Report meeting Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over het beleidsproces op weg naar de ontwikkeling en invoering van gevalideerde, gestandaardiseerde en genormeerde proeven
Vraag om uitleg over het advies van de Vlaamse Onderwijsraad over de gevalideerde, gestandaardiseerde en genormeerde proeven
Vraag om uitleg over de ontwikkeling van de centrale toetsen
Report
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega's, inderdaad gevalideerde, gestandaardiseerde en genormeerde proeven: de 3G, zoals het blijkbaar in de volksmond wordt genoemd. (Opmerkingen van Hannelore Goeman)
Mevrouw Goeman, ik begeef mij inderdaad in onderwijskringen waar ik mij zo goed mogelijk probeer te informeren om goed de vinger aan de pols te houden. Daar gebruiken ze momenteel al de term de ‘3G-proeven’. Altijd interessant.
Recent verscheen een advies van de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) over de gevalideerde, gestandaardiseerde en genormeerde proeven. De Vlor wil een breed debat over de beleidskeuzes van de gevalideerde, gestandaardiseerde en genormeerde proeven. Er zou volgens de Vlor nog onduidelijkheid zijn over hoe die proeven worden ingevoerd, hoe de vinger aan de pols wordt gehouden en over de onderwijskwaliteit. De Vlor haalt ook aan dat er onduidelijkheid is over wie over de validiteit van de toetsen waakt. Ik vind dat een opmerkelijk iets omdat die proeven worden opgesteld door wetenschappers die expert zijn in dit domein, en we hebben er in Vlaanderen wel wat. Het feit dat die experten in vraag worden gesteld, vind ik opmerkelijk, maar het staat in het Vlor-advies.
In de commissie van 3 juni 2021 hadden we het al over de zogenaamde gecentraliseerde proeven. Toen was er ook bezorgdheid over de openbaarheid van bestuur en het raadplegen van de resultaten. Ik begrijp dat men zich daar vragen over stelt en we moeten ons daar ook vragen over stellen. Wie kan welke resultaten zien en waarvoor gebruiken? Dat is echt een terechte vraag. Minister, u stelde toen dat het expliciet niet de bedoeling is om de testresultaten openbaar te maken en dat u er alles aan zou doen om rankings van scholen te vermijden.
Dat vinden we ook terug in het regeerakkoord dat we met de N-VA, CD&V en Open Vld sloten. Ik citeer: “De resultaten worden teruggekoppeld op leerling- en schoolniveau aan de scholen en, geanonimiseerd op individueel niveau, aan de overheid (inclusief inspectie en onderwijsverstrekkers), en onderzoekers ter beschikking gesteld. Ook voor de toelatingsproeven en andere proeven zullen we op deze manier werken. Het is absoluut niet de bedoeling om een classificatie van scholen op te stellen, dan wel om de leerwinst te vergroten.”
Minister, bijkomend gaf u aan dat een uitzondering op de openbaarheid van bestuur juridisch wordt onderzocht. Toch blijft de Vlor hierover bezorgd. Ze halen hierbij het advies van de haalbaarheidsstudie perceel 3, pagina 142, aan: “Zoals reeds aangehaald dient de overheid geen gegevens openbaar te maken als zij die zelf niet heeft. Het is evident dat de overheid geen verzoek tot openbaarheid kan inwilligen als zij de gegevens niet heeft.” Daarbij stelt de Vlor dat rankings alleen vermeden kunnen worden als de overheid niet beschikt over de resultaten van individuele scholen.
