten ook specialismen inzake de begeleiding van kinderen met deze achtergrond waarvan niet kan worden verlangd of verwacht van een openbaar vervoerder dat hij daarin voorziet.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Ik dank de vraagstellers voor de interessante vragen. Het onderwijs voor leerlingen met specifieke onderwijsnoden ligt mij na aan het hart. Morgen gaan we met de commissie Onderwijs trouwens op bezoek bij het buitengewoon onderwijs in mijn eigen stad. Daar zal het thema van het busvervoer zeker ook aan bod komen. Minister, ik waardeer echter ook ten zeerste uw inzet.
Ik wil toch een aantal zaken meegeven. De busbegeleiding op busjes met minder dan zeven leerlingen werd mij ook al gesignaleerd. Ik kijk uit naar een decretale basis voor de begeleiding van die negen scholen die daar nu een beroep op doen. Zijn er nog andere scholen vragende partij? Ik ken er alvast die nu niet meedoen aan het project, maar die ook wel de vraag hebben om in extra begeleiding te voorzien.
Minister, dit is een complex verhaal. Gisteren werd aangegeven dat er inderdaad extra plaatsen worden vrijgemaakt in het buitengewoon onderwijs, vooral dan in het basisonderwijs. Dan durf ik toch dezelfde vraag te stellen als een aantal collega’s hier. Uw collega Weyts gaf gisteren aan dat er momenteel geen regionale spreiding van de extra plaatsen wordt opgesteld. Dan vraag ik mij echt af of er ook een afstemming is van het busvervoer, want we kunnen wel scholen bouwen, maar de bedoeling is dat de leerlingen er geraken in minder dan negentig minuten, zoals u aangeeft. Is er dus afstemming op dat vlak, en is er afstemming tout court? U doet immers heel veel inspanningen, maar ik denk dat dit een ploegissue moet zijn, dat jullie dit samen moeten doen. Ik kijk alvast uit naar de conceptnota, maar ben ook zeer benieuwd naar de evaluatie van die pilootprojecten. Ik hoop dat we die ook kunnen inkijken. Ik vraag me ook af of u bij het uittekenen van de conceptnota rekening houdt met de diversiteit in het landschap. U weet dat ik hier vanuit een zeer rurale context aanwezig ben. Ik vraag me af of er een differentiatie zal zijn tussen de stedelijke context en een veeleer landelijke context.
De heer Verheyden heeft het woord.
Minister, ik denk dat vandaag alweer duidelijk geworden is dat de problematiek van het vervoer van deze kinderen niet simpel is. Er zijn veel verschillende aandoeningen en kinderen maar ook onderwijstypes en onderwijsvormen in het buitengewoon onderwijs. Die vervoersplannen vereisen dus fijnmazig maatwerk. Ook verandert ieder schooljaar de samenstelling van deze scholen flink, en dus ook de vervoersnood. De busplanning die vandaag werkt, is volgend jaar niet noodzakelijk opnieuw bruikbaar. Er komen ook telkens nieuwe leerlingen en scholen bij.
In de resolutie die in december goedgekeurd werd, stond al dat er een gebrek is aan gedetailleerde data die toelaten de busritduur accuraat te monitoren. Volgens ons is er meer nood aan het meer gecentraliseerd verzamelen van data. Dat begint al met het tegen de start van ieder schooljaar – dus tijdig – monitoren welke kinderen waar zitten in het buitengewoon onderwijs en hoeveel daarvan er aangepast vervoer nodig hebben, zodat deze gegevens tijdig verschaft kunnen worden aan de betrokken stakeholders. We denken dat dat inderdaad nodig is, want ‘meten is weten’, als basis van het beleid. Wij denken dat ook daar een belangrijke rol weggelegd moet zijn voor het departement Onderwijs. Ik denk dat zij het best geplaatst zijn om die exacte gegevens door te geven. Gebeurt dat? Is dat nu ook al opgenomen in de projecten die momenteel al gestart zijn? Kunt u daar enige verduidelijking over geven?
Minister Peeters heeft het woord.
Dank u wel, collega’s, voor de verschillende bijkomende vragen en opmerkingen. Ik wil eerst even voor alle duidelijkheid stellen dat het hele verhaal rond het leerlingenvervoer in het buitengewoon onderwijs sowieso een gedeelde bevoegdheid is. Het pakket van de regelgeving, het toekennen van de rechten en de busbegeleiding valt onder het departement Onderwijs van collega Ben Weyts. Het verhaal van de uitvoering zit bij het Departement Mobiliteit en Openbare Werken en bij vervoersmaatschappij De Lijn, die ervoor moet zorgen dat de ritten effectief gereden worden. Het is niet zo dat ik graag moeilijke dossiers naar mij toe trek, maar we kregen zoveel klachten over erg schrijnende situaties dat ik vind dat we daarvoor een oplossing moeten zoeken.
