Report meeting Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Vraag om uitleg over het rapport dak- en thuisloosheid
Vraag om uitleg over de dak- en thuislozentelling van de Koning Boudewijnstichting
Report
De heer Veys heeft het woord.
Eind 2021 voerden onderzoeksteams van de KU Leuven en de Université catholique de Louvain met steun van de Koning Boudewijnstichting daklozentellingen uit op verschillende plekken in Vlaanderen. Samen met lokale besturen en verschillende partners op het terrein – dat waren er niet minder dan 45 in mijn regio, Zuid-West-Vlaanderen, wat best wel een mooi resultaat is – kon op die manier voor het eerst de dak- en thuisloosheid in de regio Zuid-West-Vlaanderen in kaart worden gebracht. De resultaten werden op 17 maart 2022 gepresenteerd en bevatten verontrustende cijfers over niet enkel de omvang van het fenomeen, maar ook over het profiel van de doelgroep. Zoals iedereen weet, is de Vooruitfractie van mening dat er in 2022, net zoals in de voorbije jaren, niemand op straat zou hoeven te slapen en dat bovendien iedereen een warme plek zou moeten hebben.
Blijkt dat er in totaal 1313 mensen in Zuid-West-Vlaanderen dak- of thuisloos zijn geteld op basis van de methodiek onder leiding van de KU Leuven, zoals die ook is toegepast in eerdere tellingen onder impuls van de Koning Boudewijnstichting. Bij die 1313 mensen zaten maar liefst 479 kinderen. Dat 479 kinderen in een regio als Zuid-West-Vlaanderen, die toch gepercipieerd wordt als een rijkere regio, nergens een thuis hebben, is om stil van te worden. De meeste van deze kinderen sliepen weliswaar niet op straat, maar moeten noodgedwongen overnachten bij vrienden of familie van de ouders.
De cijfers tonen aan dat er een groot probleem is van verborgen dakloosheid. De personen die geteld werden in de openbare ruimte, in de noodopvang en in opvanghuizen, maken ruwweg een derde van het totale aantal getelde personen uit. Ook slapen in niet-conventionele ruimtes, zoals tenten, garages of kraakpanden, is voor velen helaas een dagelijkse realiteit. De dak- en thuisloze personen die we in de openbare ruimte zien, zijn kortom slechts het topje van de ijsberg.
Het onderzoek geeft ook meer inzicht in de profielkenmerken van dak- en thuislozen. Zo gaat het in 30 à 35 procent van de getelde personen om vrouwen en had 20 à 40 procent van de getelde daklozen een migratieachtergrond. Die kennis over de achtergrond is belangrijk om het fenomeen efficiënter te bestrijden. W13, dat door uw voorganger als een voorbeeld van regionale samenwerking in welzijnsbeleid werd benoemd, roept op om daar sterker op in te zetten, zowel lokaal als regionaal.
Het is een duidelijke wake-upcall voor alle overheden om de zeilen bij te zetten, om alert te zijn voor mensen zonder thuis en in te zetten op een beter beleid en meer begeleiding. Het is ook een wake-upcall voor de regering en voor u als minister om dak- en thuisloosheid doortastender aan te pakken.
Minister, hoe reageert u op de resultaten van de daklozentelling, die onder meer in Zuid-West-Vlaanderen werd georganiseerd? Bevestigt dit uw beeld van de problematiek? Zijn deze cijfers hoger of lager dan gedacht?
Zult u bijkomende structurele maatregelen nemen om het fenomeen van dak- en thuisloosheid doortastender aan te pakken? Zo ja, welke?
Bent u van mening dat er nood is aan regelmatige en uniforme tellingen in heel Vlaanderen? Ik heb u daar voorheen ook al enkele vragen over gesteld. Kunnen we vandaag reeds extrapoleren naar Vlaams niveau? Zijn daar nog bijkomende tellingen voor nodig? Hoe zit het methodologisch in elkaar? Wat kunnen we verwachten om een vollediger beeld te krijgen van de problematiek van dak- en thuisloosheid in het volledige gewest?
Hoeveel plaatsen Housing First zijn er deze legislatuur reeds bij gekomen in Vlaanderen?
