Report meeting Commissie voor Onderwijs
Report
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
Mevrouw Segers heeft het woord.
Voorzitter, ik heb deze vraag zowel aan minister Weyts als aan minister Dalle gesteld, omdat mediawijsheid uiteraard ook de verantwoordelijkheid van minister Dalle is. Ik dank beide ministers voor het voorbereiden van een gecoördineerd antwoord.
Uit de peilingsproef ‘Kritisch denken, mediawijsheid en problemen oplossen’ uit 2021 georganiseerd door het Steunpunt Toetsontwikkeling en Peilingen blijkt dat leerlingen uit de derde graad secundair onderwijs slecht scoren op het behalen van de eindtermen kritisch denken en mediawijsheid. Hoewel 70 procent van de totaal gepeilde leerlingen de eindtermen behaalt, concluderen de onderzoekers dat té grote specifieke groepen leerlingen die eindtermen niet bereiken. Er bestaat namelijk een groot verschil in het behalen van de eindtermen tussen leerlingen uit het aso, bso en tso. In het aso behaalt 92 procent van de leerlingen de eindtermen, in het tso maar 72 procent, en in het bso slechts 24 procent. Dat is uiteraard een onaanvaardbare kloof. Want die competenties zijn competenties die alle leerlingen dienen te halen, ongeacht de richting die ze volgen.
Het onderzoek bekeek welke andere kenmerken een invloed hebben op het resultaat. Leerlingen die een hoge tot zeer hoge participatie op school rapporteren, halen betere resultaten op die eindtermen. Ook thuistaal en sociaal-economische status blijken mee te spelen. Leerlingen die thuis geen Nederlands spreken, behalen minder vaak de eindtermen dan leerlingen die thuis enkel Nederlands spreken. Leerlingen met een hoge sociaal-economische status behalen vaker de eindtermen dan leerlingen met een lage sociaal-economische status. Dat laatste geldt enkel voor de groepen aso en tso. In het bso zijn er geen significante verschillen tussen leerlingen met een hoge en lage sociaal-economische status.
De peilingsproef onderzocht ook hoe het gesteld is met de eindtermen rond probleemoplossend denken. Zo werd onderzocht of de leerlingen een dagplanning kunnen organiseren, een technisch probleem kunnen oplossen, een datum kunnen plannen en een studentenkamer kunnen inrichten. Uit die resultaten blijkt dat alle leerlingen moeite hebben met een meervoudig complex probleem en dat maar de helft van de leerlingen een technisch probleem kan oplossen. Daarbij vallen opnieuw de verschillen tussen de onderwijsvormen op, waarbij leerlingen uit het aso alweer beter presteren dan leerlingen uit de andere onderwijsvormen. Leerlingen uit het tso doen het op hun beurt beter dan leerlingen uit het bso.
Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat 78 procent van de bevraagde leerlingen al eens heeft gechat met iemand die hij/zij in het echte leven niet kent. 48 procent heeft al eens een foto of filmpje gedeeld met iemand die hij niet kent. 45 procent heeft al eens iets meegemaakt op sociale media waar hij zich zorgen over maakt of slecht door voelt. 17 procent was ooit slachtoffer van cyberpesten en 10 procent heeft zelf al iemand gecyberpest. Ten slotte geeft een derde aan geen dag zonder sociale media te kunnen. Maar dat laatste geldt ook voor ons, vrees ik.
Ministers, hoe evalueert u beiden de bevindingen uit dit onderzoek inzake kritisch denken, mediawijsheid en probleemoplossend vermogen?
Erkent u het belang van het aanleren van kritisch denken en het leren omgaan met de verschillende media bij jongeren, opdat ze goed kunnen functioneren in de maatschappij en zich op een goede manier kunnen informeren?
Wat zult u doen om de opmerkelijke verschillen tussen de leerlingen in het aso, tso en bso inzake mediawijsheid en kritisch denken weg te werken? Welke concrete acties plant u?
Op welke manier zult u, zowel vanuit uw bevoegdheid als vanuit de Vlaamse Regering, er samen voor zorgen dat álle jongeren, ondanks hun studie, kritisch leren denken en kritisch leren omgaan met media, zodat ze geen slachtoffer worden van desinformatie?
Ministers, ik dank u alvast voor uw antwoord.
Minister Weyts heeft het woord.