Op dit ogenblik werken we binnen de diverse kabinetten aan die conceptnota. Ik hoop dat we daar zo snel mogelijk mee kunnen landen. Ik ben het volledig met jullie eens op dit vlak. Enerzijds is er die bevoegdheidsverdeling en anderzijds werd het bedrag van 70 miljoen euro dat sinds 2016 ter beschikking werd gesteld voor het leerlingenvervoer in het buitengewoon onderwijs nadien niet meer aangepast. We hebben het voorbije schooljaar duidelijk gezien dat die budgetten ondermaats waren. Een aantal collega’s hebben hier terecht de opmerking gemaakt dat de toestroom toeneemt en dat er een plaatstekort is. Als er tekorten zijn in de ene onderwijsinstelling, moeten sommige kinderen zich nog verder verplaatsen naar een andere onderwijsinstelling. Dat er dus meer budget nodig is, staat buiten kijf.
Anderzijds gaat het natuurlijk ook over belastinggeld. We moeten daar omzichtig mee omgaan. Ik heb bij de begrotingscontrole alleszins duidelijk de boodschap meegegeven dat we nu een antwoord moeten kunnen bieden voor volgend schooljaar. We moeten een perspectief kunnen bieden aan al die ouders, aan al die directies, aan al die onderwijsinstellingen, maar ook aan de partners, aan diegenen die met die bussen rijden. Wij moeten ook nu al starten met de opmaak van de bestekken voor die partners zodat zij kunnen starten met hun planning met het oog op september. We moeten daar dus vroeger mee beginnen. Daarmee is De Lijn op dit ogenblik volop bezig.
Een aantal collega’s vragen naar wat het departement Onderwijs op dit ogenblik specifiek doet. Zij zitten mee in de diverse werkgroepen. Zij werken ook mee aan de uitrol van de conceptnota en de aanpassing. Maar zoals ik daarstraks al zei, valt de hele regelgeving, zowel inzake busbegeleiding als inzake het toekennen van de rechten, onder het departement Onderwijs. We hebben eerder al eens geopperd dat we misschien volgens het Nederlandse model kunnen werken. In Nederland wordt bijvoorbeeld veel meer rekening gehouden met de graad van zelfredzaamheid van de kinderen. In dat systeem heeft een kind niet automatisch recht op gratis busvervoer als het binnen een straal van 5 kilometer van een school woont en zelfredzaam genoeg is om zich zelf te verplaatsen. Dat is een suggestie, maar er kunnen heel veel suggesties op tafel gelegd worden om straks tot een conceptnota en een aangepaste regelgeving te komen. Dat moet natuurlijk samen met alle collega’s gebeuren, want niet alleen Onderwijs en Mobiliteit zijn hierbij betrokken maar ook Welzijn. Indien kinderen te vroeg in een onderwijsinstelling aankomen, moet er immers ook de nodige opvang zijn. Dat is ook weer afhankelijk van de noden van het kind. Kunnen de kinderen allemaal in een gemeenschappelijke opvang geplaatst worden? Zijn dat kinderen met een zware problematiek, bijvoorbeeld van autisme? Zijn er misschien specifieke noden? Kortom: samen met alle collega-ministers moeten we een globale benadering uitwerken om voor eens en voor altijd tot een oplossing te komen. Iedereen werkt dus samen en ik ga niemand met de vinger wijzen.
Dat het nu vooral bij mij zit, is omdat ik niet nogmaals geconfronteerd wil worden met problemen als die van vorig jaar in september. De jaren daarvoor waren die problemen er niet of nauwelijks omdat het aantal ritten toen verhoogd was wegens covid. Vorig jaar in september is dan de bom gebarsten. Ik heb toen gezegd dat ik een oplossing wil. In eerste instantie zal die bestaan uit het voorzien van extra middelen. We weten eigenlijk al lang dat die 70 miljoen euro die sinds 2016, zes jaar lang, niet gewijzigd is, sowieso veel te weinig is. In vergelijking met Nederland liggen die budgetten per kind gewoonweg veel te laag. We moeten dus kijken hoe we daar in de toekomst mee omgaan. Dat is de reden waarom ik zelf beslist heb om die middelen binnen ons beleidsdomein te verschuiven.
Hoe zit het dan specifiek met de busbegeleiding? Mevrouw Robeyns, u vroeg waarom we focussen op maatwerk en dan toch kiezen voor grotere bussen. We zijn midden in het schooljaar beginnen te schakelen. We hadden met die 1600 ritten tabula rasa kunnen maken en elke rit hertekenen. Maar dat betekent dan ook dat elk individueel kind een ander opstap- en afstapmoment krijgt. Dat zou het nog complexer maken. Nu heeft men vooral de kinderen die over de negentig minuten zaten, eruit gehaald. De kinderen die er minder lang dan negentig minuten op zaten, kon men dan als eersten laten opstappen. Wie erboven zat, werd dan apart opgehaald en rechtstreeks met kleinere bussen gebracht.