U zegt vaak dat u als minister van Armoedebestrijding niet coördineert maar superviseert. In het persbericht van W13 werd er bezorgdheid geopperd over het nieuwe toewijzingssysteem in de sociale woonsector dat vanaf 1 januari van toepassing zal zijn. Deelt u die bezorgdheid? Hoe evalueert u het nieuwe toewijzingsmodel?
In het nieuwe toewijzingssysteem zal een deel toewijzingen op basis van woonnood – dus mensen met dreigende dak- of thuisloosheid – niet meer kunnen. Welke oplossing zal er zijn voor die groep? Of verwijst u daar door naar de lokale besturen?
Mevrouw De Rudder heeft het woord.
Mijn vraag sluit uiteraard ook aan rond het rapport van de dak- en thuisloosheid. Uit het onderzoek in opdracht van de Koning Boudewijnstichting blijkt dat er in België steeds meer kinderen, vrouwen en mensen met een migratieachtergrond dakloos zijn. Het stereotiepe beeld van de dakloze die een man is met een verslaving, klopt al lang niet meer en het is zeker ook geen probleem dat louter en alleen in de grootsteden opduikt.
Er zijn drie belangrijke, toch wel internationale trends vastgesteld, die ook bij ons opduiken: verjonging, verkleuring en vervrouwelijking. Uit de uitgevoerde telling bleek dat 30 à 35 procent van de daklozen een vrouw is. Daarbij aansluitend stijgt het percentage dakloze kinderen. Uit het onderzoek blijkt ook dat zij 26 procent uitmaken van het totaal aantal getelde personen. In Charleroi zijn 200 van de 1159 getelde daklozen kinderen. In Namen gaat het over 272 kinderen, 479 in Zuid-West-Vlaanderen en 51 in de eerstelijnszone BraViO. De meesten van deze kinderen slapen evenwel niet op straat.
Voorts blijkt uit internationale studies dat mensen met een migratieachtergrond steeds meer opduiken in de statistieken van de dak- en thuisloosheid. In België bestaat een relatief groot deel, met name tussen de 20 en 40 procent, van de getelde personen uit mensen met een migratieachtergrond. Ook de hoge percentages voor mensen met een precair verblijfsstatuut vallen op, zeker in de grote steden.
De daklozen die geteld werden in de openbare ruimte, in noodopvang en in opvanghuizen maken ruwweg een derde van het aantal getelde daklozen uit. Dat bevestigt toch het bestaan van verborgen dakloosheid. Het gaat vooral om mensen die dan noodgedwongen overnachten bij vrienden of familie. Dat is trouwens een fenomeen dat vaker bij vrouwen en kinderen voorkomt. De dak- en thuislozen die we in de openbare ruimte zien, zijn bijgevolg slechts het topje van de ijsberg.
Daarom heb ik twee vragen voor u, minister. Wat is uw reactie op dit rapport? Hoe denkt u uw beleid aan te passen om met deze nieuwe tendensen rekening te kunnen houden in het toekomstige beleid?
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Ik ga de inleiding niet herhalen, het komt op hetzelfde neer. De collega’s hebben dit al zeer goed toegelicht. Ik ga mij beperken tot mijn vier vragen.
Minister, hoe evalueert u de Vlaamse resultaten van deze telling, in het bijzonder het verontrustend grote aantal dak- of thuisloze kinderen waar in de telling sprake van is?
Welke beleidsconclusies trekt u uit deze cijfers? Zijn er volgens u, wat uw beleidsdomein betreft, belangrijke quick wins?
Bent u van plan deze tweejaarlijkse tellingen te ondersteunen en in de toekomst Vlaanderenbreed verder te zetten?
Welke bijkomende acties hebt u, naast de acties in het Vlaams actieplan dak- en thuisloosheid en het actieplan armoedebestrijding, sinds mijn vorige vraag om uitleg van maart 2021 ondernomen?
Minister Beke heeft het woord.
Vorig jaar werden rond deze tijd de resultaten voorgesteld van de lokale tellingen in Gent en de provincie Limburg. Toen zijn er soortgelijke vragen gesteld.