In onze huidige samenleving en maatschappelijke context waarin sociale media een grote rol spelen en er wel wat uitdagingen zijn, zoals fake news, kan het belang van vaardigheden als kritisch denken, mediawijsheid en problemen oplossen niet genoeg worden benadrukt.
Dat is dan ook de reden waarom we verleden jaar al voor de eerste keer een peiling hebben laten uitvoeren om na te gaan in welke mate deze eindtermen worden bereikt. Uw vraagstelling is ongetwijfeld een gevolg daarvan.
Ik wil graag een kanttekening maken. Het toetsen van die vaardigheden is een uitdagende oefening en laat zich niet volledig vatten door een schriftelijke gestandaardiseerde peilingstoets. Dat is een nuance bij het interpreteren van de resultaten.
Maar toch moeten we de resultaten ernstig nemen. Gemiddeld gezien behaalt 70 procent van de leerlingen de eindtermen. Dat is niet dramatisch, maar ook niet goed als we weten dat eindtermen minimumdoelstellingen zijn. Ik val vooral over de grote verschillen. We zien dat in het aso 92 procent van de leerlingen de eindtermen behaalt. Van de leerlingen in de derde graad van het beroepsonderwijs bereikt slechts 24 procent die minimumdoelstelling.
Ook het mediagebruik bij jongeren in het bso is niet geruststellend. Men heeft vastgesteld dat cyberpesten meer voorkomt in het bso: 30 procent van de leerlingen geeft daar aan al eens iemand te hebben gecyberpest, 41 procent zegt al eens zelf slachtoffer te zijn geweest van cyberpesten. In het aso en tso zijn deze cijfers gelukkig heel wat lager. Wat de dader betreft, is het slechts 3 procent in het aso en 6 procent bij het tso, in vergelijking met 30 procent in het bso. Wat het slachtoffer betreft, is dat in aso en tso ongeveer gelijk: 9 à 10 procent, in vergelijking met de 41 procent in het bso. Dat is toch wel heel opmerkelijk.
Wat ook geen positieve evolutie is, is dat leerlingen die meer gebruikmaken van sociale media en een meer positieve houding hebben tegenover sociale media, minder goede resultaten behalen.
Na de presentatie van de toetsresultaten werd de vraag gesteld waarom de leerlingen uit de drie onderwijsvormen dezelfde toets moesten afleggen. Dat was een bewuste keuze, niet alleen in functie van de vergelijkbaarheid van de resultaten, maar ook als signaal dat we de jongeren in het beroepsonderwijs niet alleen willen voorbereiden op de arbeidsmarkt, maar ook op een volwaardige participatie in de maatschappij. Ook voor deze jongeren willen we de lat hoog leggen en hen stimuleren om uit te groeien tot kritische, mondige burgers.
Deze vaardigheden zijn ook gevat door vakoverschrijdende eindtermen. Die eindtermen waren voor de scholen na te streven met de leerlingen, niet te bereiken. Wel, dit verandert met de nieuwe eindtermen die allemaal te bereiken zullen zijn, met uitzondering van de attitudinale eindtermen. Op dat vlak leggen we de lat met de nieuwe eindtermen wel degelijk hoger.
In de nieuwe eindtermen is een van de zestien sleutelcompetenties uit de basisvorming ‘Digitale competentie en mediawijsheid’. Binnen die sleutelcompetentie zijn eindtermen opgenomen die het kritisch denken van leerlingen ten aanzien van media, digitale infrastructuur, digitale toepassingen en mediagedrag moeten bevorderen. De eindtermen voor de drie finaliteiten – aso, bso en tso – zijn in grote mate gelijkaardig. Op die manier is het de ambitie om de verschillen voor deze competentie tussen de onderwijsvormen zo klein mogelijk te houden. Dat is ook het geval voor de andere bevraagde sleutelcompetenties omtrent probleemoplossend denken en kritisch denken. In de toekomst wordt dat een onderdeel van de sleutelcompetentie ‘Leercompetentie’. Het is de bedoeling dat die kan worden gekoppeld aan meerdere concrete leerinhouden.
Bovendien komen beide sleutelcompetenties in de toekomst al vroeger aan bod, met name vanaf de eerste graad. Ook daar leggen we de lat hoger.
