Report meeting Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Vraag om uitleg over de simulatie van de milieubeweging voor een klimaattransitie van de Vlaamse industrie
Report
Minister, ik stel deze vraag naar aanleiding van een studie van Bond Beter Leefmilieu (BBL) over de klimaatneutraliteit van de Vlaamse industrie.
In november 2020 kwam de studie ‘Naar een koolstofcirculaire en CO2-arme Vlaamse industrie’ uit, die door het Agentschap Innoveren en Ondernemen (VLAIO) in samenwerking met Deloitte, Climact, de Vrije Universiteit Brussel (VUB) en Antwerp Management School (AMS) werd uitgewerkt. Deze roadmapstudie maakte een denkoefening en diepteanalyse over de mogelijke paden voor een industriële transitie met significante emissiereducties tegen 2050. U plant op basis van onder meer die studie ook dit najaar uw industriestrategie te presenteren. Dat is toch wat ons is gemeld.
Nu heeft BBL op basis van deze roadmap een alternatieve studie uitgebracht op basis van hetzelfde model, het MIX-model in de VLAIO-studie, maar met enkele andere assumpties. Deze gewijzigde assumpties moeten toelaten een sterkere CO2-reductie te realiseren, meer bepaald 95 procent in plaats van 86 procent.
De BBL-studie vertrekt niet van het uitgangspunt dat bestaande waardeketens moeten worden beschermd, maar uitsluitend van het uitgangspunt om de doelstellingen uit het Parijsakkoord te behalen. Dit leidt tot een aantal veranderingen in de assumpties die het model onderbouwen: een sterkere groei van de circulariteit, een minder grote investering en afhankelijkheid van ‘carbon capture’, een hoger aandeel elektrificatie in de sectoren met lagetemperatuurwarmte, en een uitfasering van de raffinaderijen tegen 2040. Dat is een bijzonder scherpe timing.
Op het vlak van investeringen komt de BBL-studie tot de conclusie dat de verwachte investeringen potentieel lager liggen: 12 tot 13 miljard euro ten opzichte van 12 tot 17 miljard euro in de VLAIO-studie. Het verschil ligt vooral in de minderinvesteringen in ‘carbon capture’, waar het VLAIO-model meer afhankelijk van is. Om die assumpties werkelijkheid te laten worden, doet BBL een hele resem aanbevelingen op het vlak van governance, beleid, infrastructuur, financiering en sociale rechtvaardigheid. Die roepen natuurlijk een aantal vragen op.
Minister, wat waren de bevindingen van de stuurgroep en de stakeholdersgroep, waar ook BBL bij zit – en dat is natuurlijk een beetje vreemd aan heel dit verhaal – over de VLAIO-studie? Wat zijn uw bevindingen over de aanbevelingen van BBL?
Bij de Septemberverklaring kondigde u al aan in te zetten op een vergroening van het ondersteuningsinstrumentarium. Op welke manier worden bedrijven ondersteund in hun transitie naar een koolstofarme industrie? Binnen welke termijn stelt u dat voorop?
U gaat voor een industrieel transitieprogramma; eerder had u het over een vijfjarenprogramma. Wanneer ziet u dit af te ronden? Met welke stakeholders wordt dit verder uitgewerkt?
Binnen dat transitieprogramma zullen er verplichtingen gesteld worden. Dit behelst overleg met uw collega van Omgeving. Hoe ziet u die samenwerking met het Departement Omgeving in dezen? Wat is hun inbreng in het verhaal?
Om een en ander te financieren is Europa bijzonder belangrijk. Op welke manier kunnen we de diverse Europese fondsen hier inzetten?
De heer Rzoska heeft het woord.
Minister, ik heb een gelijkaardige vraag. Ook ik heb de studie van BBL bekeken. We hebben al eerder vragen gesteld over de studie, waar ook collega Bothuyne naar verwees, van Deloitte en partners in opdracht van VLAIO: ‘Naar een koolstofcirculaire en CO2-arme Vlaamse industrie’. U bereidt nu een decretaal kader voor door een aanpassing van het decreet Wetenschaps- en Innovatiebeleid. En in het verlengde daarvan zou u werk maken van een Vlaams programma voor de industriële klimaattransitie, dat in de toekomst om de vijf jaar zou worden geactualiseerd.