De vaststellingen nu verschillen eigenlijk niet sterk van de vaststellingen toen, integendeel. De resultaten van de nieuwe tellingen bevestigen de resultaten van de eerdere tellingen. Ik zal dan ook voor een stuk in herhaling vallen. Ik was toen en ben ook nu niet verrast over de verschillende typologieën van dak- en thuislozen. De grote meerwaarde van deze tellingen is dat ook minder zichtbare groepen dak- en thuislozen in beeld komen. Ik denk bijvoorbeeld aan de sofaslapers en de mensen in niet-conventionele woonvormen, zoals kraakpanden, garageboxen enzovoort. Ik blijf net als de betrokken lokale besturen en de onderzoekers wel verrast door de omvang van de problematiek bij deze minder zichtbare doelgroepen zoals vrouwen en kinderen, ook buiten de centrumsteden.
Gezien de aard van de dak- en thuisloosheid, die multiproblematisch is en waarbij niet één oorzaak één gevolg kan hebben, kan één beleidsdomein en zelfs één bevoegdheidsniveau onmogelijk alle antwoorden geven. Ik denk dat we het daar allemaal over eens zijn.
De resultaten met betrekking tot de veelheid aan gerapporteerde oorzaken bevestigen mijn visie dat de problematiek vanuit een veelheid van invalshoeken moet worden benaderd en aangepakt en dat een meer proactieve en outreachende aanpak van de hulpverlening, zoals die nu uitgerold wordt in Vlaanderen via het geïntegreerd breed onthaal en projecten zoals Zorgzame Buurten, absoluut noodzakelijk is.
De resultaten laten een relatief grote groep van mensen zien die reeds een langere periode dak- en thuisloos zijn. Voor die groep heb ik eind vorig het aantal begeleidingstrajecten Housing First bij de centra algemeen welzijnswerk (CAW’s) verhoogd. Ik kom daar later nog op terug.
Ik kan op dit ogenblik niet inschatten of het om nieuwe tendensen gaat, dan wel over het meer zichtbaar maken van reeds lang bestaande fenomenen. De onderzoekers spreken zich daar ook niet over uit.
Ik vrees dat quick wins hier niet aan de orde zijn. Zowel op lokaal als op bovenlokaal en regionaal niveau, alsook op interdisciplinair vlak, moeten de krachten gebundeld worden om deze problematiek gestaag te counteren. Bovendien gaat het hier vaak, maar niet exclusief, om een armoedeprobleem.
Cijfergegevens zijn volgens mij noodzakelijk om gefundeerd beleid op te stoelen. En daarmee bedoel ik niet alleen Vlaams beleid. Daarom heb ik dit opgenomen als een specifieke actie in het actieplan dak- en thuisloosheid. Dat kwam ook eerder aan bod in deze commissie. Ik heb ervoor gekozen om gebruik te maken van de aanwezige expertise op het terrein. Via het Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin ondersteunen we daarom het komende jaar de methodische ondersteuning van tellingen op zeven bijkomende locaties. Die opdracht is binnen het steunpunt toegewezen aan de KU Leuven en de onderzoeksgroep LUCAS, die samen met de Koning Boudewijnstichting de afgelopen jaren met de tellingen gestart zijn. Ook het Interfederaal Steunpunt Armoedebestrijding is hierbij betrokken.
De manier van werken van de tellingen vraagt lokaal en bovenlokaal engagement. Om de telling uit te voeren, is de medewerking nodig van alle relevante lokale spelers in een stad of regio. De telling kan niet slagen als ze van bovenaf wordt opgelegd of uitgevoerd. Er hebben telkens 25 tot 35 lokale organisaties meegewerkt aan de tellingen, gaande van die die dagdagelijks werken met de problematiek tot wijk- en buurtcentra, politie, NMBS enzovoort, en ook opvanginitiatieven, CAW’s, OCMW’s en andere. We stellen vast dat de lokale tellingen en de resultaten ervan een grotere lokale dynamiek realiseren dan vroegere cijfergegevens rond deze problematiek op louter Vlaams niveau.
Door in de toekomst de initiatieven van lokale overheden op dat vlak methodisch te ondersteunen, verzamelen we voortdurend zeer betrouwbare indicaties over de problematiek. Tegelijk zet een lokale telling lokale overheden ertoe aan om te handelen.