Ik heb u toegelicht hoe we met die nieuwe eindtermen willen tegemoetkomen aan die peilingresultaten en de lat hoger willen leggen. Ik besef dat dit slechts een deel van het verhaal is. We moeten leerkrachten ook ondersteunen om die eindtermen te realiseren met hun leerlingen.
We zetten in op het ondersteunen van de schoolteams rond die thema’s, onder andere via het kenniscentrum Digisprong, dat ook nieuw is, en via steun aan het kenniscentum Mediawijs. Ik financier bijvoorbeeld de opleiding ‘Eerste hulp bij cyberpesten’ voor zorgcoördinatoren, leerlingbegeleiders en CLB-medewerkers.
Specifiek voor het beroepsonderwijs is de uitdaging om leraren te ondersteunen om meer algemeen te werken aan wat wij een krachtige leeromgeving noemen. We zien op het terrein dat verschillende scholen in de B-stroom met diverse leeromgevingen aan de slag gaan, maar er is weinig geweten over de effectiviteit van praktijken. Dat element hebben we mee opgenomen in de onderzoeksagenda, in de OBPWO-thema’s (onderwijskundig beleids- en praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek) over het nagaan van de effectiviteit van deze leeromgevingen. Op grond van die onderzoeken zullen we ongetwijfeld aan de slag kunnen gaan met goede praktijken en inspiratie voor het volledige beroepsonderwijs.
Mevrouw Segers heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Deze peilingsresultaten mogen ons niet onberoerd laten. Ik ben verheugd te horen dat dat ook voor u het geval is. Het is alvast een goede zaak dat u die peiling hebt besteld. Dat is heel belangrijk, want meten is weten. Ik volg u verder ook als u zegt dat het toetsen van die vaardigheden niet zo evident is, omdat dat moeilijker is met een bevraging dan wanneer je dat kwalitatief of met een experiment zou kunnen doen. Een methode die vaak wordt gebruikt, is dat je leerlingen voor de computer zet en hen dingen laat doen. Zo wordt mediawijsheid vaak gemeten.
Het laatste deel van uw antwoord is het belangrijkste. Het is heel goed dat die eindtermen niet vrijblijvend zijn, maar dat ze effectief te behalen zijn. De centrale vraag is: hoe zullen we dat doen? Hoe zullen we dat realiseren? Hoe zullen we de leerkrachten bijstaan? Instrumenten zoals Digisprong zijn daarbij heel belangrijk. Alleen is het minstens even belangrijk dat wat via Digisprong wordt aangeboden ook effectief alle leerkrachten bereikt: de leerkrachten van aso, bso en tso van álle scholen. Op dat vlak zouden we nog een tandje kunnen bij steken, om ervoor te zorgen dat alle initiatieven er staan.
U verwees naar het kenniscentrum Mediawijs en alles wat daar online, maar ook met concrete tools gebeurt inzake cyberpesten. Ik heb het gevoel dat die te weinig gekend zijn door leerkrachten en te weinig leerkrachten bereiken.
De cijfers met betrekking tot cyberpesten maken mij zeer ongerust. U weet allicht dat ik al drie keer een resolutie daarrond heb ingediend. We hebben hoorzittingen gehouden en daar staat concreet het voorstel bij om een kenniscentrum specifiek rond pesten en cyberpesten op te richten, omdat er wel heel wat kennis en expertise is, maar die gespreid is over verschillende universiteiten en instanties. Het zou een goede zaak zijn dat er één centraal punt is dat tools kan ontwikkelen voor het aanpakken van cyberpesten, want dat is een problematiek die we helaas niet onder controle krijgen. Hoe staat u daartegenover, minister?
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Voorzitter, in lijn met de minister wil ik graag aangeven dat onze fractie die vaardigheden van kritisch en probleemoplossend denken heel belangrijk vindt. Er komt enorm veel informatie op ons en ook op onze jongeren af. Het is dan ook erg belangrijk dat ze leren het echte van het valse nieuws te onderscheiden en kritisch te kijken naar dingen die op sociale media op hen afkomen, gewild of ongewild. Want we kunnen heel bewust naar bepaalde informatie zoeken, maar soms komt het ook gewoon op ons af en moeten we dat een plaats leren geven.