Op 4 oktober 2021stelde Bond Beter Leefmilieu een nieuwe studie voor, gemaakt door Climact, om te komen tot een klimaatneutrale Vlaamse industrie. Ze mochten van VLAIO het model gebruiken dat voor het rapport van Deloitte en partners gebruikt werd. Minister, dat is een beslissing die ik zeer kan waarderen: het maakt een open democratisch debat over de wijze waarop de industriële transitie kan gebeuren, concreet mogelijk. BBL ging daarbij wel uit van andere assumpties, bijvoorbeeld van een grotere materiaalefficiëntie en een nog sterkere inzet op een circulaire economie, een hoger aandeel elektrificatie en een lagere afhankelijkheid van CO2-afvang en biomassa. Tot slot rekenden ze op een uitfasering van de klassieke olieraffinaderijen tegen 2040 ten gevolge van de transitie in de transportsector.
Nu bleek dat het BBL-scenario verrassend goed scoorde ten opzichte van het het MIX-scenario, de oorspronkelijke modellering van Deloitte en partners. Het BBL-scenario komt uit op een emissiereductie van 95,2 procent tegen 2050, wat toch wel fors meer is dan het meest ambitieuze scenario uit de VLAIO-studie, en vermindert de nood aan energie. Bovendien slaagt het BBL-scenario erin om voor elke industriële sector –chemie, staal, papier, voeding enzovoort –sterkere emissiereducties te verwezenlijken. Dat lukt door nieuwe technologieën toe te passen, maar ook door maatregelen aan de vraagzijde te nemen in het kader van een meer circulaire economie. De industrie kan haar uitstootreductie bovendien behalen met een veel lagere afhankelijkheid van koolstofafvang – 2,5 miljoen ton in vergelijking met 12 miljoen ton –, een techniek die op dit moment duur en nog te onbetrouwbaar is. Men vermijdt ook fossiele lock-ins door uit te gaan van een sneller uitdoofscenario voor olieraffinaderijen en hoogovens die CO2 opvangen.
Minister, ik heb hierbij de volgende vragen, die in de lijn liggen van de vragen van collega Bothuyne.
Wanneer mogen we uw decretaal kader en eerste vijfjarenprogramma voor de klimaattransitie van de industrie verwachten?
U zou de oprichting overwegen van een permanent overlegorgaan met de industriële partners om het industrieel transitieprogramma concreet in te vullen. Wordt er ook aan gedacht om de werknemersorganisaties en de milieubeweging als volwaardige stakeholders daarbij te betrekken?
Zult u bij de opmaak van uw eerste vijfjarenprogramma enkel rekening houden met het eerste rapport van VLAIO, of zult u ook de simulatie opgemaakt door de Vlaamse milieubeweging meenemen in uw afwegingen, zeker aangezien het model van BBL op het vlak van uitstoot van broeikasgassen en energieverbruik beduidend beter scoort en ook sneller tot de gewenste reductie van broeikasgassen komt?
Zult u nader bekijken of een transitie mogelijk en wenselijk is waarbij Vlaanderen minder afhankelijk is van nieuwe grondstoffen en van dure technieken om CO2 af te vangen?
De milieubeweging gaat ervan uit dat de raffinage van fossiele brandstoffen niet compatibel is met een doelstelling van klimaatneutraliteit. BBL acht de omschakeling van deze installaties naar alternatieven zoals synthetisch methanol, biobrandstoffen of de productie van synthetische ammoniak niet evident. Deelt u deze mening of voorziet u steun voor investeringen in een reconversie van de olieraffinaderijen?
Minister Crevits heeft het woord.
