Report meeting Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Report
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Anaf heeft het woord.
Het decreet Buitenschoolse Opvang en Activiteiten is sinds begin 2021 in werking. Op zich is dat een decreet dat een heel mooi en nobel doel nastreeft, namelijk een bijdrage leveren aan de verwezenlijking van de rechten van het kind door het aanbieden van een toegankelijk en betaalbaar geïntegreerd aanbod van buitenschoolse opvang en activiteiten. Men wil dit bereiken door ook sectoroverschrijdend te werken en af te stemmen met de andere vrijetijdsactoren. De regierol wil men heel specifiek in handen geven van de lokale besturen. Er is een overgangstermijn tot eind 2025 voorzien waarbinnen de lokale besturen het decreet in voege kunnen brengen.
Dat doel is op zich een heel goed doel. Inhoudelijk heeft dat zeker een heel sterke noodzaak. Maar het lijkt erop dat het misschien niet zal kunnen waarmaken wat het belooft. Want hoewel andere sectoren zoals bijvoorbeeld onderwijs, sport en jeugdwerk mee de buitenschoolse opvang en de activiteiten zullen moeten organiseren, zijn voorlopig enkel de oorspronkelijke middelen van de buitenschoolse opvang beschikbaar. Er is daarbij op dit moment ook geen budgettair groeipad voorzien en de middelen vanuit de andere betrokken beleidsdomeinen lijken niet te volgen.
Sinds afgelopen najaar weten we hoe de middelen onder de lokale besturen zullen worden verdeeld na de overgangstermijn in 2026. Het gaat hierbij over de middelen die we vandaag al voorzien voor buitenschoolse opvang die herverdeeld zullen worden op basis van een aantal parameters, zoals het aantal kinderen van 2 tot 12 jaar en het aantal schoolgaande kinderen.
Die herverdeling heeft positieve gevolgen voor een aantal gemeenten, maar ook echt wel desastreuze gevolgen voor sommige andere gemeenten, omdat ze toch wel met een substantieel verlies worden geconfronteerd. Het gaat over een verlies van 40 procent of meer aan middelen. Bij gemeenten die dat verlies lijden wordt er wel een compensatie voorzien tot 2030. Maar wat er nadien zal gebeuren, daar heeft iedereen eigenlijk een beetje het raden naar.
Dat zorgt voor veel onzekerheid in de sector. Men vraagt zich af hoe men dat eventuele verlies in middelen kan opvangen. Kan de tewerkstelling, of zelfs maar het voortbestaan van de werking buitenschoolse opvang, wel worden gegarandeerd? Moet er gevreesd worden dat de zorg voor kinderen en gezinnen, wat toch het doel is van dit decreet, in het gedrang komt? Hoe moet dat verlies aan middelen verhaald worden? Is dat dan op de ouders? Zal men moeten schrappen in activiteiten of openingsuren aanpassen?
We weten dat er op heel wat plaatsen in Vlaanderen momenteel al een tekort is aan opvang en naschoolse ontwikkelingskansen voor kinderen. We weten ook allemaal hoe noodzakelijk dat eigenlijk is voor de ontwikkeling van kinderen, en ook voor de ouders, om hun werk, opleiding, gezin vlot te combineren. Dus daarom is het des te belangrijker dat dit decreet geen lege doos wordt maar dat er ook voldoende financiële middelen tegenover staan, zodat het ook gerealiseerd kan worden. Dat is eigenlijk een mooi streven om die buitenschoolse activiteiten, die vrijetijdsactiviteiten, mee te integreren in die buitenschoolse opvang, en daardoor meer kwaliteit aan te bieden.
Zullen er voldoende middelen voorzien worden voor de lokale besturen om en het huidig aanbod van buitenschoolse opvang te blijven garanderen, en om samen met de partners van het lokaal samenwerkingsverband de ambitie van het decreet effectief waar te maken? Hoe ziet u dan dat groeipad?
Bent u van mening dat de andere betrokken beleidsdomeinen, zoals Onderwijs, Jeugd en Lokale Besturen, ook over de brug moeten komen met bijkomende middelen? Zo ja, gaat u in overleg hierover met uw collega’s ministers Dalle, Weyts en Somers? Op welke termijn? En indien u dit niet van plan bent, kunt u dat dan motiveren?
Kunt u garanderen dat er via dit decreet een volledig dekkend aanbod van buitenschoolse opvang zal zijn binnen alle steden en gemeenten en er dus geen bestaande initiatieven zullen worden afgebouwd? Op welke manier zult u dit controleren en monitoren?
