Report meeting Commissie voor Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid
Report
De heer De Roo heeft het woord.
‘België krijgt Europese subsidies niet op’ is de titel van een artikel van het Vlaams Infocentrum Land- en Tuinbouw (VILT), maar dat is ook te lezen in De Tijd. Het zou gaan over 1,3 miljard euro aan Europese steun die eind 2020 ongebruikt bleef. Het gaat niet om de middelen uit het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) maar om andere projectgebonden subsidies, zo heeft het Departement Landbouw en Visserij verduidelijkt.
Concreet gaat het over de budgetten in de vijf Europese structuur- en investeringsfondsen die niet ten volle benut worden. Zo zijn er Europese fondsen voor plattelandsontwikkeling en voor duurzame visserij, maar het gaat ook over het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO). België heeft slechts 51 procent van de middelen opgenomen die onder de verdeelsleutels van die fondsen waren toegewezen. Dat schrijft De Tijd op basis van het jaarverslag van de Europese Rekenkamer. 1,37 miljard euro Europese steun blijft daarmee op de plank liggen.
Geld dat toegewezen is in de Europese steunprogramma’s kan nog gedurende drie jaar worden opgenomen. In het vorige meerjarenbudget wist ons land tot 69 procent van die middelen aan te wenden.
Minister, in totaal werd 1,37 miljard euro van de voor België voorziene Europese steun einde 2020 nog niet besteed. Hoeveel van het voor België voorziene bedrag was of is bestemd voor Vlaanderen? Welke Vlaamse plattelandsprojecten komen in aanmerking om met deze middelen gesubsidieerd te worden? Welke initiatieven zult u deze legislatuur nog nemen om de nog beschikbare middelen maximaal in te zetten in het Vlaamse plattelandsbeleid? Op welke termijn zult u deze initiatieven plannen?
Minister Demir heeft het woord.
Het beheer van de middelen die Vlaanderen krijgt uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) gebeurt door het Vlaams betaalorgaan, wat een onderdeel is het van het Departement Landbouw en Visserij en dus onder de bevoegdheid van collega minister Crevits valt. Ik kan dus op dit moment nog geen antwoord geven op de vraag hoeveel van de 1,3 miljard euro waarvan sprake, bestemd is voor Vlaanderen en hoeveel van deze middelen gebruikt zouden kunnen worden voor plattelandsontwikkeling. Ik neem uiteraard contact op met collega Crevits om te kijken naar het antwoord op de terechte vraag.
Wat betreft de maatregelen voor plattelandsontwikkeling die gecofinancierd worden via ELFPO, zijnde ‘Liaison Entre Actions de Développement de l’Economie Rurale’ (LEADER) en ‘Versterken omgevingskwaliteit en vitaliteit van het platteland door investeringen en samenwerking’ zitten we op schema wat betreft de realisatiegraad van het programma. Dit wordt gemonitord en gerapporteerd aan Europa via de uitbetalingen.
Een goedgekeurd project heeft een looptijd van ongeveer tweeënhalf tot drie jaar. De N+3-regel, voorzien in de EU-regelgeving, bepaalt dat een project uitgaven kan declareren tot en met het derde boekjaar na goedkeuring. Met andere woorden, een project dat in 2017 is goedgekeurd, heeft de laatste uitbetaling gekregen in 2020.
Dit betekent ook dat de Vlaamse Landmaatschappij uitbetalingen aan projecten die goedgekeurd zijn binnen de programmaperiode van het Programmeringsdocument voor Plattelandsontwikkeling (PDPO) III, 2014-2020, zal uitvoeren en opvolgen tot eind 2023.
Ik kan u wel meegeven dat de titel van het VILT-artikel niet opgaat voor de Vlaamse plattelandsontwikkeling. Wij besteden onze Europese subsidies als een goede huismoeder. De middelen voor plattelandsontwikkeling die beschikbaar zijn via het Europese Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling worden maximaal benut.