Omdat het belangrijk is voor het Vlaamse beleid om te beschikken over betrouwbare gegevens over heel Vlaanderen, heb ik aan het wetenschappelijke Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin de opdracht gegeven om in de tweede helft van 2022 lokale tellingen te ondersteunen en vervolgens te bekijken of er op basis van de reeds uitgevoerde tellingen en deze nieuwe tellingen voor heel Vlaanderen betrouwbare indicaties kunnen worden gemaakt. Op 25 november 2021 werd daarvoor een kick-off opgezet voor geïnteresseerde lokale besturen. Ik durf te zeggen dat die oproep een groot succes is geworden. Concreet zal er een telling kunnen plaatsvinden in de regio’s Middenkust, Mid-West-Vlaanderen, Waasland, Boom-Mechelen-Lier, het arrondissement Brugge, Welzijnszorg Kempen en de stad Antwerpen. Ik verwacht het onderzoeksrapport met deze gegevens midden 2023. Samen met de tellingen die de voorbije twee jaar werden uitgevoerd, zal dit voldoende gegevens kunnen bieden om Vlaanderenbreed een beeld te krijgen. Bovendien is er een mooie spreiding qua regio’s of tussen grootstedelijk, stedelijk en het meer landelijke gebied.
Ik begrijp ten volle het nut van periodiek weerkerende tellingen om de evoluties in de problematiek en het effect van het beleid op te volgen. Een interval van twee jaar is echter te kort. Ook de onderzoekers wijzen op de grote inspanningen van mensen en middelen om de fijnmazige tellingen te kunnen realiseren. Daarnaast zullen tendensen in de problematiek en effecten van het beleid zelden op zo’n termijn van twee jaar al volledig zichtbaar zijn. Een interval van drie of vier jaar lijkt meer haalbaar en zinvol. Ik zal dat in overleg met de onderzoekers verder bekijken.
Het is voor mij moeilijk te zeggen hoeveel plaatsen Housing First erbij zijn gekomen. Housing First hoeft ook niet te werken met een vast aantal plaatsen. Zelf heb ik eind vorig jaar wel extra middelen vrijgemaakt voor 84 extra begeleidingstrajecten Housing First op jaarbasis bij de CAW’s, maar dat zegt niets over de effectieve huisvestingsmogelijkheden op het terrein. Dat gedeelte van het engagement wordt door de lokale besturen opgenomen.
Voor de vragen over het toewijzingssysteem van sociale huurwoningen en de eventuele evaluatie daarvan verwijs ik u naar mijn collega Diependaele.
Ik heb het zonet ook al gehad over de extra huisvesting in Housing First eind vorig jaar. Die investering was niet voorzien in de genoemde actieplannen. Er is ook geïnvesteerd in de ontwikkeling van het geïntegreerd breed onthaal over heel Vlaanderen. Aanvankelijk was daarvoor 6 miljoen euro voor de duurtijd van de lokale legislaturen uitgetrokken. Daarmee konden 128 van de 300 lokale besturen aan de slag. Daar is nog eens 5,9 miljoen euro aan toegevoegd.
De heer Veys heeft het woord.
Ik dank u voor uw antwoorden, minister. Ik kan niet zeggen dat u niets doet. U zet daar best wel goed op in. Ik ben blij dat er in het kader van VIA 6 ook middelen voor de Housing Firstbegeleidingen bij zijn gekomen. Ik mag concluderen dat er vandaag in alle regio’s via een CAW dergelijke begeleidingen worden aangeboden. Dat is een goede zaak. Ik ben wel wat bezorgd. U zegt dat u in herhaling zult vallen, maar ik wacht nog op een meer structurele inzet op die Housing Firstprojecten. Dat stond ook vermeld in het persbericht van W13, waar de OCMW-samenwerking goed loopt. Alle partijen zijn vertegenwoordigd in de regio Zuid-West-Vlaanderen, net zoals dat hier het geval is. In dat persbericht wordt opgeroepen om de krachten te bundelen. Ik betreur het dat er zeker wat Housing First betreft … U verwijst naar uw collega Diependaele, die bevoegd is voor de huisvestingsmaatschappijen. Ik ben zelf ook voorzitter van een huisvestingsmaatschappij. We participeren in Housing Firstprojecten. We nemen er vijftien op in begeleidingstrajecten. Ik zou willen vragen dat er monitoring gebeurt, zodat we er zicht op hebben of Vlaanderen voldoende doet om dat te ondersteunen. Dat is heel essentieel.