Collega's, het moet me toch van het hart dat we jaar na jaar uitkijken naar het Programme for International Student Assessment (PISA), de Progress in International Reading Literacy Study (PIRLS) en de Trends in International Mathematics and Science Study (TIMSS). Hoe doen we het? We hebben er geen problemen mee om het met internationale onderzoeken te doen en we zitten er ook op te wachten – het duurt tussen de drie en de zes jaar, afhankelijk van het programma – maar we zouden er wel problemen mee hebben om als overheid de vinger aan de pols te houden. Als school, als inrichtende macht, als directeur wil je toch heel graag weten waar je staat. Het is toch interessante info. Er zijn nu peilingsproeven en parallelproeven, maar het meest cruciale is toch waar we staan met de doelen die we willen bereiken. Je kunt daar dan je schoolbeleid op afstellen. Als leraar wil je toch ook weten waar je staat en wat je hebt bereikt, op een valide manier. Het zou toch jammer zijn om tijd te steken in die proeven en dan te zeggen dat we ze niet mogen gebruiken. Het zou jammer zijn van de middelen en de tijd die leerkrachten en leerlingen en scholen erin steken.
Ik vraag om samen de onderwijskwaliteit centraal te stellen, om de info te verzamelen, die we willen verzamelen, maar ook om rankings in kranten tegen te gaan, absoluut, al was het maar omdat de ene school de andere niet is. De ene leerling is de andere niet. Dat alleen al is een voldoende argument om dat niet te doen.
Minister, u hebt een high-levelwerkgroep opgericht om de invoering van deze 3G-proeven te begeleiden. Zijn de bekommernissen die de Vlor in zijn advies uit, reeds ter sprake gekomen in die high-levelgroep?
Welke elementen uit de haalbaarheidsstudie zult u meenemen bij de invoering van de 3G-proeven?
Is er reeds duidelijkheid over het invoeren van een uitzondering op de openbaarheid van bestuur? Werd hierover reeds een beslissing genomen?
Het plan is om in mei 2023 de kalibratie van de proeven in het vierde leerjaar basisonderwijs te doen en in mei 2024 de eerste afname te organiseren. Voor het tweede leerjaar van het secundair onderwijs is de kalibratie gepland in mei 2023 en de eerste afname in mei 2024. Zal de timing zoals ze nu is vooropgesteld, worden gehaald?
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, op 21 januari 2021 formuleerde de Vlaamse Onderwijsraad – de Vlor – een advies op eigen initiatief, met als titel ‘Voorwaarden voor kwaliteitsvolle proeven in onderwijs. Advies over het beleidsvoornemen om gevalideerde, gestandaardiseerde en genormeerde proeven in te voeren’.
In dat advies gaf de Vlor het aangetoonde belang aan om van een helder en eenduidig doel te vertrekken om tot een succesvolle implementatie van de genoemde proeven te komen. De raad wees ook op het belang van de haalbaarheidsstudie, in drie percelen, en een spoedig vrijgeven ervan om een participatief ‘beleidsdesign’ mogelijk te maken. Dat laatste sloot aan bij het pleidooi van de Vlor om sterk in te zetten op betrokkenheid van alle relevante actoren in de verschillende fasen van het traject, en om daarvoor de nodige garanties te geven.
In de onderwijscommissie hadden we het op 1 april 2021, de meest recente keer, over de toetsen zelf en ook over het genoemde Vlor-advies. U wees er toen terecht op dat de haalbaarheidsstudie – maar ook een strategische casestudy van de OESO – belangrijke info zou opleveren voor het verdere beleidsproces.
Tot hiertoe hebben we de haalbaarheidsstudie nog niet kunnen bespreken in deze commissie. De studie werd namelijk pas op 12 mei 2021 vrijgegeven, en bovendien lieten de nog maar pas gewijzigde afspraken niet toe dat deze bespreking – zoals ze dat verdient – fysiek kon plaatsvinden.
De casestudy van de OESO is nog niet vrijgegeven, zo begreep ik. De Vlor boog zich intussen wel al over die haalbaarheidsstudie. Op 23 september laatstleden leidde dat tot een nieuw advies, opnieuw op eigen initiatief, waarbij de raad aandacht had voor de inhoudelijke knelpunten die als uitdaging in de haalbaarheidsstudie naar voren zijn gekomen.