Het is goed om een stand van zaken te geven. De resultaten van de VLAIO-studie zijn gepubliceerd op 10 november 2020, zoals u weet. Het gaat over vijf lijvige deelrapporten en een samenvatting voor het brede publiek. Alle deelrapporten zijn zeer intensief besproken met de stuurgroep. VLAIO heeft daar gemikt op een consensus, omdat het essentieel is dat de industriële partners de conclusies steunen.
De stakeholdergroep werd in twee vergaderingen vrij gedetailleerd op de hoogte gehouden van de stand van zaken, maar over de finale deelrapporten is er geen groot stakeholderoverleg geweest vanwege de vertraging door corona. VLAIO en het consortium rond Deloitte hebben in de zomer van vorig jaar wel nog onder andere met BBL bilateraal overlegd.
Verschillende elementen uit het rapport van BBL van juni vorig jaar, met tien beleidsaanbevelingen, zijn op bepaalde manier terug te vinden in het deelrapport over het flankerend beleid. Anderzijds had BBL van in het begin kritiek op een aantal aannames. Daarover is er nooit consensus geweest. VLAIO heeft dit voorjaar met mijn zegen toestemming gegeven aan BBL om de aannames van BBL door te rekenen op het rekenmodel dat in de VLAIO-studie is gebruikt. Waarom is dat? Collega Rzoska heeft ernaar verwezen: je kunt het principieel over bepaalde aannames oneens zijn. Maar als je discussieert over het rekenmodel, organiseer je de miserie. Dat wil ik in dit dossier echt niet, want ik wil hetzelfde doel bereiken als de anderen: wij willen naar de CO2-neutraliteit. De vraag is: wat zijn je premisses en hoe doe je dat? Daarover kun je discussiëren, maar dan het best op basis van hetzelfde rekenmodel. Het zijn de resultaten van de aannames of van het onderzoek van de BBL die nu in het debat zijn gebracht.
Ik heb de inbreng van BBL verwelkomd. Ik meen dat ook. BBL heeft een maatschappelijke taak als uitdager voor vooruitstrevende ambities en scenario’s. Het is voor het debat altijd zinvoller als zo’n alternatieve aannames en trajecten helder zijn geformuleerd, met een vergelijkbare simulatietool.
Ik wil ook opmerken dat de beide studies meer gelijkenissen dan verschillen vertonen en dat beide studies dezelfde doelstelling hebben: een doorkijk naar 2050, opdat we als overheid de juiste maatregelen op korte en op middellange termijn treffen. Er is een belangrijk verschil: de gesimuleerde scenario’s van de VLAIO-studie werden vooraf gevalideerd door de bedrijfswereld, wat indicaties geeft naar uitvoerbaarheid in een economische context.
De BBL-studie vertrekt van een aantal principiële aannames, zoals een volledige uitfasering van de raffinagesector tegen 2040. Het is natuurlijk logisch dat de CO2-uitstoot en het energieverbruik lager uitkomen als je een hele sector schrapt en vervangt door import van nafta en LPG. Het is voor iedereen duidelijk, collega’s, dat een status quo inzake raffinage van fossiele brandstoffen geen optie is, maar sociaal-economisch en technisch is hetgeen BBL naar voor schuift, heel straf top-down als uitgangspunt. Dat wordt expliciet niet door de bedrijfswereld gesteund. Ik sluit op voorhand reconversie naar alternatieve brandstoffen niet uit, u moet me niet verkeerd begrijpen, maar we zijn niet gestart vanuit het schrappen van een volledige sector. Dat is eigenlijk het grootste verschil.
De aannames van BBL naar onder andere nog meer circulariteit en elektrificatie moeten we nu aftoetsen op haalbaarheid. Op korte en middellange termijn zijn de noodzakelijke vervolgstappen alvast bijkomend onderzoek naar nieuwe technologieën om circulariteit, chemische recyclage enzovoort te bekijken, en dat komt zeker in de strategie. In die zin vind ik het onderzoek van BBL ook wel waardevol. Dat is het antwoord op de eerste reeks van vragen.