Dat is op zich natuurlijk handig voor diegenen die er veel te lang in zaten. Die kleine busjes en die taxi’s, dat is sowieso aangenamer, zeker ook in de verdichte woonkernen. In plaats van met een grote bus te manoeuvreren in een woonwijk, is een klein busje zeker handiger. Maar natuurlijk vraagt dat ook meer capaciteit qua personeel en busbegeleiders. Als dat busjes zijn van bijvoorbeeld twintig kinderen, is er automatisch busbegeleiding voorzien. Als het bussen zijn met maar twee of drie kinderen, of minder dan zeven, is er vanuit het departement Onderwijs geen busbegeleiding voorzien.
Het is dan schakelen. En finaal hebben wij gezegd: ‘Als men weigert om daar busbegeleiding voor te voorzien, so be it. Dan nemen wij dat maar op ons conto.’ Dat waren nu ook niet de meest astronomische bedragen. Als het gaat over kinderen die men niet alleen op een bus kan zetten, is dat maatwerk opnieuw doorslaggevend. En dan hebben we dat ook bij ons opgenomen als budget. Voor de voorbije maanden was het voor die negen extra bussen zo'n 120.000 euro. Dat is dus niet het meest astronomische bedrag. Maar het is wel belangrijk dat we dan niet zeggen dat we een grote bus vol gaan duwen met kinderen om toch zeker ook die busbegeleiding te hebben. Dan is het maar gewoon een oplossing op maat. En dan begeef je je misschien in de grijze zone, maar het is een complex verhaal en we moesten kunnen landen.
We kijken voor de toekomst sowieso liever naar grotere bussen, om ook minder personeel te moeten inzetten, minder buschauffeurs en minder busbegeleiders. Maar waar het niet kan, focussen we toch nog altijd op de kleinere. In de voorbije periode hadden we van die meer dan vierhonderd extra ritten ongeveer de helt grote bussen en de helft kleine bussen. We focussen meer op de grote, maar waar nodig zetten we uiteraard ook nog de kleine bussen in.
Mevrouw Krekels, u vroeg naar de spanning tussen de busbegeleiders en de buschauffeurs. Ik neem aan dat men dat morgen tijdens het werkbezoek ook te horen zal krijgen. Toen ik vorige week lanceerde dat we opnieuw extra budgetten voorzien voor dat vervoer, kreeg ik ook onmiddellijk van een aantal buschauffeurs en busbegeleiders soms snedige opmerkingen, dat ze door mij minder geld verdienen en dergelijke. Dat is natuurlijk een heel gevoelige materie. Ik zeg opnieuw dat het kind met de erge zorgnoden voor mij op de eerste plaats staat. Anderzijds hoor ik van die scholen ook wel dat daar waar die kinderen met grote zorgnoden zitten, ze nood hebben aan extra begeleiding. We zouden dus perfect kunnen zeggen dat we de uren busbegeleiding niet gaan verminderen, maar er wel voor gaan zorgen dat zij bijkomende taken kunnen hebben als de kinderen een wandeltocht maken of andere uitstappen doen, en ook tijdens de speeltijd en dergelijke. Er moet dus een oplossing gevonden worden voor die busbegeleiders. Niemand zal graag maximum twee uurtjes per dag werken. Daar moet dus inderdaad een oplossing voor gezocht worden. Dat zal dan ook mee bekeken worden in de regelgeving vanuit het departement Onderwijs. Het zit ook in de verdere uitrol van de conceptnota en de nieuwe regelgeving.
Voor de buschauffeurs zijn het natuurlijk de pachters, maar ook daar kreeg ik al het signaal van een buschauffeur die voor één of twee uur moet worden ingezet. Dat is een moeilijker verhaal dan wanneer die drie uur rondrijdt. Maar ook daar staat het kind centraal. We weten intussen dat door het einde van de pandemie de buschauffeurs ook tal van andere opdrachten zullen krijgen. Toekomstgericht denk ik dat dit probleem zich veel minder zal voordoen omdat we met de uitrol van de basisbereikbaarheid, waarbij we nog altijd focussen op volgend jaar, veel meer flexvervoer zullen krijgen met die minibussen en belbussen, die meer worden ingeschakeld in het kader van het vervoer op maat en waarbij later ook het leerlingenvervoer onder dat vervoer op maat zal vallen.
