Report meeting Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Report
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Collega’s, ik weet dat het niet aangewezen is om hier in te gaan op concrete casussen, maar vaak – en dat is daarstraks nogmaals bewezen – zijn concrete casussen natuurlijk wel de aanleiding om een bepaalde vraag te stellen of om een problematiek onder de aandacht te brengen. Dat we vorige week konden vernemen dat een 12-jarige jongen een politieagent, een wijkinspecteur, aanviel met een mes, heeft ons allen toch beroerd en doet vele vragen rijzen. In reacties en commentaren van mensen die ter zake deskundig zijn, konden we lezen dat dat op die leeftijd toch wel zeer uitzonderlijk is. Het maakte ook heel wat discussies los, onder meer over hoe het mogelijk is dat een 12-jarige dergelijke feiten pleegt en over de beste manier om dit aan te pakken.
Met het nieuwe decreet Jeugddelinquentierecht dat sinds 1 september 2019 stapsgewijs in werking is getreden en nog verder zal treden, worden een aantal nieuwe klemtonen gelegd in de manier waarop er met jeugddelinquentie wordt omgegaan. Zo wordt er enerzijds meer nadruk gelegd op het aanspreken van de jongere zelf op zijn verantwoordelijkheid. Anderzijds wordt ook meer ruimte gecreëerd voor herstelgericht werken en het aangaan van een alternatief positief project waarin de jongere samen met zijn directe omgeving tot persoonlijke groei kan komen.
Ook wordt jeugddelinquentie met het nieuwe decreet meer uitdrukkelijk verbonden aan de integrale jeugdhulp. Naast straffen – sanctioneren – is het immers belangrijk om de oorzaken te achterhalen en daarop in te spelen om in de toekomst preventief te werken en recidive te voorkomen. Hierbij moeten zowel individuele factoren als ontwikkelingsstoornissen, mentale aandoeningen of bijzondere persoonlijkheidskenmerken in overweging genomen worden, als factoren in de sociale context van de jongere. In eerste instantie gaat het om het gezin maar daarnaast ook om de bredere sociale omgeving van de jongere. In de evaluatie van het decreet Integrale Jeugdhulp die vorig jaar in de commissie Welzijn besproken werd, kwam naar voren dat ouders zelf ook vragende partij zijn om meer in te zetten op het herstellen van relaties en gezinsdynamieken.
In de integrale jeugdhulp is het contextgericht werken al vele jaren het uitgangspunt en met de verdere uitrol van de ‘Signs of Safety’-methodiek wordt hier ook in de toekomst sterker op ingezet. Minister, eerder gaf u hierover zelf het volgende aan: ‘In het jeugdrecht moeten we steeds het perspectief van de jongere zelf sterk benadrukken. In dit perspectief moeten we versterkt blijven inzetten op alternatieven van gesloten begeleiding door ook oog te hebben voor innovatie, slachtofferschap, re-integratie en intensieve begeleidingen in de omgeving van de jongere.’ Toch lijkt het in de huidige aanpak van delinquent gedrag bij jongeren niet vanzelfsprekend om over te gaan tot interventies die breder gaan dan alleen de jongere zelf. Dat is alleszins de teneur van de berichtgeving naar aanleiding van het voorval in Peer, waarmee ik mijn vraag begon, waarbij bleek dat ook de oudere broer van de jongen in het verleden al betrokken was bij een misdrijf.
Ik heb daarover de volgende vragen, minister.
Op welke manier wordt het gezin en de sociale omgeving mee opgevolgd nadat een sanctie werd opgelegd aan jonge delinquenten?
In welke mate worden ook broers en zussen mee betrokken bij die opvolging?
Op basis van welke indicaties en hoe lang na de feiten wordt een gezin opgevolgd wanneer er zich een situatie van jeugddelinquentie voordeed?
Hoe ziet u de koppeling tussen jeugddelinquentie en integrale jeugdhulp en ziet u nog verbetermogelijkheden op dat vlak?
Minister Beke heeft het woord.
Collega, naar aanleiding van de recente gebeurtenis in Peer, vind ik dit een zeer pertinente en terechte vraag. Hoe leggen we in onze aanpak de verbinding van jeugddelinquenten naar de ouders, het gezin en de context van jongeren? Dat is wat ons betreft een speerpunt in het jeugddelinquentierecht, zowel in het decreet zelf als in de zeer concrete praktijken die we op het terrein ontwikkelen. We moeten dergelijke gebeurtenissen bekijken in een breder perspectief van de ontwikkeling van de kinderen en jongeren in hun omgeving. Ik kom hier nog op terug.
Ik wil eerst twee zaken antwoorden op uw vragen. Een eerste zaak is dat, zoals u weet, in het jeugddelinquentierecht expliciet is opgenomen dat we in onze reacties ook de link leggen naar de ouders, het gezin en de omgeving. U weet dat we dit jaar naar fase 2 zullen gaan van de implementatie van het jeugddelinquentierecht. Dat is opgenomen in de bepalingen waarin we verwijzen naar het werken rond de ouderlijke verantwoordelijkheid en het expliciet rekening houden met de specifieke situatie van de jongere. Bij de maatregelen en sancties wordt telkens verwezen naar de minderjarige, maar ook naar de te betrekken ouders en/of opvoedingsverantwoordelijken.