De tweede reeks van vragen gaat over de stand van zaken van het decreet. Op dit ogenblik, collega’s, is het decreet ‘in wording’. We moeten de procedures volgen voor de goedkeuring van het decretale kader. Straks volgt – hopelijk – een tweede goedkeuring door de regering en dan kan het naar de Raad van State voor advies. Het zit dus eigenlijk al in de pijplijn. Momenteel kan ik dus al wat dingen zeggen die in de memorie van toelichting bij dat decreet staan. Maar weet, collega’s, dat het debat daarover hier nog zal gevoerd worden, omdat het decreet sowieso naar dit parlement komt.
Het decreet wil de governance rond de industriële klimaattransitie verankeren. Het is de bedoeling dat er telkens in het eerste jaar van een legislatuur door de regering een industrieel transitieprogramma wordt voorgelegd aan het parlement, dat ook draagvlak heeft. De eerste keer zitten we uiteraard met een aparte timing, met een programma van minder dan vijf jaar, omdat ik nu toevallig al halfweg de legislatuur zit. In het ideale geval had ik het programma eigenlijk willen voorstellen samen met de discussies over het decreet. Maar dat is net niet haalbaar. We kunnen ons al wat baseren op het werk van de VLAIO-studie, maar het decreet voorziet ook een breed maatschappelijk advies en overleg. Dat vraagt tijd. Het is ook de eerste keer. Ik kan me niet permitteren om het de eerste keer niet goed te doen.
Het decreet voorziet in de oprichting van een permanent overlegorgaan. Volgens de memorie is het de bedoeling dat hierin de industriële partners vertegenwoordigd zijn, samen met werkgevers en werknemers uit de betrokken industriële sectoren, de rechtstreeks betrokken Vlaamse departementen – dat zijn het Departement Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI) en het Departement Omgeving –, het Vlaams Energie- en Klimaatagentschap (VEKA) en VLAIO en ook de beheerders van het Moonshotprogramma.
Daarnaast kunnen er ook specifieke groepen worden samengeroepen met een bredere samenstelling van experten uit de industrie, de onderzoeksorganisaties en andere stakeholders, in functie van het thema van de werkgroep. Naast het permanent overlegorgaan zijn er ook klankbordgroepen met alle relevante stakeholders, waarmee we ook de stand van zaken zullen bespreken, en dan zullen uiteraard ook bilaterale contacten, zoals de studie van BBL, altijd belangrijk geacht worden.
De procedures voor de goedkeuring van het decretaal kader worden dus gevolgd, zoals ik al zei. Het decreet moet dus nog naar het parlement komen.
Dan had collega Bothuyne een vraag over samenwerking en ondersteuning. Het aanpakken van de klimaattransitie is een uitdaging die verschillende beleidsdomeinen overschrijdt. Daarom zitten ook het VEKA en het Departement Omgeving mee in het permanent overlegorgaan. Het gaat immers niet alleen over samenwerking rond verplichtingen, maar ook over een eenduidige visie op infrastructuur, steunmaatregelen enzovoort. Een Vlaams transitieprogramma kan maar succesvol zijn als er ook beleidsdomeinoverschrijdend wordt samengewerkt, maar je moet ook samenwerken met de federale overheid en met de Europese Commissie. Het project stopt niet aan de grenzen van Vlaanderen.
We proberen dus via dit permanent overlegorgaan een overzicht en focus te houden op de industriële klimaattransitie, waarbij we ook voeling willen houden met andere specifieke beleidsprogramma, zonder in hun vaarwater te komen. Ik denk maar aan het innovatiebeleid, de circulaire economie, de bio-economie. Die houden hun eigen programma’s, maar we moeten wel weten wat daar gebeurt omdat sommige zaken ook een grote impact hebben op het industriële.
Die samenwerking is recent al eens getest in het kader van het strategisch investeringsproject rond Direct Reduced Iron (DRI) bij ArcelorMittal, waar we – we hebben er vorige week over gediscussieerd, collega’s – met de drie federale en de drie Vlaamse beleidsdomeinen goed samenwerken.