Kortom, er zullen heel veel ritten moeten worden gereden, en dan denk ik ook dat het voor de chauffeurs minder problematisch zal zijn. Zij zouden bijvoorbeeld ’s morgens kunnen rijden voor het leerlingenvervoer en tussendoor voor mensen in een woonzorgcentrum of tijdens de bezoekuren van ziekenhuizen of dergelijke in het kader van het vervoer op maat. Ik denk dat dit in de toekomst wel opgelost zal geraken. We zitten nu natuurlijk in de overgangsperiode, maar ik hoop dat iedereen er begrip voor kan opbrengen dat we het kind sowieso centraal plaatsen.
Mevrouw Vandromme, u had het over de differentiatie van stedelijke en perifere gebieden.
Mijn vraag is of u daar in de conceptnota ook rekening mee zult houden.
Met de afstand van het onderwijs? Dat heeft natuurlijk ook heel veel te maken met het onderwijsaanbod. De instroom stijgt en voor een aantal onderwijstypes is er nu al een enorme krapte. We moeten ervoor zorgen dat er een goede spreiding is inzake onderwijsaanbod. Dat zit natuurlijk bij collega Weyts, maar daar moet zeker rekening mee worden gehouden. We zien dat de instroom stijgt, maar we moeten een oplossing hebben voor die kinderen. Ik denk niet echt dat we daar moeten differentiëren volgens stedelijke of perifere context, want we horen dat die noden er overal zijn. Naast een goede spreiding van het onderwijsaanbod moeten we ervoor zorgen dat elk kind binnen een redelijke termijn kan worden verplaatst.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoorden. Ik wil benadrukken wat u zelf ook hebt geregd, namelijk dat dit dossier vanuit Onderwijs zeker nog leeft. U geeft terecht aan dat er wordt gewerkt in werkgroepen en dat Onderwijs daar uiteraard een deel van is. Het statuut van een busbegeleider is een onderdeel dat door het departement Onderwijs moet worden opgenomen, en dat gebeurt ook wel. Ik had ook begrepen dat binnen de Vlaamse Regering was afgesproken dat u de lead zou nemen in dit dossier, omdat u terecht aangeeft dat het een werk van velen is. Ook de minister van Welzijn heeft een aandeel in de opvang waar u naar verwezen hebt.
Wanneer budgetten worden gevraagd zoals nu die 26,6 miljoen euro, dan is dat uiteraard iets wat binnen de regering moet worden goedgekeurd, zodat iedereen daar zijn schouders onder kan zetten en die budgetten kunnen worden vrijgemaakt. Dat lijkt me een evidentie in deze materie.
Minister, ik onthoud vooral dat volgend jaar nog vooral een soort tijdelijke kortetermijnoplossing zal worden gerealiseerd met dat extra budget en dat vanaf het moment dat de conceptnota er is, die kan worden omgezet in regelgeving en we naar een structurele oplossing kunnen gaan. Dat hopen we allemaal samen met u.
Mevrouw Robeyns heeft het woord.
Minister, het siert u dat u proactief de problemen die zich vorig jaar in september hebben voorgedaan, probeert te voorkomen en dat u de ouders en de scholen wil geruststellen. Ik begrijp ook dat die ouders bij u terechtkomen, want het gaat natuurlijk letterlijk over vervoer. Maar het kan natuurlijk niet dat u alleen de kastanjes uit het vuur gaat halen. Het mag ook wel gezegd worden dat De Lijn in dezen ook positieve inspanningen levert. Dat is niet zo evident, denk ik. Het lijkt me een heel gepuzzel. Chapeau. Ik ga ervan uit, zoals u zegt, dat er voor de zomer een conceptnota komt waarin een structurele oplossing komt maar waarin ook budgettair vanuit alle departementen de nodige inspanningen geleverd worden. We zullen daar in de commissie Onderwijs zeker de nodige vragen over stellen.
De heer Bex heeft het woord.
Ik kan me daar volledig bij aansluiten.
De heer Keulen heeft het woord.
De structurele oplossing zal er maar komen als iedereen, ook in de regering ‘his or her fair share’ zal doen. Alle betrokken departementen, Mobiliteit – u doet dat ten overvloede, minister, en dat siert u en u krijgt daarvoor ook de lof van deze commissie – maar ook Onderwijs en Welzijn zullen alle zeilen moeten bijzetten. Ook vanuit onze groep dringen we daarop aan. Het gaat hier niet over uw of onze eer, het gaat over het voorzien van een aanbod voor een groep die zeker op ons moet kunnen rekenen. Op dat vlak schieten superlatieven altijd tekort, want daarover is de commissie het altijd unaniem eens. Dan is het ook zaak, naast het signaleren van problemen, dat iedereen ook binnen de regering, Mobiliteit, Onderwijs en Welzijn, ‘his or her fair share’ doet en dus ook alle budgettaire zeilen bijzet.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.