Ik heb u nog twee vragen gesteld, maar u bent daar niet op ingegaan. U moet erover waken dat we de armoede in Vlaanderen bestrijden, maar ook dat we die niet vergroten. U kunt via het CAW inzetten op begeleidingstrajecten, zeker voor mensen met dreigende uithuiszetting. Dat is een risicogroep. Vanaf 1 januari zal er een nieuw systeem van toewijzingen zijn, waarbij toewijzingen op basis van woonnood – en mensen met een dreigende dakloosheid vallen in die categorie – niet meer zullen kunnen gebeuren via een sociale woning. Via welke weg zal dat dan gebeuren? Ook in de noodopvang zitten heel veel plekken vol. Dat is enerzijds een goede zaak, want het is een teken dat mensen de weg daarnaartoe vinden. Maar waar moeten we naartoe met die mensen? Ik wil opnieuw de vraag stellen: bent u zich ervan bewust welke verandering uw collega invoert tegen 1 januari? Zult u proberen om daaraan iets te doen? Het Netwerk tegen Armoede, dat u goed kent als minister van Armoedebestrijding, verzet zich daar ook tegen. Staat u open voor hun eis? Begrijpt u waar die vandaan komt? Kan men op u rekenen om ervoor te zorgen dat de asociale effecten van de nieuwe regelgeving op Vlaams niveau niet tot meer dakloosheid zullen leiden?
Mevrouw De Rudder heeft het woord.
Ik dank u voor uw uitgebreide antwoord, minister, en daaruit is af te leiden dat er op het terrein al heel wat inspanningen zijn geleverd. Er zullen nog bijkomende inspanningen worden geleverd met de bijkomende locaties. Op die manier kunnen we een groot nieuw gebied omvatten om zeker op het lokale niveau die tellingen te kunnen doen. Ik sta erop dat die tellingen lokaal kunnen gebeuren, omdat we de problematiek goed in beeld kunnen brengen, daar dichtbij staan en er heel actief op kunnen inzetten. Wat betreft de 84 projecten van Housing First is de vraag of u zicht hebt op welke manier er een eerste evaluatie of monitoring komt. Zo kunnen we kijken of de bijkomende middelen die aangekondigd zijn in het najaar van vorig jaar, effect hebben en op welke manier we die goed in stand kunnen houden om die monitoring te kunnen blijven doen.
De Koning Boudewijnstichting heeft in haar studie aangekondigd om de tellingen eind dit jaar opnieuw voort te zetten samen met Vlaanderen, Wallonië en de Duitstalige Gemeenschap. Hoe kunnen we ervoor blijven zorgen dat die tellingen uniform gebeuren en dat die criteria overal dezelfde zijn? Zo weten we in elke regio waarover we spreken en krijgen we vooral een heel objectief en uniform beeld. Dat is voor de tellingen zeker belangrijk.
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Ik sluit me aan bij collega De Rudder. Minister, ik heb u hier vorig jaar ook al over bevraagd na de eerste tellingen van de Koning Boudewijnstichting in Limburg en Gent. Dit jaar was er een nieuwe telling in een nieuw gebied en ik heb nu opnieuw exact dezelfde vragen gesteld. Maar daar zit volgens mij het probleem. Wij hebben jaar na jaar nieuwe tellingen van telkens een ander gebied. We bestuderen de dak- en thuisloosheid maar we hebben er geen volledig beeld van. Het gaat niet over volledig Vlaanderen maar over regio’s. Ik zou u heel graag bevragen over de Vlaanderenbrede acties die we dan uit dat volledige beeld kunnen trekken, maar dat gaat nu onvoldoende.
U zei in het verleden ook al dat Vlaanderen een dergelijke mobilisatie van organisaties voor een ‘one point in time’-telling alleen nooit zo goed kan realiseren of toch niet op de manier waarop de Koning Boudewijnstichting dat doet. U had me toen, in alle eerlijkheid, niet echt overtuigd waarom dat niet zou kunnen, want ik denk echt wel dat dat mogelijk is, vanuit de lokale besturen, met de organisaties, gecoördineerd of met een kader vanuit Vlaanderen. Ik hoorde u net zeggen dat u de opdracht hebt gegeven voor dat onderzoek. Mag ik daar dan uit concluderen dat u, wanneer dat onderzoeksrapport beschikbaar is ergens midden dit jaar, eraan denkt om dat Vlaanderenbreed uit te rollen? Of ging het over iets anders?