Op welke manier zult u ervoor zorgen dat een tekort aan middelen finaal niet verhaald zal worden op de ouders, zoals door een beperkter aanbod of gewijzigde ouderbijdragen?
In het decreet wordt voorzien dat de subsidie aan lokale besturen wordt bepaald door twee parameters en twee indicatoren. Die indicatoren betreffen de mate waarin enerzijds kwetsbare gezinnen en anderzijds kinderen met een specifieke zorgbehoefte worden bereikt. Maar die zijn nog niet uitgewerkt, en hiermee zou pas vanaf 2029 rekening gehouden worden. Waarom wordt daar zo lang mee gewacht? Waarom start dit ook niet vanaf de toekenning van de eerste subsidies? Het decreet vraagt immers bijzondere aandacht voor deze doelgroep.
Toch een aantal bezorgdheden, minister, die trouwens blijkbaar niet alleen bij mij leven. We hebben gisteren allemaal een schrijven gekregen van SOM, waarin heel wat gelijkaardige bezorgdheden zaten. Het kwam ook al aan bod in eerdere adviezen. In de reactie van Bataljong werden er ook grote vraagtekens bij dit decreet geplaatst. Het is een decreet met goede ideeën, maar ik maak mij toch nog ernstig zorgen over de uitvoering ervan.
Minister Beke heeft het woord.
Vanuit het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding wordt het budget dat er voorzien is voor het decreet Buitenschoolse Opvang en Activiteiten overgedragen. Het gaat om 93,1 miljoen euro en daarbij komt nog de 6,3 miljoen euro die we vanuit Vlaamse Veerkracht vervroegd inzetten. Het gaat dus niet over minder maar over meer geld.
De lokale besturen kunnen met deze middelen hun beleid vormgeven. Hoe zij dit precies doen, kan sterk verschillen. De bedoeling is in elk geval dat deze middelen dienen om lokale besturen te ondersteunen bij de organisatie van buitenschoolse opvang en voor de afstemming met andere activiteiten na de school, zodat kinderen na school een fijne tijd kunnen ervaren.
Wat voldoende middelen zijn, is voor interpretatie vatbaar. Sommige lokale besturen kennen een erg uitgebreide werking van buitenschoolse opvang op hun grondgebied en investeren vandaag zelf al in opvang en activiteiten. In andere steden en gemeenten voorzien diverse onderwijs- en vrijetijdspartners in opvang en activiteiten. De voorziene kredieten voor buitenschoolse opvang en activiteiten voor deze legislatuur zijn al toegekend. We doen op dit moment geen enkele voorafname op investeringen van een volgende Vlaamse Regering.
Alle andere betrokken beleidsdomeinen hebben meegewerkt aan de voorbereiding van dit decreet en het uitwerken van het inspiratiekader. Door de aard van de samenwerking en het feit dat we buitenschoolse opvang vertalen naar ‘buitenschoolse opvang en activiteiten’, ga ik ervan uit dat Jeugd, Sport, Cultuur en Onderwijs ook op het lokale niveau verder zullen bijdragen aan het beleid dat daaromtrent lokaal wordt uitgewerkt. Het lokaal bestuur heeft de regie in handen om een aanbod van buitenschoolse opvang en activiteiten te voorzien dat lokaal zo ingekleurd wordt dat het tegemoetkomt aan de behoeften van kinderen en gezinnen. Vanuit Vlaanderen respecteren we de regierol van de lokale besturen in dezen. Een opvang die samenwerkt met Multimove, een speelplein dat samenwerkt met een muziekkamp, proevertjes van diverse activiteiten op vrijdagmiddag enzovoort: we kunnen dat moeilijk vanuit Vlaanderen monitoren en dat is ook niet de bedoeling.
Veel relevanter is dat lokale besturen samen met het lokaal samenwerkingsverband, nagaan wat de behoeften zijn van kinderen en gezinnen, hoe men kan voorzien in voldoende aanbod en hoe men de toegankelijkheid en kwaliteit van dat aanbod kan garanderen. Dat is ook wat begrepen wordt onder het opnemen van de regierol.
Tijdens de overgangstermijn die nog loopt tot en met 2025 kunnen lokale besturen en hun partners de tijd nemen om dit vernieuwde beleid te ontwikkelen. Vanaf 2026 – dus vanaf de nieuwe lokale legislatuur – is enkel afgesproken dat minstens 75 procent van de Vlaamse middelen besteed wordt aan het realiseren van het opvangaanbod. Op die manier garanderen we in de eerste periode na 2026 dat er binnen het lokaal beleid voldoende aandacht gaat naar de opvangnoden. Via de jaarrapportage in de beleids- en beheerscyclus (BBC) van de lokale besturen wordt dit nagegaan.