Een tweede punt is de manier waarop we dit momenteel omzetten in de praktijk. Hierbij kunnen we een aantal zeer concrete initiatieven vermelden die zich sinds de inwerkingtreding van het decreet in Vlaanderen en lokaal ontwikkelen. Met de start van het decreet introduceerden we de ambulante reactie met een expliciete verwijzing naar het werken met de context. We investeerden in bijkomende capaciteit voor intensieve begeleiding van de minderjarige in zijn omgeving en het werken met de ouders.
Momenteel werken zestien Vlaamse diensten een aanbod voor de zogenaamde delictgerichte contextbegeleiding uit.
In de projecten lokale buurtgerichte ketenaanpak is een integrale benadering en samenwerking tussen justitie, politie en jeugdhulp van groot belang en dit zeer nabij in de leefwereld – de wijk, de buurt, de stad – van de jongeren. Ook hier focussen we op de rol van de ouders, gezinsleden en spelen we in op de ontwikkeling van minderjarigen.
In de zogenaamde fase 2 voor onze gemeenschapsinstellingen, waarvoor de regelgevende teksten momenteel voorliggen voor advies, investeren we in onze gemeenschapsinstellingen ook versterkt op het inzetten, op het actief betrekken van de gezinnen van de jongeren in hun lokale realiteit. Dit bijvoorbeeld door specifieke profielen van medewerkers te voorzien die aan de slag gaan met de context en het traject van de jongere en zijn of haar gezin. We maken hierbij ook actief de brug tussen de periode dat een jongere in de gemeenschapsinstelling verblijft en de externe partners die de jongere ondersteunen als hij terug naar huis gaat. Dit zijn gedeelde trajecten met de gemeenschapsinstellingen en partners die dus ook instaan voor de opvolging en ondersteuning van de gezinnen.
Verder zetten we in op wetenschappelijk onderbouwd werken, waarbij het natuurlijk van belang is alle levensdomeinen mee te nemen in de reactie op een jeugddelict. De omgeving, het gezin, is natuurlijk een levensdomein dat een belangrijke factor, zowel beschermend als eerder criminogeen kan zijn in het al of niet plegen van jeugddelicten. Zo onderzoeken we bijvoorbeeld, via een onderzoeksopdracht bij het Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (WVG), de werking van de eerder vermelde delictgerichte contextbegeleiding in Vlaanderen. We doen dit samen met de diensten en een belangrijk aandachtspunt is de mate waarin ouders, gezinsleden, integraal betrokken worden.
U verwijst ook naar Signs of Safety in uw vraagstelling. Hier is het misschien van belang te vermelden dat er momenteel op niveau van onze sociale diensten jeugdrechtbank (SDJ) een traject wordt gelopen rond Signs of Success, dit is een soortgelijke benadering, maar meer specifiek toegespitst op jongeren en jeugddelinquentie.
Dat brengt me opnieuw bij de recente gebeurtenissen. Gelet op de zeer jonge leeftijd van de minderjarige, is het inderdaad en terecht van belang deze gebeurtenissen vooral breder te bekijken dan het jeugddelinquentierecht. Zo vroeg mogelijk in de ontwikkeling van gezinnen en jongeren ondersteuning en zorg bieden, is natuurlijk onze in 'Vroeg en nabij' geformuleerde uitdaging voor de toekomst, waar we volop werk van maken.
Heel concreet hebben we de brug tussen het jeugddelinquentierecht en de jeugdhulp bewust ingebouwd in de ontwikkeling door het voorzien van een derde vorderingsgrond, waarbij het natuurlijk ‘technisch’ alvast mogelijk is om snel te schakelen richting jeugdhulp.
Natuurlijk is de uitdaging ook breder: hoe kunnen we in een lokale, nabije omgeving initiatieven nemen met een preventief karakter. Initiatieven die een escalatie van problemen kunnen voorkomen, zien we het best vanuit een leeftijd vaak voor 12 jaar en in een samenspel van opvoedingsondersteuning, partnerschap met onderwijs en laagdrempelige vormen van ondersteuning rond bijvoorbeeld mentaal welzijn.
Ook in onze klassieke benadering van jeugdhulp zal het mijns inziens van groot belang zijn om de eigen context sterker te responsabiliseren, sterk in te zetten op gedragsverandering bij volwassenen om het voor de kinderen beter te maken, ouders en opvoedingsverantwoordelijken te wijzen op hun verantwoordelijkheid ter zake, en hun tegelijkertijd ook de tools en de ondersteuning aanreiken die ze op bepaalde levensdomeinen missen om zelf aan de slag te kunnen gaan.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord.
Het decreet Jeugddelinquentie heeft inderdaad een aantal klemtonen. Ik heb er bij mijn inleiding van de vraag op gewezen en u hebt het ook herhaald. Het gaat natuurlijk over het wijzen op de eigen verantwoordelijkheid van de jongere, over herstelgericht werken, maar ook over werken op de ouderlijke verantwoordelijkheid.