De Europese fondsen, mijnheer Bothuyne, vormen een zeer geschikt middel om technologische oplossingen te ontwikkelen en investeringen te cofinancieren. Het biedt hefbomen tot middelen waar we in Vlaanderen anders moeilijk aan geraken, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Duitsland.
Het aanbod van de Europese ondersteuningsinstrumenten is groot en divers. Het is daarom moeilijk om één enkele aanpak naar voren te schuiven. Een goede kennis van het aanbod is een voorwaarde om de Vlaamse bedrijven te kunnen ondersteunen, hoewel die zich uiteraard ook op eigen initiatief actief informeren.
Voor onderzoek en ontwikkeling (O&O) is er het Europese programma Horizon Europe. Voor investeringssubsidies is er het ETS-Innovatiefonds (emissions trading scheme). Er is ook het LIFE-programma (financieringsinstrument van de Europese Unie voor de bescherming van het milieu), dat onder andere steun geeft aan demonstratieprojecten en het CEF-programma (Connecting Europe Facility) voor grensoverschrijdende open infrastructuur. Ten slotte is er voor financiering het kanaal van de Europese Investeringsbank (EIB).
Mijn administratie probeert op dat vlak, samen met de collega’s van Omgeving, zoveel mogelijk via één loket de bedrijven en onderzoeksinstellingen te begeleiden met hun dossiers, zodat ze niet telkens bij 27 instanties moeten aankloppen.
Dan blijft er nog de vraag over de vergroening van het ondersteuningsinstrumentarium, aangekondigd in de Septemberverklaring. Ik moet u niet uitleggen, collega Bothuyne, dat we verschillende steuninstrumenten hebben voor bedrijven om hen te stimuleren tot milieuvriendelijke investeringen, zoals de Ecologiepremie (EP-PLUS) en de Strategische ecologiesteun (STRES). Daarnaast hebben we ook het compensatiesysteem voor de bedrijven die gevoelig zijn voor concurrentieverstoring vanwege de EU-emissiehandel, een formule die momenteel in revisie is wegens nieuwe EU-richtsnoeren. We hebben ook verschillende pakketten rond O&O-steun. (Opmerkingen van de voorzitter)
Er is inderdaad wat lawaai in de zaal. Ik probeer me te concentreren. Het ligt misschien aan de verjaardagstaart van collega Vanryckeghem, die misschien in aantocht is.
Welnu, met de klimaatuitdaging die voor ons ligt, en met de roadmaps die er ook duidelijk op wijzen dat er transformaties nodig zijn om in 2050 nog een robuuste Vlaamse industriële economie te hebben, is het voor mij duidelijk dat we dat instrumentarium nog veel gerichter gaan moeten inzetten. De gedachten daarover zijn aan het rijpen. Hopelijk zijn we daarmee rond tegen de indiening van de beleidsbrieven.
Minister, het is belangrijk dat het industriële beleid een stabiel platform krijgt met het ontwerp van decreet en dat er een doorkijk wordt gegeven, niet alleen naar de industrie maar ook naar het beleid ter zake. Als de richting en de ondersteuning en dat platform, waar we samen de lijnen kunnen uitzetten, voor de industrie duidelijk zijn, dan zetten we heel grote stappen vooruit. We kijken uit naar uw ontwerp van decreet.
Uiteindelijk moeten alle partners daarbij betrokken zijn, ook de milieubeweging. BBL heeft met de studie mogelijke – en misschien ook onmogelijke – opties geduid. Wat we ook gaan doen, het moet economisch zinvol en haalbaar zijn. Geen enkele industrie kan getransformeerd worden door ze iets onmogelijks of onrendabels te laten doen. Vandaar dat de ondersteuning en de inzet van de Europese fondsen zo belangrijk zijn. U vermeldde ook de EIB. Daar zijn heel wat middelen voor grote investeringen die we moeten kunnen inzetten. Die hebben we in het verleden misschien te vaak onbenut gelaten.
We kijken uit naar de oefening van het gerichter maken van ons instrumentarium. De middelen die we krijgen uit ETS kunnen ook hier belangrijk zijn om de transitie te maken in onze industrie en die in de juiste richting te begeleiden.