De overgangstermijn is erop gericht om de tijd te kunnen nemen zodat er geen ad-hocbeslissingen worden genomen ten nadele van de gezinnen. Er is de nodige tijd om alternatieven te verkennen, te onderzoeken wat de lokale opportuniteiten zijn, gemengde, creatieve vormen van opvang en activiteiten te exploreren en de eigen financiering vanuit de lokale besturen te bekijken.
Bij de verdeling van de 6,3 miljoen euro in september is rekening gehouden met het aantal kwetsbare gezinnen in een stad of gemeente. In de eerste periode na de overgangstermijn, met name 2026 tot en met 2029, wordt ook rekening gehouden met het aantal kwetsbare gezinnen in de gemeente. Vanaf 2030 zal het bedrag ook gebaseerd zijn op het bereik van kwetsbare gezinnen en kinderen met een specifieke ondersteuningsbehoefte. Lokale besturen krijgen tot dan de tijd om hun beleid hieromtrent vorm te geven. De administratie bereidt ondertussen een kader voor de indicatoren voor die vanaf 2030 zullen gelden.
De heer Anaf heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Het is toch wel heel duidelijk dat er grote bezorgdheid leeft op het terrein, zowel bij de lokale besturen als in de sectoren. Ik had het juist over Bataljong, maar ook bij de ondernemers, kijk naar SOM. Ze geven hun bezorgdheid aan over voldoende financiering om de goede zaken die in het decreet staan te kunnen waarmaken. Ze willen de link maken met het vrijetijdsaanbod. Ze maken zich ongerust over de betrokkenheid buiten het domein Welzijn om dit op een goede manier te laten slagen. 2026 lijkt nog ver maar dat zal er heel snel zijn. Ik blijf me wat ongerust maken.
Ik vraag niet dat u alles reguleert, vastlegt en controleert, maar als u geen enkele monitoring gaat doen, welke controle is er dan op de uitvoering van het decreet? Hoe kunnen we dan garanderen dat dat aanbod er nog gaat zijn bij de lokale besturen? Ik snap dat je de regierol wilt nemen, maar dat mag niet betekenen dat je de verantwoordelijkheid afschuift op de lokale besturen. U bent verantwoordelijk voor de buitenschoolse opvang. De Vlaamse Regering is verantwoordelijk voor een aantal zaken rond vrijetijdsbeleid. Ik zou daarmee oppassen.
Nogmaals, ik denk dat er nood is aan extra budget maar vooral aan extra betrokkenheid bij diverse actoren. Ik zou u willen vragen of u bereid bent om op korte termijn te gaan samenzitten met al die verschillende actoren, zowel de lokale besturen als de organisaties die hun bezorgdheid hebben geuit in de voorbije dagen en weken.
Ik sluit me graag aan bij deze vraag om uitleg. Dat er bekommernissen leven, is reëel. Dat is juist. Het is ook belangrijk, collega’s, dat er objectieve gronden zijn om de middelen te verdelen tussen de lokale besturen, en dat er die lokale regie is. Het is goed dat er duidelijk is voor wie men moet zorgen, dat er een voldoende aanbod is aan opvang. De regie moet dat uittekenen, en zij kennen het best de manier waarop ze dat moeten doen. In mijn gemeente – met een aantal deelgemeenten – is er over het geheel misschien net genoeg opvang, maar, zeker voor kleine kinderen, moet de opvang in orde zijn, of we rijden ook vast. Daar moet men werk van beginnen maken en niet voor zich uitschuiven om duidelijkheid te creëren voor alle partners, ook de partners waar men nu al mee samenwerkt. Minister, dat is een oproep die ik inderdaad wil doen. 2030 wordt genoemd, dat lijkt veraf, maar eigenlijk is dat ook dichtbij. Ik denk dat een initiatief daar wel mogelijk is.
Twee, en ik begrijp dat ook uit de brief van SOM, dat ze zich zorgen maken over de preferentiële partner om dat te doen. Gaat iedereen mee kunnen doen? Gaat iedereen die vandaag een verantwoordelijkheid opneemt op het terrein mee kunnen doen? Ik wil de oproep lanceren dat we alle handen en organisaties nodig gaan hebben. Als ik de krapte vandaag zie, gaan we iedereen nodig hebben. Ik hoop dat in sommige gemeenten niet alleen preferentiële partners een toekenning krijgen die men vanuit een overtuiging of dergelijke zou hebben, en dat men dan vervolgens vaststelt dat er tekorten zijn en dat die partner die niet kan invullen. Dat lijkt me niet wijs dat er zo zou worden gehandeld. Ik neem aan dat u dat ook niet wijs vindt, minister. Als u dat wel wijs vindt, verneem ik het graag.