Er is ook noodzaak aan een breed debat met alle betrokkenen in het onderwijs om na te gaan wat het draagvlak is voor dit plan en of het haalbaar is. Collega Daniëls had het al over het eigenaarschap van de data, toch geen onbelangrijk issue, integendeel. Er is een vraag naar debat hierover. Voor onze fractie is de vraag naar dit brede debat een zeer terechte vraag waar we ons als parlement en onderwijscommissie verder over moeten buigen. Dit deel van het Vlor-advies is tegelijk ook een advies aan u, minister, om het lopende beleidsproces te heroverwegen en daar meer mogelijkheden tot dialoog in te bouwen met de Vlor, met maatschappelijke actoren, maar ook met ons, met het Vlaams Parlement en deze onderwijscommissie. Onder meer een nog te ontwikkelen reflectie- en documentatiedocument zou daar ook toe kunnen bijdragen, vindt de Vlor.
Vandaar de volgende vragen, minister. Wanneer en hoe zult u reageren op het genoemde Vlor-advies op eigen initiatief van 23 september? Deelt u de mening dat er in het bijzonder naar aanleiding van de uitdagingen die in de haalbaarheidsstudie naar voren komen, nood is aan een breed debat dat het beleidsproces kan versterken? Welke initiatieven zult u nemen om meer mogelijkheden tot dialoog in te bouwen, vooraleer in het beleidsproces beslissende stappen worden gezet?
Mevrouw Beckers heeft het woord.
Ik zal mijn vraag beperken omdat er natuurlijk al veel gezegd is. De drie vorige vraagstellers hebben de kern van het probleem juist geschetst. Minister, uw coalitiepartner CD&V neemt de kritische handschoen op vanwege de Vlor en stelde dus ook bij monde van collega Vandromme dat ze serieuze bedenkingen heeft bij de centrale proeven. Er is te weinig draagvlak en de doelstellingen zijn onduidelijk. Dat is daarjuist gezegd. De haalbaarheid moet eerst grondig worden onderzocht, de verschillende stappen van de proeven volgen elkaar te snel op en het parlement is hierbij amper betrokken. Ook zij laakt, net zoals de Vlor, de onduidelijkheid over de openbaarheid van de resultaten. Daarover ga ik zes vragen stellen.
Ten eerste, hoe evalueert u de door de vorige sprekers aangehaalde reserves van de Vlor in zijn recentste advies?
Ten tweede, de omschrijving van deze proeven zoals in het regeerakkoord staat, hint wel degelijk op de GGG-proeven als high-stakestesten met rechtstreekse gevolgen voor instellingen en mogelijk ook voor leerlingen. Aan de hand van de resultaten van de proeven moet er immers bijgestuurd worden waar nodig. Scholen waarvan de leerlingen significant minder leerwinst genereren op die proeven, moeten in een vrij te kiezen begeleidingstraject stappen om de kwaliteit van hun onderwijs te verhogen. Ook zouden scholen de proeven binnen hun pedagogische vrijheid kunnen gebruiken als bijkomend evaluatie-instrument bij het beoordelen van individuele leerlingen, hun studievoortgang en hun eventuele nood aan remediëring. Blijft de minister bij dit principe of dringt zich hier als gevolg van dit advies en ook als gevolg van de kritiek van uw coalitiepartner een koersverandering op?
Ten derde, de openbaarheid van de resultaten op de GGG-proeven is daarnet ook al aangehaald. Het principe is opgeworpen dat de resultaten zullen worden teruggekoppeld op leerling- en schoolniveau aan de scholen en geanonimiseerd op individueel niveau aan de overheid. Ze zullen ook aan inspectie en onderwijsverstrekkers en onderzoekers ter beschikking worden gesteld. Natuurlijk klinken er ook geluiden die zeggen dat een grote publiekmaking van deze resultaten zal zorgen voor een grotere responsabilisering bij scholen, iets waar de Vlor – en dus ook collega Vandromme – erg huiverachtig tegenover staat vanwege het risico van kortzichtige schoolrankings op basis van deze proeven. In hoeverre blijft in het licht van deze kanttekeningen de regering bij haar oorspronkelijke standpunt? Ze is immers, zoals bij de vorige bespreking van dit thema in de vergadering van 3 juni, ook meermaals aangehaald in de kwestie van openbaarheid van bestuur. De minister verklaarde toen dat hij aan het bekijken was in hoeverre het juridisch mogelijk was om hier een uitzondering op te maken. De openbaarheid van bestuur is een grondwettelijk recht, dus men kan daar niet zomaar over één nacht ijs gaan. Wat is hiervan de stand van zaken, minister?