Minister, mijn concrete vraag is waarom Vlaanderen geen jaarlijkse telling zou kunnen organiseren in samenwerking met de lokale besturen en de partners hierin, in plaats van dit nu uit te besteden aan de Koning Boudewijnstichting.
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Minister, het zijn inderdaad zorgwekkende resultaten, maar het rapport heeft wel een aantal nieuwe bijkomende inzichten gebracht. Achter de cijfers zit een grote diversiteit, en inderdaad, het profiel van de dak- en thuisloze bestaat niet. Dak- en thuisloosheid is een ingewikkelde materie, die veel beleidsniveaus raakt, maar jammer genoeg verbaast het ons niet dat we in Vlaanderen niet over duidelijke cijfers beschikken over het aantal dak- en thuislozen. Het is volgens ons heel moeilijk om een gericht beleid te voeren zonder over die duidelijke data te beschikken en ik ben dan ook tevreden dat u die lokale tellingen zult ondersteunen.
Wat ook heel erg opvalt in het rapport, is het grote aantal kinderen die blijkbaar onder de zogenaamde verborgen daklozen zitten; waaronder ook de vrouwen. Welke inspanningen zult u doen om toch meer zicht te krijgen op deze verborgen daklozen?
Een succesvol daklozenbeleid start natuurlijk met een goed sociaal woonbeleid. Ik ondersteun de bezorgdheid van collega Veys daarover. U verwijst wel naar uw collega Diependaele, maar verwijzen is geen optie, denk ik. Ik denk dat het noodzakelijk is dat er een overleg komt met uw collega. Mijn concrete vraag is of u overleg zult plegen met minister Diependaele om samen te bekijken wat beter kan.
Minister Beke heeft het woord.
De middelen die wij voor Housing First uittrekken, zijn wel degelijk extra middelen. Dat anderhalf miljoen euro komt niet uit enveloppes van VIA 6 of andere. Het zijn extra middelen die wij ter beschikking hebben gesteld voor de Housing Firstprojecten.
Wij doen ook meer dan zomaar doorverwijzen, wij nemen ook effectief onze eigen verantwoordelijkheden.
Wat de toewijzingsmethode betreft, zitten de dak- en thuislozen in de groepen van de versnelde en prioritaire toewijzing in het toezichtsreglement dat wordt aangepast. De effecten en de evaluatie daarvan, waarnaar hier wordt gevraagd, zitten uiteraard bij collega Diependaele, maar het is nog wat vroeg om nu al te evalueren, omdat het nieuwe systeem nog niet is opgestart.
De extra middelen worden uiteraard ook gemonitord. De CAW’s moeten met de lokale huisvestingsactoren afspraken maken om zo ook de woongelegenheden beschikbaar te hebben.
Men moet aantonen wat men met de subsidies heeft gedaan die men daarvoor heeft verkregen.
Met de resultaten die midden volgend jaar beschikbaar zullen zijn, zal er een extrapolatie mogelijk zijn. Dit op één moment over heel Vlaanderen doen, is en blijft niet de beste optie. De onderzoekers en de verwerkers kunnen dit qua ondersteuning en begeleiding niet zomaar aan, heb ik begrepen. Wat dat betreft, is er een probleem. Dit zou logistiek nagenoeg onmogelijk zijn. Waar men op lokaal niveau niet gemotiveerd is, kun je geen deftig resultaat krijgen en blijf je met blinde vlekken zitten.
In het verleden hebben we al aangegeven dat de tellingen die de voorbije twee jaar zijn uitgevoerd, voldoende gegevens bevatten om een Vlaanderenbreed beeld te kunnen krijgen. Op dit ogenblik zien we al de dynamiek die in regio's of steden ontstaat, wat bijzonder waardevol is voor de toekomst.
Dan kom ik tot de keuze om met LUCAS en de Koning Boudewijnstichting samen te werken. Ik ga geen uitspraken doen over wat andere regio's doen, maar Wallonië bijvoorbeeld is al eens komen kijken naar welk systeem wij op poten zetten om te zien of ze geen vergelijkbaar systeem kunnen organiseren. In Brussel is er een ander systeem, maar ik denk dat dat systeem minder accuraat is. Ik heb begrepen dat daar gekeken wordt welke aanpassingen er kunnen gebeuren. Van onderuit bekijken we met de regio's wat de best mogelijke practices zijn en vanuit de andere regio's komt men ook kijken hoe we dit hier aanpakken.