Laatste punt is de evaluatie van die overgangsmaatregelen. Voor wanneer is een stand van zaken gepland tussen nu en 2030?
Minister Beke heeft het woord.
Collega’s, we hebben ten eerste een lange overgangsperiode voorzien voor het geïntegreerd lokaal beleid voor kinderen, jongeren en gezinnen. Dat is belangrijk om continuïteit te voorzien.
In die overgangsperiode zal een rapportering opgezet worden. Opgroeien overlegt daarover met de sector. Maar ik voel hier een zeker wantrouwen tegenover lokale besturen en de vraag wat die lokale besturen in de toekomst gaan doen. Ik deel dat wantrouwen niet echt. De Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) zit mee rond de tafel om dat allemaal mee voor te bereiden. Lokale besturen weten zeer goed wat de behoeften zijn van hun gezinnen. Het is ook niet voor niets dat we twee etappes zetten: 2025, 2030, telkens richting een nieuwe legislatuur. Wanneer lokale besturen zouden zeggen dat ze die middelen pakken, maar er niets tegenover zetten, dan ben ik er redelijk van overtuigd dat de burgers in zo’n lokaal bestuur zeggen ‘van zo’n boer moeten wij geen eieren hebben, we zetten ons bij verkiezingen af tegen zo’n lokaal bestuur’. Collega’s, het doet me een beetje denken aan toen ik schepen van Sociale Zaken werd, toen hadden we de SIF-middelen (Sociaal Impulsfonds) die we moesten verantwoorden. De Vlaamse Regering heeft dat omgezet en allemaal geïntegreerd in het gewone Gemeentefonds. Dat wordt dus niet meer apart geoormerkt. Ook toen waren er wel die zeiden: ‘Pas op met die SIF-middelen. Nu gaat dat naar sociaal beleid. Waar gaat dat in de toekomst naartoe gaan?’ Mijn aanvoelen is niet dat lokale besturen vandaag minder geëngageerd zijn in hun sociaal beleid, maar ze krijgen wel een stukje die verantwoordelijkheid. Dat is ook de essentie van het hele decreet: lokale besturen, en niet langer Vlaanderen, zullen verantwoordelijk zijn voor die buitenschoolse kinderopvang, maar dan breder gedefinieerd, ook voor de andere activiteiten.
We voorzien dus een overgang. We gaan dat stukje monitoren. We creëren daar een kader voor, maar eerlijk gezegd deel ik het gevoel van wantrouwen ten aanzien van lokale besturen niet, misschien omdat ik zelf een lokale bestuurder ben en geweest ben, nog meer een lokale bestuurder op het vlak van sociaal beleid.
De heer Anaf heeft het woord.
Het gaat hier een heel rare richting uit. Collega Daniëls, ik weet niet of u zich aangesproken voelt als het gaat over dat wantrouwen ten aanzien van lokale besturen, maar ik in elk geval ook niet. Nu gaat het ineens over de SIF-middelen. Ik herinner me dezelfde discussie in de vorige legislatuur toen het ging over het inkantelen van de sectorale subsidies, waarbij men binnen verschillende sectoren ook wat schrik had dat er niet meer genoeg aan Sport en Jeugd uitgegeven zou worden. Ik ben daar nooit in meegegaan. Ik heb trouwens met mijn administratie meegewerkt aan die operatie. Ik ben ook zelf schepen van Kinderopvang geweest. Ik ben al vijftien jaar lokaal bestuurder. Minister, ik snap niet goed waar dit vandaan komt. Ik heb absoluut geen wantrouwen ten aanzien van lokale besturen, maar ik vertolk in deze commissie wel een bekommernis, dat er voldoende financiering tegenover moet staan vanuit de Vlaamse overheid. Daar heb ik schrik voor. Ik heb geen schrik dat de lokale besturen dat niet op een goede manier zullen aanpakken. Uiteraard vinden zij buitenschoolse kinderopvang belangrijk, maar dan moeten ze wel de middelen hebben om dat decreet op de juiste manier te kunnen invullen en om effectief de link te kunnen maken met de vrijetijdsactiviteiten. Dus trek het schoentje aan en zorg voor voldoende financiering. U kunt me van veel beschuldigen, maar niet van wantrouwen ten aanzien van lokale besturen.
Ik voel me ook niet aangesproken, maar dit terzijde.
De vraag om uitleg is afgehandeld.