Ten vierde, hoe evalueert u de terechtwijzingen inzake het gebrek aan dialoog met het werkveld, het gebrek aan een breed debat en dus ook aan draagvlak? Wat zult u doen om hieraan tegemoet te komen?
Ten vijfde, zullen de zaken niet voor vertraging zorgen in de uiteindelijke uitrol van uw GGG-proeven? Lijkt het u opportuun om deze ook uit te stellen of meent u net omgekeerd dat er in het belang van onze onderwijskwaliteit geen tijd te verliezen valt en we dus zo snel mogelijk moeten overgaan tot de effectieve invoer van deze proeven?
Ten zesde, hoe interpreteert u de verklaringen die gemaakt zijn vanuit CD&V – uw coalitiepartner –, die toch wel duidelijk het Vlor-advies genegen is inzake de reserves bij de uitrol van de proeven zoals u ze beoogt, maar die toch wel tegenstrijdig lijken aan de zekere en vaste ambitie die door u werd geuit inzake deze GGG-proeven als doortastend meetinstrument voor onze onderwijskwaliteit?
Mevrouw Goeman heeft het woord.
We hebben eerder al gezegd, ook vanuit de Vooruitfractie, dat we op zich zeker denken dat die GGG-toetsen een meerwaarde kunnen zijn om de kwaliteit van ons onderwijs te meten en daar de vinger aan de pols te houden. Maar ik denk inderdaad, en dat is hier ook al gezegd, dat er een groeiende onrust bestaat bij het onderwijsvolk dat ik frequenteer, mijnheer Daniëls, over de manier waarop die toetsen ingevoerd zullen worden, wat het doel ervan is en wat de overheid zal doen met de resultaten. Het advies van de Vlor is in die zin ook niet mals of mis te verstaan, zowel als het gaat over de ontwikkeling, de implementatie, de evaluatie, de verwerking en de ontsluiting van de verzamelde gegevens. Die moeten goed onderbouwd zijn als we ook willen dat dit systeem de gewenste effecten heeft. Er liggen vandaag dus nog een aantal fundamentele keuzes op tafel waar, wat ons betreft, minister, u inderdaad dringend duidelijkheid over moet beginnen te geven. Dat is niet alleen een vraag van de Vlor. Ik heb goed begrepen dat het ook een vraag is van CD&V, maar het is vooral ook een vraag van het hele onderwijsveld.
Minister, de centrale vraag is natuurlijk: op welke manier wilt u dat met die resultaten omgegaan wordt? Hoe worden die gebruikt? Hoe zal de overheid met de resultaten van die proeven omgaan in het kader van de openbaarheid van bestuur? Daar hebben we het al over gehad.
Hebt u kennisgenomen van het advies van de Vlor over de ontwikkeling van de centrale toetsen en zeker wat betreft hun bezorgdheden over de finaliteit van de toetsen, het gebrek aan eenduidigheid daarover? De Vlor verwijst ook naar het feit dat de overheid zelf al spreekt over een ‘mild summatief karakter’. Minister, wat betekent dat precies? Welke conclusie trekt u uit het advies? Kunt u al wat meer duiding geven wat dat ‘mild summatief karakter’ zou betekenen?
Welke partners worden eigenlijk betrokken bij het vormgeven van de doelstellingen en de kwaliteitsvereisten van de centrale toetsen? Kunt u ons wat meer uitleg geven over de rol van het steunpunt, maar ook van de partners binnen het high-levelforum, waarvan ik gehoord heb dat dat opgericht is om mee ondersteuning te geven? Wie zit daar eigenlijk in? Wat is hun rol in het ontwikkelingsproces van die centrale proeven?