De heer Rzoska heeft het woord.
Ik ben het eens met uw analyse, mijnheer Bothuyne. Alleen moeten we wel opletten met kritiek. BBL heeft zich echt wel geëngageerd, zowel in de eerste oefening als nu. Een van de assumpties onmiddellijk van de tafel vegen als economisch niet haalbaar en misschien niet wenselijk, daar hoed ik me voor. Ik wil echt niet terechtkomen in een onproductieve tegenstelling tussen economie en milieu of omgeving. Ik wil echt met open vizier de beide oefeningen blijven bekijken.
In die zin steun ik u wel dat het van belang is – en dat heb ik ook begrepen uit het antwoord – dat er een stabiel platform komt waarbij we echt wel stappen vooruit kunnen zetten. Ik ben er echt van overtuigd dat het ook aan de overheid, de Vlaamse Regering en het parlement, zal zijn om een heel duidelijk kader te hebben waarbinnen we die stappen vooruit kunnen zetten.
Als ik uw antwoord heb beluisterd, dan stel ik vast – maar misschien kunt u mij tegenspreken en heb ik het niet goed gehoord, want er was inderdaad wel wat lawaai langs deze kant; blijkbaar is iedereen heel enthousiast dat we opnieuw fysiek mogen vergaderen, laat het ons daarop houden – dat de Vlaamse milieubeweging geen plaats heeft in dat permanente overlegorgaan. Ik vind het raadzaam om ze daar toch bij te betrekken. Als ik kijk naar bijvoorbeeld Nederland en de manier waarop men daar de energietransitie aanpakte met de beruchte commissie-Nijpels, zoals ze daar werd genoemd, dan zaten alle actoren aan tafel. Als de Vlaamse milieubeweging, zoals de voorzitter of uzelf zei, ook voortdurend de uitdager is op dit terrein om de zaken scherp te houden, dan denk ik dat ze daar ook als volwaardige partner in kunnen participeren om de zaken op scherp te zetten. Kunt u daar nog iets meer uitleg bij geven?
Voor de rest sluit ik mij aan bij uw woorden, voorzitter, dat we uitkijken naar wat op ons afkomt, maar kijk ik ook naar u als voorzitter van de commissie. Ik herinner mij dat er bij mijn eerste vraag de opmerking was van een aantal leden – dat was niet in deze commissie – dat we misschien hoorzittingen moeten organiseren. Ik denk dat we nog niet te laat zijn. Het decreet zit in de pijplijn, is op komst. Ik zou toch graag dat idee opnieuw op tafel gooien, dat we zowel de mensen van VLAIO als van BBL laten langskomen om op die manier met de commissie wat meer inzicht te verwerven, tegen het moment dat we dan de discussie moeten aangaan als het decreet hier wordt behandeld. Het is toch geen onbelangrijke discussie. Ik vind het een essentiële discussie.
Minister Crevits heeft het woord.
Mijnheer Bothuyne, ik was blij met uw appreciatie. Het is inderdaad de bedoeling om op lange termijn te werken, in overleg en met aandacht voor een aantal flankerende maatregelen. We willen eigenlijk die transitie tot stand brengen – dat is ook een antwoord op de heer Rzoska – zonder welvaartsverlies in Vlaanderen. Het gaat hier over een heel grote transitie. Het gaat ook om enorme investeringen die gedaan moeten worden. Daar zullen we alle bronnen voor moeten aanspreken.
Zo kom ik bij de heer Rzoska. Ik ben eigenlijk ontzettend blij met het engagement van BBL. Dat wil ik eerst en vooral stellen. Dat is ook de reden waarom we zeer open zijn naar hen om alle informatie ter beschikking te stellen, om hen ook te laten rekenen. Ik heb daarnet niet gezegd dat ik iets volledig wil uitsluiten. U hebt dat ook niet beweerd. Ik heb wel gezegd dat de basisassumptie die zij nemen, niet de mijne is. Maar het voordeel van wat zij nu hebben doorgerekend, kan net ook een hefboom zijn om te bekijken of we niet nog iets extra’s kunnen doen. Dat vind ik een interessante discussie, om misschien ook de industrie aan te zetten om nog eens extra na te denken. Vandaar dat ik de rol van BBL in dezen zeer belangrijk vind.