De heer De Roo heeft het woord.
Minister, dank voor uw korte antwoord. Het is goed dat die middelen ook zo efficiënt mogelijk worden aangewend. Middelen die vanuit Europa komen en kunnen dienen voor een aantal plattelandsprojecten moeten we ten volle kunnen inzetten voor het plattelandsbeleid. Dat is evident. Ik hoor in uw antwoord vooral dat u daar ook achter staat en initiatieven zult nemen om ervoor te zorgen dat dat ook mogelijk blijft.
Een aantal van die lokale projecten, LEADER-projecten of een aantal kleinere projecten, zijn natuurlijk zeer lokaal verankerd. Daar zitten ook vzw's, verenigingen of groepen van mensen achter die iets minder onderlegd zijn in het uitschrijven van een projectdossier, de administratie daarrond en dergelijke meer. Zijn er nog initiatieven om ervoor te zorgen dat we effectief die opbouw van onderuit, vanuit die lokale groepen en de plaatselijke plattelandsgemeenschap, vlotter kunnen laten doorstromen richting die Europese programma's?
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
De vraag van collega De Roo is zeer terecht en de minister gaf een bevredigend antwoord. We hebben het hier specifiek over het luik plattelandsmiddelen en niet over het hele scala van de pot. Maar het is wel een belangrijke vraag, want de noden zijn natuurlijk hoog en het zou een beetje contradictorisch zijn om dan vast te stellen dat we de middelen die ter beschikking zijn niet uitgeven. De minister spreekt dat duidelijk tegen.
Er is iets wat me interesseert, en dat met het oog op de bespreking van de begroting van 2022 naar voren kan komen, namelijk hoeveel dat de laatste twee à drie jaar in de feiten uit de rekening van de voorgaande jaren blijkt te zijn en of we dat ook voor 2022 kunnen voorzien. Want ik hoor steeds zeggen – en ik ben zelf ook die mening toegedaan – dat onze noden hoger zijn dan wat er eigenlijk ter beschikking is. Maar dan moeten we er natuurlijk voor zorgen dat 99 procent van die middelen ieder jaar buitengaan, zowel van het Vlaamse cofinancieringsgedeelte als van het Europese gedeelte. En het antwoord bevestigt dat deels. Laten we, in het kader van de begroting, die cijfers er nog eens bijnemen.
Mevrouw Talpe heeft het woord.
Het artikel van VILT was mij uiteraard niet ontgaan. Ik heb daarover een schriftelijke vraag ingediend, aan uw collega-minister Crevits, omdat de bevoegdheid voor een groot deel inderdaad bij haar ligt. Ik heb haar heel wat specifieke vragen gesteld over de aanwending van de middelen. Het kan voor de collega’s interessant zijn om in haar reactie daarop te snuisteren.
Het is belangrijk om te beseffen dat het cijfer op België slaat. We moeten de verhouding tussen Wallonië en Vlaanderen dan ook in de gaten houden. Vlaanderen is op dat vlak immers wel een goede leerling. We zitten uiteraard ook met de cofinanciering, wat ook een reden is waarom bepaalde subsidies soms misschien niet ten volle worden gebruikt, omdat daar ook iets tegenover moet worden gelegd.
Mijn schriftelijke vraag werd vorige week ingediend, wordt binnenkort beantwoord en zal dan ook beschikbaar zijn voor jullie allemaal.
Heel zeker. Dank daarvoor.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik heb vorige week in de commissie aan uw collega Crevits meegedeeld wat ik op het terrein hoor, en dat blijft een oud zeer, namelijk dat er een enorme administratieve rompslomp komt kijken bij het indienen van dergelijke dossiers. Dat heeft natuurlijk veel te maken met het feit dat Europa ook verantwoording wil. Dat is normaal, maar we moeten er echt iets aan doen om dat op een meer flexibele en makkelijke manier te laten indienen en controleren. Dat moet ook worden meegenomen richting Europa. Dat is niet alleen bij ons een pijnpunt, ik hoor dat ook in de verschillende regio's en in het Europees Comité van de Regio’s. Minister, kunt u dit op Europees niveau blijven aankaarten, om naar een administratieve vereenvoudiging van dergelijke dossiers te gaan?