De eerste kalibratie van de toetsitems is voorzien voor 2023-2024, maar ook in de periode voorafgaand aan die kalibratie moeten er natuurlijk nog belangrijke keuzes gemaakt worden in verband met focus en doelstelling. Welke tijdslijn stelt u voorop bij de ontwikkeling van de centrale toetsen?
Heel belangrijk voor ons, maar dat weet u, is dat de verzamelde data gedeeld zouden worden met de onderwijsinspectie, zoals wij nu begrepen hebben. Dat heeft natuurlijk belangrijke implicaties, want als de onderwijsinspectie de data meeneemt in haar doorlichtingsverslag, zou er immers beargumenteerd kunnen worden dat de schoolresultaten openbaar gemaakt dienen te worden, wat dat risico op ranking of vergelijking reëel maakt. Op welke manier zult u ervoor zorgen dat die ranking of vergelijking niet kan gebeuren tussen scholen?
Momenteel wordt de focus van de centrale toetsen vastgelegd op Nederlands en wiskunde. Binnen die domeinen zal er dan ook nog de focus gelegd worden op bepaalde eindtermen. Hoe is die focus tot stand gekomen? Hoe zult u verzekeren dat de centrale toetsen toch ook inzicht geven in een breder spectrum aan competenties, als dat überhaupt een van de doelstellingen is?
Minister Weyts heeft het woord.
We hadden het daarstraks in de vorige thematiek en vraagstelling over een revolutie en de weerstanden en de bezorgdheden die gepaard gaan met de introductie en de concrete uitwerking ervan. Dat is hier natuurlijk niet anders.
Er zijn, eufemistisch gesteld, inderdaad nog enkele vragen omtrent de uitrol van die Vlaamse toetsen. Ik zeg wel degelijk ‘Vlaamse toetsen’: u stelt vast dat mijn omgeving wel wat verschilt van die van collega Daniëls. Het gaat dus om Vlaamse toetsen. Ik denk dat de haalbaarheidsstudie zeker verduidelijkt heeft dat er nog heel wat beleidsbeslissingen nodig zijn en dat er nog heel wat vraagstukken zijn, bijvoorbeeld over welke leerlingen vrijgesteld worden, of er een inhaalmoment komt voor zieke leerlingen, hoe de feedback voor leerlingen georganiseerd zal worden en wie daar toegang toe krijgt, hoe bepaald zal worden welke scholen in aanmerking komen voor een begeleidingstraject enzovoort.
Over al die zaken worden momenteel beslissingen voorbereid en worden de onderwijsactoren zeer ruim geconsulteerd en betrokken. Een eerste reeks voorstellen werd al uitgeschreven in een discussienota die ik al heb toegelicht op dat high-levelforum, waar die een volgende keer grondig besproken zal worden. Wat is de bedoeling van dat forum? Dat is een soort participatieorgaan dat specifiek opgericht is om de beleidskeuzes rond de Vlaamse toetsen te bespreken. We kunnen daar scenario’s aftoetsen, vrij debatteren en afwegingen maken. Het heeft dus bij uitstek een beleidsvoorbereidende rol.
Wie zit er in dat forum? Dat zijn de onderwijsverstrekkers, de vakbonden, de onderwijsinspectie, mijn administratie, het universitair steunpunt dat instaat voor de ontwikkeling van de Vlaamse toetsen en de hele operatie begeleidt, de Vlaamse Scholierenkoepel en de Vlaamse Onderwijsraad. Ik heb ook voormalig OESO-topman (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling) Dirk Van Damme gevraagd om zijn expertise mee in te brengen in dat high-levelforum. Die samenstelling zorgt ervoor dat het forum het meest geschikte niveau is om beleidskeuzes te bespreken, rekening houdend met de diverse perspectieven en expertise. Ik ga rechtstreeks in debat met de sociale partners. Volgens mij beantwoordt dat aan de definitie van een ‘participatief beleidsdesign’ met heel veel ruimte voor dialoog.