Dat groot verschil tussen aso, tso en bso valt uiteraard iedereen op. Wat dat kritisch en probleemoplossend denken betreft, wil ik graag ingaan op wat u zei over die krachtige leeromgeving. Het lijkt mij inderdaad heel belangrijk dat we leren hoe we onze jongeren daarin moeten scholen. De eerste reflex op basis van deze resultaten zou moeten zijn: voldoet mijn lesdidactiek, voldoet mijn lesinhoud? Temeer omdat het, zoals gezegd, vaardigheden zijn die over verschillende lessen heen gaan en die in elke les aan bod kunnen komen. Maar daarom is het soms moeilijk om ze te vatten.
De vraag stelt zich ook of wat ik dan aanbied voldoende is gericht op de doelgroep die ik voor me heb. Krijgt iedereen wel voldoende leerkansen? Misschien was dat tijdens corona ook wel wat moeilijker. Het is belangrijk om na te gaan wat de invloed van corona op die resultaten was. In de peilingsproef wordt wel gevraagd naar de ervaringen rond corona in het onderwijs en het thuiswerk. Maar in welke mate hebben we zicht op de specifieke invloed van corona op deze percentages?
Op basis van die krachtige leeromgeving en het feit dat dat over vakken heen gaat, is het misschien niet slecht om dit gegeven als vast element in de inspectie mee te nemen. Want net omdat het over vakken heen gaat en het vaardigheden zijn, loopt het meer kans om minder te worden belicht in de verschillende vakken. Misschien is het voor de inspectie een opdracht om hier op heel regelmatige wijze naar te kijken en dit mee te nemen in het algemene inspectieonderzoek?
De heer Danen heeft het woord.
Ik heb enkele bijkomende vragen en een suggestie.
Eerst en vooral vraag ik mij af hoe het zit met de opleiding rond mediawijsheid van leerkrachten, zowel diegenen die in de opleiding zitten als diegenen die het al zijn. Zijn zij daar voldoende rond opgeleid? Is dat iets wat doorheen hun lesgeven waadt of niet? Dat is een vraag die ik wilde stellen in het kader van levenslang leren: zijn er een aantal suggesties mogelijk in die richting?
Een tweede vraag gaat over de mediacoaches in de scholen. Hoe zit het daarmee? Zit dat aantal in stijgende lijn? En vooral, zit het in stijgende lijn in het tso en het bso? Want daar situeren zich toch een aantal problematieken op het vlak van mediawijsheid.
Ten derde heb ik een suggestie. Misschien is het interessant om meer in te zetten op ‘peer education’, waarbij we bekende influencers samen met mediacoaches voor de klas zetten. Zij zijn rolmodellen en hebben dezelfde leeftijd. En we weten allemaal dat voor jongeren – en wellicht geldt dat ook voor ons – mensen die op hen lijken of die ze als rolmodel beschouwen, meer invloed hebben op hun doen en laten. Dat is een suggestie die ik zou willen doen. Minister, hoe kijkt u daartegenaan?
Collega's, ik sluit graag nog aan, al was het maar omdat ik het belangrijk vind mee te geven dat er, zoals de minister al aangaf, vakoverschrijdende eindtermen waren die na te streven zijn en dat er nieuwe eindtermen zijn die wel te bereiken zijn. Die sleutelcompetenties moeten wel worden bereikt en zijn ook finaliteitsgebonden.
Daarover heb ik een vraag, minister. Want als ik de nieuwe eindtermen voor leercompetenties bekijk, dan zie ik dat die eindtermen per finaliteit ontworpen zijn om inderdaad beter aan te sluiten bij de betrokken onderwijspopulatie. Als je dat van naderbij bekijkt, dan merk je dat er toch weinig differentiatie is. Minister, buigt de praktijkcommissie zich erover of de aansluiting op de betrokken onderwijspopulatie effectief gebeurt, om tegemoet te komen aan de vragen die uit de peiling komen?
Uit een passage in het rapport blijkt inderdaad dat de peiling van de eindtermen kritisch denken, mediawijsheid en problemen oplossen wellicht een van de laatste peilingen is die op deze manier wordt afgenomen in Vlaanderen. Op welke manier kunnen we Vlaanderenbreed nog zicht krijgen op die zaken die bijvoorbeeld over mediawijsheid gaan? Hoe kunnen we dat in de toekomst in beeld brengen?
Minister Weyts heeft het woord.