De heer Brouns heeft het woord.
Ik wil daar kort bij aansluiten om dat kracht bij te zetten. Vanuit de lokale provinciale praktijk zie je enerzijds de kwantitatieve, cijfermatige analyse die moet gebeuren op het vlak van cofinanciering. Welke niveaus slagen erin om die cofinanciering optimaal te maken, om die Europese middelen optimaal binnen te halen? Dat is immers altijd de uitdaging.
Dat sluit aan bij en is complementair aan de opmerking van collega Schauvliege dat er een grondige kwalitatieve analyse moet gebeuren van waarom de verschillende niveaus er niet in slagen om die middelen maximaal binnen te halen. Bij kleine besturen – collega De Roo verwees naar de vzw’s, het middenveld – is het vaak een kwestie van capaciteit en expertise om daarmee aan de slag te gaan. Bovendien zijn de voorwaarden die aan die verschillende subsidielijnen worden gesteld soms van die aard dat het eerder een drempel is dan een hefboom om ze te benutten.
Er is dus zowel een cijfermatige analyse nodig van de cofinanciering als een kwalitatieve: waar moet de juiste ondersteuning worden geboden om ze maximaal naar Vlaanderen en onze steden en gemeenten te halen?
De heer Vandenhove heeft het woord.
Ik heb er in deze commissie eerder al voor gepleit om erover na te denken of we die middelen niet veel centraler zouden moeten bekijken. We doen nu heel wat kleine inspanningen via projecten. Ik heb alle respect voor die promotoren en ik begrijp hen, want het gaat om subsidies voor hen. Maar zou het niet beter zijn om in te zetten op een paar grote projecten in plaats van op heel veel individuele projecten?
Aangezien we in Vlaanderen nu toch de weg zijn ingeslagen van een subsidieregister, moeten we ook een beetje consequent zijn en ook dit soort van subsidies durven bekijken. Ik pleit ervoor om te bekijken of we dat niet veel centraler kunnen fixeren op bepaalde echte doelstellingen waar het platteland misschien meer aan heeft dan aan veel kleine projecten van veel kleine promotoren.
Minister Demir heeft het woord.
Ik wil beginnen met te benadrukken dat wij op onze budgetten, die trouwens ook niet zo groot zijn, geen onderbenutting hebben. Ik denk dat we nu toch aan 99 procent zitten van de uitbesteding. Een deel daarvan moet natuurlijk nog worden uitbetaald.
Collega De Roo, het klopt dat dit voor sommige verenigingen allemaal veel te ingewikkeld is. Ik zal dit nog eens onder de aandacht brengen van onze administratie en van de provincies die normaal gezien in technische ondersteuning voorzien.
En inderdaad, collega Schauvliege, die Europese sjablonen zijn heel ingewikkeld. Ik zou het zelf niet allemaal kunnen invullen. Ik zal de boodschap dan ook ter harte nemen en daar blijven op hameren. Ik denk dat een goede ondersteuning van belang is, zowel bij onze diensten als bij de provincie. Ik zal dit bij beide diensten nog eens op de radar zetten.
De heer De Roo heeft het woord.
Ik heb hier vooral een gemeenschappelijk pleidooi gehoord om de middelen waarin Europa voorziet optimaal te benutten en terecht te laten komen bij de projecten en de doelstellingen waarvoor ze bedoeld zijn, groot en klein. Ik hoor dat de minister daar ook verder mee aan de slag gaat. We volgen dit verder op.
De vraag om uitleg is afgehandeld.