Deze week zal de Vlor mijn reactie ontvangen op zijn advies. Bovendien wordt de Vlor ook op regelmatige basis geïnformeerd door mijn kabinet en de administratie. Ik zal de repliek ook online plaatsen op de webpagina van het ministerie van Onderwijs. We bespreken dat Vlor-advies en het antwoord erop ook tijdens de volgende bijeenkomst van het high-levelforum, eind oktober.
Er werd ook gevraagd naar het rapport van de OESO. Ik heb de eindversie van dat rapport zelf nog niet mogen ontvangen en kan het dus ook moeilijk vrijgeven. De oplevering en vrijgave van dat rapport worden wel op korte termijn gepland.
Niet alleen de grote stakeholdersorganisaties in onderwijs zijn betrokken bij de totstandkoming van de Vlaamse toetsen. Via tal van denktanken en focus- en klankbordgroepen die door het universitaire steunpunt zijn opgezet, worden ook leraren en directies betrokken. Dat blijkt wel een succes te zijn, want door het aantal leraren en directeurs dat zich spontaan komt aanmelden om mee te helpen, werd het aantal groepen uitgebreid.
Ik wil alle verdere beleidsbeslissingen goed blijven onderbouwen. De haalbaarheidsstudie is daarvoor een eerste bron van kennis, maar daarnaast heeft ook het universitaire steunpunt een aantal onderzoeksopdrachten gekregen in dat verband. Het steunpunt werkt momenteel aan een rapport over welke toetsaanpassingen gebruikelijk zijn voor leerlingen met specifieke noden. De onderzoekers van het steunpunt organiseren ook focusgroepen over de vormgeving en inhoud van de schoolfeedback, want het doel is om bruikbare feedbackrapporten op te stellen waarmee scholen aan de slag kunnen. Op basis van al deze informatie en op basis van het overleg in het high-levelforum zal ik de komende weken en maanden verder knopen doorhakken.
Ik wil de doelstelling nog wat verduidelijken. Die is glashelder, namelijk het versterken van de onderwijskwaliteit, onszelf een spiegel voorhouden, de onderwijskwaliteit monitoren op macroniveau en op microniveau. We willen met die Vlaamse toetsen de volgende doelen bereiken: een beter inzicht in de onderwijsprocessen genereren; nagaan in welke mate leerlingen leerwinst boeken; schoolbesturen en scholen objectieve info geven over leerlingresultaten.
Dat is toch een schat aan informatie voor die scholen? Ik denk dat die toch zitten te wachten en nieuwsgierig zijn naar de resultaten van een en ander, zodat ze zichzelf misschien ook kunnen vergelijken met vergelijkbare andere scholen. Zo kunnen ze – en wij allemaal – sneller ingrijpen bij lage leerlingenprestaties en kunnen we zien in welke mate de eindtermen worden bereikt, kunnen we de nodige kennis en vaardigheden nagaan om met succes verder te studeren of in te stappen in de arbeidsmarkt.
Hoe zullen die toetsen worden gebruikt om de onderwijskwaliteit te versterken? Nadat de leerlingen de toetsen hebben afgelegd, volgt er een feedback op vier niveaus: op het niveau van de leerling, op het niveau van de klas, op het niveau van de school en op het niveau van het Vlaamse onderwijs en systeemniveau. Daarbij is de datageletterdheid natuurlijk essentieel. Die bezorgdheid wordt regelmatig geuit: dat we er wel voor moeten zorgen dat de scholen aan de slag kunnen met het interpreteren van de data en de acties die ze daaraan koppelen. De jaarlijkse feedbackrapporten zullen rijk zijn aan gegevens over de sterktes, maar evengoed ook over de werkpunten van de school.
Er ontspint zich een hele discussie over de ‘high stakes’ of het ‘mild summatieve’ karakter van de toetsen. Ik verduidelijk het even. De Vlaamse toetsen zullen natuurlijk wel een impact hebben op scholen en leerlingen. Anders moeten we het niet doen; anders zullen we niets kunnen bijdragen tot de onderwijskwaliteit.
Ik zal daar eens op focussen. De discussie focaliseert zich zeker op drie puntjes.