Het is inderdaad zo dat die competenties betreffende de eindtermen in de drie verschillende finaliteiten in dezen grotendeels gelijk zijn. Dat is ook een bewuste keuze, omdat we effectief willen dat we, als het gaat over kritisch denken, geen onderscheid maken tussen leerlingen van het aso, tso en bso. Op het vlak van kritisch denken en mediawijsheid willen we alle jongeren scholen. Ongeacht de onderwijsvorm moeten we proberen om iedereen tot een kritische burger te vormen.
U vraagt naar een nieuw kenniscentrum rond cyberpesten. Maar ik denk dat je dan toch met een serieuze overlap zult zitten. We hebben al andere initiatieven rond pesten en cyberpesten. En daarnaast heb je de twee kenniscentra: het kenniscentrum Mediawijs en het kenniscentrum Digisprong. Door de gecombineerde acties van beide kenniscentra zullen we ook ten aanzien van deze problematiek serieus wat vooruitgang kunnen boeken. Ik denk aan concrete acties zoals de opleiding Mediacoach, de beleidsplanner met aandacht voor mediawijsheid, het verspreiden van leermiddelen via KlasCement enzovoort. Misschien zou een apart kenniscentrum rond cyberpesten voor al te veel overlap zorgen.
Wat ik wil meegeven met betrekking tot het wapenen van de leerkrachten is dat het een van de kerntaken van de agogische begeleidingsdiensten is om de datageletterdheid van leerkrachten te verscherpen en te verbeteren. Dat is regelmatig in deze commissie aan bod gekomen, zeker via de gelegenheidsvoorzitter van deze commissie. In de eerste plaats was dat bedoeld om leerkrachten te kunnen voorbereiden om bekwaam te kunnen omspringen met de peilingsresultaten en die te kunnen analyseren en lezen. Maar dat zal natuurlijk ook op dit vlak, ten aanzien van de problematiek waarover we het nu hebben, positief bijdragen, omdat ze dan beter met sociale media en ICT kunnen werken en, in afgeleide orde, hun leerlingen beter kunnen wapenen.
Binnenkort wordt er een werkgroep opgericht met de stakeholders en onderwijsverstrekkers om de resultaten van die peilingstoets verder te kunnen analyseren en daaromtrent acties op te zetten.
Het aantal mediacoaches in het tso en bso is grotendeels stabiel gebleven. Dat was een concrete vraag van de heer Danen.
Mevrouw Segers, u had het over diverse initiatieven. We hebben ook de initiatieven van de Conflixers via de Vlaamse Scholierenkoepel. Daarbij wordt ingezet op ‘peer support’ en leerlingen die elkaar ondersteunen op het vlak van cyberpesten.
Mevrouw Segers heeft het woord.
Collega’s, ik dank jullie om aan te sluiten. Dat toont dat het toch wel belangrijke resultaten zijn die ons moeten bezighouden en dat we toch nog veel werk aan de winkel hebben om die leerlijn mediawijsheid voor leerkrachten, zowel in de opleiding voor leerkrachten als in het onderwijs, concreet uit te werken.
Ons kenniscentrum Mediawijs heeft die leerlijn ontwikkeld. Er is een leerlijn mediawijsheid, maar ik heb nog altijd het gevoel dat die veel te weinig gekend is door de leerkrachten. Ik herhaal wat ik daarnet zei: we moeten er nog veel meer op inzetten om ervoor te zorgen dat alle leerkrachten worden bereikt.
Collega Danen heeft daar trouwens een terechte opmerking over gemaakt. Inzetten op de mediawijsheid van leerkrachten is echt essentieel voor alle leerkrachten van alle onderwijsvormen. Ik volg u daar ook volledig in, minister. Of het nu een leerling uit het bso, tso of aso is, we streven ernaar dat alle burgers mediawijs en kritisch door het leven kunnen gaan, zeker in deze tijden, waarin we zien hoe propaganda en fake news heel ontwrichtend kunnen werken en zelfs tot oorlogen kunnen leiden.
Er is effectief nog een probleem met leerkrachten, die vaak niet over sociale media durven te beginnen, omdat ze het gevoel hebben dat de ‘digital natives’, die jongeren zogezegd zijn, het beter weten dan zij en dat ze uitgelachen zouden kunnen worden. Daar is de suggestie van collega Danen om eens te kijken of we geen influencers kunnen inzetten. Uw collega Dalle is bezig met een code voor die influencers. We zouden die er ook bij kunnen nemen om de leerkrachten bij te staan.
De vraag om uitleg is afgehandeld.