Op dit ogenblik zitten zij in de klankbordgroep. We werken eigenlijk, mijnheer Rzoska, met twee niveaus. Bij het opstellen van de transitienota zijn ze absoluut volwaardige partner, voor de dagelijkse opvolging is dat enkel de industrie. Maar ik vind het niet onbespreekbaar wat u vraagt. Nu voel ik dat het goed werkt, dat er een heel groot wederzijds respect is. Ik wil gerust nog eens herbekijken waar ze het beste zitten, maar ik wil vooral dat we niet verzeilen in de vroegere oorlogsdebatten, maar dat we samen kijken naar de toekomst.
Ik vind persoonlijk dat de transformatie die nu bezig is in de basisindustrie, ongelooflijk is. We moeten dat verwelkomen. Ik wil ook dat de industrie voelt dat we schijnbaar onhaalbare maar toch haalbare dingen aan het doen zijn. Als blijkt dat BBL misschien beter ergens anders mee aan tafel zit, dan is dat voor mij bespreekbaar, maar ik wil dat het in consensus gebeurt. Eender hoe, ze zitten in de klankbordgroep en voor mij zijn ze een heel belangrijke partner omdat ze ons ook aan nieuwe inzichten helpen. Dat is belangrijk.
Ik vind het zeer positief – maar u bent zelf meester over uw agenda – dat het parlement daarover een heel breed debat organiseert en iedereen hoort. Het is een bijzonder belangrijk dossier, en het engagement en het draagvlak zijn absoluut noodzakelijk.
Ik was trouwens gisteren – klein detail – met Voka op stap met een klas jongeren. We zijn de windmolens in Zeebrugge gaan bezoeken. Ze staan daar allemaal in een lange rij. Er werd dan verteld dat de energie van die windmolens misschien zal worden gebruikt voor autobatterijen, dus de toekomstperspectieven, maar zo’n windmolen is natuurlijk gemaakt van staal. Die jongeren merkten op dat de afdruk van dat staal toch veel te groot is, maar dan werd gezegd dat men dat staal ook groener zal maken. Als je die basisindustrie dus meeneemt in het grote verhaal van duurzaamheid, dan is de interesse voor die basisindustrie ook bij jongeren groter. Je voelt de fascinatie van jongeren. Ik vond het heel positief om dat vast te stellen.
Er is op dit ogenblik dus een dynamiek bezig in de chemie, in de staalindustrie, zeker in Europa, om heel grote sprongen voorwaarts te maken inzake vergroening. Dat stemt me eigenlijk wel wat hoopvol voor de toekomst. We moeten die dynamiek houden en die energie gebruiken om sprongen voorwaarts te maken. Dat is eigenlijk mijn doel. Ik wil daar nu het verschil maken, met dat decreet en met onze roadmap in deze legislatuur.
Minister, dank u wel.
Wat de rol van het parlement en de hoorzittingen betreft: ik heb begrepen dat het ontwerp van decreet binnenkort voor een tweede lezing naar de regering gaat. Daarna kunnen we dus misschien, op het moment dat met de adviesronde wordt gestart, de diverse instanties contacteren om te zien wie op welk moment op een nuttige manier hier een bijdrage kan leveren aan het debat.
Collega’s, dat is bij dezen dus afgesproken.
De heer Rzoska heeft het woord.
Minister, ik wil nog eens mijn waardering uitdrukken voor het feit dat u omarmt wat BBL doet. Ik ben het er helemaal mee eens dat er op dit moment op het terrein heel wat stappen vooruit worden gezet. Dat stel ik ook vast. Het lijkt me nu zaak dat de Vlaamse overheid een heel duidelijk kader zou hebben om te geraken waar we, denk ik, met zijn allen willen geraken.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.