U hebt het gehad over delictgerichte contextbegeleiding. Ik denk dat het uitermate belangrijk is want een jongere staat natuurlijk niet op zich en er is ook een heel groot verschil tussen iemand van 17 jaar of iemand van 12 jaar. Dat is wat me in dezen heel erg heeft gefrappeerd, namelijk dat de jonge delictpleger nog zo jong is, amper 12 jaar. Je kunt je afvragen hoe het zover is kunnen komen.
Minister, het is dan heel goed dat er contextgericht wordt gewerkt, maar toch vraag ik me af of er dan niet heel sterk gefocust wordt op het remediëren ten aanzien van de jongere die een delict heeft gepleegd, terwijl het anderzijds ook heel preventief kan en moet werken ten aanzien van andere broers en zussen in een gezin. Worden specifiek ook broers en zussen als doelgroep meegenomen? Ik stel die vraag omdat er vaak sprake is van context, maar ik denk dat er dan toch heel vaak wordt gedoeld op gericht werken met ouders.
De derde vorderingsgrond is heel belangrijk om de brug met de jeugdhulp zelf te maken. Kunt u daar meer toelichting bij geven? Op welke manier wordt er op het werkterrein invulling aan gegeven? Als er in een gezin een jongere is die een delict heeft gepleegd, hoe kan er dan aan de andere gezinsleden jeugdhulp worden aangeboden en desgevallend worden opgelegd, als het niet vrijwillig is?
Collega Demir, bevoegd voor Justitie, heeft een opvolggroep opgericht voor het decreet Jeugddelinquentie. Ik zal ook haar verder bevragen, want ik vind dat dit element, namelijk contextbegeleiding en gezinsgericht werken in de hele breedte van het gezin, toch wel heel belangrijk is in de verdere implementatie, zeker ter voorkoming van delicten van eventueel andere kinderen in een gezin waar al een delictpleger aanwezig is.
De heer Parys heeft het woord.
Het is een interessante vraag van collega Schryvers. Ik wil erop wijzen dat bijvoorbeeld bij Emmaüs men zoiets gebruikt als familiesysteemtherapie waarbij men met een jonge delictpleger aan de slag gaat. Men loopt een heel geïntegreerd traject waarbij op 6,12 en 18 maanden na afloop ook wordt gecheckt of de jongere nog op school is, of de jongere nieuwe feiten heeft gepleegd, of hij goede resultaten haalt, of hij nog thuis is enzovoort. Minister, dat is het soort evidence-based werken waarnaar wij hebben verwezen toen we onze conceptnota hebben geschreven. Ik zou ervoor willen pleiten om dat soort van aanpak nog veel meer te integreren in de uitrol van het jeugddelinquentierecht.
Zoals ik al zei, zijn het relevante vragen. Minister, er was een nulmeting beloofd om de huidige situatie over jeugddelinquentie effectief in kaart te brengen. Die zou dienen om de actuele toestand na te gaan, om te kijken welk beeld die geeft van het functioneren van het jeugddelinquentierecht en hoe er in de toekomst moet worden geëvalueerd en gemonitord. Oorspronkelijk moest dat onderzoek in 2020 af zijn. Uit een schriftelijke vraag van collega Blancquaert van januari 2021 bleek dat het onderzoek in de afrondingsfase zat. Tot op heden heb ik er niets meer van vernomen. Minister, is dat onderzoek klaar? Is het eindrapport beschikbaar? Welke waren de belangrijkste conclusies waarmee u verder zult werken?
Minister Beke heeft het woord.
Wat de ouders betreft, is er een artikel in het jeugddelinquentierecht dat u ook zult kennen, artikel 18, dat zegt dat als de jeugdrechter of de jeugdrechtbank de minderjarige verdachte of de minderjarige delictpleger een maatregel of sanctie oplegt, de jeugdrechter of de jeugdrechtbank ook kan opleggen dat met de ouders of de opvoeders van de verantwoordelijke delictgericht gewerkt moet worden. In de feiten kan het gaan om de gezinscontext.
Wat de derde vorderingsgrond betreft, zijn de jeugdrechter en de consulten betrokken. In fase 2 voorzien we een gesloten oriëntatie waarin ook, wat de context betreft, concrete aanbevelingen zullen worden gedaan.
Collega Parys, de delictgerichte contextbegeleiding is momenteel voorwerp van onderzoek. Ik kan daar op dit ogenblik niet meer over zeggen.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, de bedoeling van mijn vraag was inderdaad om dat gezinsgerichte van die contextbegeleiding onder de aandacht te brengen en om te benadrukken hoe noodzakelijk dat is. Dat gaat inderdaad verder dan de ouders en de opvoedingsverantwoordelijken. Ik denk dat we dat in de toekomst ook verder moeten opnemen en moeten bekijken hoe dat in de praktijk wordt toegepast. Ik zal ook aan uw collega, minister Demir, vragen in hoeverre dat in de opvolggroep wordt meegenomen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.