De heer Veys heeft het woord.
De ambitie voor een Vlaanderenbrede dak- en thuislozentelling is al meer dan tien jaar geleden uitgesproken. Gelukkig zit de Koning Boudewijnstichting daar volle bak achter, maar er zijn stappen gezet. Het is een goede zaak dat er zeven bijkomende tellingen zullen komen.
Voor de Vooruitfractie en ook voor de bestuurders van W13, zo leid ik af uit een persbericht, is het belangrijk dat we daar goed op inzetten, dat we ervoor zorgen dat er zo weinig mogelijk mensen op straat moeten slapen, net zoals we zien dat het een heel klein deel is van de mensen dat risico loopt om ooit op straat te moeten slapen. Het is een uitdaging voor alle beleidsniveaus.
U hebt opnieuw niet geantwoord op de vraag over het nieuwe toewijzingssysteem. Ik apprecieer uw inspanningen en het bijkomende budget dat u hebt vrijgemaakt voor de Housing Firsttrajecten, maar dit zal allemaal geen nut hebben als de enige prestatie zal zijn dat we daar wat budget hebben bijgestoken, maar ondertussen wel de poort hebben opengezet naar meer dakloosheid.
Wat is het concrete gevolg sinds 1 januari? Dat we 88 gezinnen niet meer prioritair kunnen toewijzen. Dat zijn 88 gezinnen die dreigen op straat te komen, die geen toewijzing meer kunnen krijgen als gevolg van strengere Vlaamse regels. De Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) heeft in een advies gevraagd om daar gemotiveerd van af te kunnen wijken. Binnen de VVSG zitten heel wat lokale bestuurders. U vertegenwoordigt de partij van de lokale bestuurders. U hebt er de meesten. Ik roep u graag opnieuw op om dit samen met minister Diependaele – ik weet dat het niet gemakkelijk is – te bekijken om zo te vermijden dat het erger wordt. Tellingen zijn goed, maar tegen de volgende Vlaamse verkiezingen willen de mensen vooral minder dak- en thuislozen zien. Dat is het echte resultaat dat er moet komen.
Ik hoor het voorlopig niet, maar de Vooruitfractie zal op die nagel blijven kloppen, en ik hoop met ons ook anderen. Ik hoop dat het ergste nog kan worden tegengehouden, maar ik verwacht toch iets meer inspanningen van bepaalde fracties hier.
Mevrouw De Rudder heeft het woord.
Er zijn nog altijd heel veel daklozen en elke dakloze is er een te veel, maar ik wil het beleid van de minister daarin wel verder ondersteunen. Er worden al heel wat inspanningen geleverd op het terrein. Minister, u hebt daarnet verwezen naar de zorgzame buurten en het geïntegreerd breed onthaal, waar al mooie projecten lopen die bijdragen aan het aanpakken van deze problematiek.
We kijken alvast uit naar de bijkomende tellingen die zullen gebeuren en naar het rapport van volgend jaar. We moeten deze problematiek natuurlijk blijven opvolgen, zodat we hier hopelijk mee oplossingen kunnen aanbieden.
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Ik vind de tellingen heel belangrijk en waardevol. Die tellingen bevatten een schat aan informatie – we zien dat zelf ook – voor de lokale besturen en voor de verschillende welzijnsorganisaties. Ik zou het dus inderdaad liever Vlaanderenbreed zien. Ik denk dat het ook een meerwaarde is voor het armoedebeleid en voor het daklozenbeleid hier in Vlaanderen. Maar het moet natuurlijk ook kunnen. U geeft aan dat het logistiek een hele opdracht is, ook voor de onderzoekers. Het is dus op het eerste gezicht niet allemaal zo gemakkelijk of evident om te doen. Ik denk wel dat het een minimale ambitie moet zijn van u en van de Vlaamse Regering om erover na te denken om die tellingen uit te breiden of desnoods over heel Vlaanderen te doen, maar dan op verschillende tijdstippen. Ik raad u echt aan om daar goed over na te denken.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.