Ten eerste, wat doet de klassenraad daarmee? Wat mij betreft, kán de delibererende klassenraad de toetsresultaten van een leerling meenemen in de globale beoordeling, zonder dat die resultaten doorslaggevend zijn. Daardoor worden de leerlingen wel gemotiveerd om hun beste beentje voor te zetten en zich in te zetten, maar worden ze niet enkel afgerekend op dat ene moment.
Ten tweede, ik denk dat de resultaten op schoolniveau moeten worden gedeeld met de onderwijsinspectie en met de pedagogische begeleidingsdienst. De onderwijsinspectie kan die informatie gebruiken tijdens haar doorlichting in combinatie met andere schoolgegevens, zoals de kenmerken van de leerlingenpopulatie, en binnen het onderwijskwaliteitskader, het OK. De inspectie gebruikt de toetsresultaten dus als een bijkomende bron van informatie.
Ten derde, een school die significant minder leerwinst boekt, zal dan ook een begeleidingstraject moeten volgen. Ook dat lijkt mij evident. Wanneer je problemen en tekortkomingen vaststelt, moet daar ook iets aan worden gedaan.
Ik begrijp natuurlijk ook de bezorgdheid. Er zouden blijkbaar soms pleidooien worden gehouden voor een grotere responsabilisering van de scholen via het publiek maken van de schoolresultaten. Maar die stemmen zijn echt wel een minderheid. Dat zou ook nefast zijn voor heel dit project. Dat zou het welslagen en van in het begin het draagvlak voor de Vlaamse toetsen ondergraven. Alle betrokkenen in onderwijs – ook de Vlor en ook ikzelf – zijn gekant tegen het openbaar maken van schoolresultaten en tegen rankings.
Ook wat betreft de timing wil ik mogelijke misverstanden uit de wereld helpen. De eerste Vlaanderenbrede afname van de Vlaamse toetsen is gepland in het schooljaar 2023-2024, voor zowel het vierde jaar lager onderwijs als het tweede jaar secundair onderwijs. In mei 2023, een jaar tevoren dus, willen we wel een grootschalige kalibratie laten plaatsvinden. Dat doen we altijd. Zeker bij een project van zo’n omvang en zo’n belang gaan we altijd eerst een kalibratie doen van die toetsen, een soort van generale repetitie. Dat is dan in mei 2023, om vervolgens daaruit lessen te trekken en de introductie te doen in het schooljaar 2023-2024.
Ik ben ervan overtuigd dat die Vlaamse toetsen alleen de onderwijskwaliteit niet kunnen oplossen, maar ze zijn wel cruciaal om zicht te krijgen op de resultaten die wij boeken met ons onderwijs. We moeten daar niet bang voor zijn. We moeten daar gewoon voor gaan. Ik denk dat we dankzij de toetsen de vinger aan de pols kunnen houden en kunnen ingrijpen waar nodig. Ik denk dat scholen verlangen naar die schat aan informatie en we kunnen hen die niet onthouden.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, een stevig antwoord over de V-toetsen, want in het onderwijs moet er altijd een afkorting zijn. De Vlaamse toetsen, beter gekend als de V-toetsen. De V van ‘vooruitgang op het vlak van kwaliteit’, collega's, daar kunnen we alleen maar voor zijn, denk ik dan.
Minister, u hebt op heel veel zaken geantwoord. Ik probeer instant mijn gedachten wat te ordenen. Het is inderdaad een element in het versterken van de onderwijskwaliteit. Er zijn verhalen die langs sommige kanten helaas wat gevoed worden en waarbij alle mogelijke negatieve gevolgen worden opgesomd. De onderwijskwaliteit gaat achteruit en elke fractie heeft plenair al de vraag gesteld wat de minister daaraan zal doen, aan deze minister, aan de vorige minister, en ook aan de minister daarvoor. Telkens kwam naar voren dat het toch niet echt duidelijk was; er waren geen internationale toetsen; drie, vier, vijf of zes jaar wachten op de volgende peiling; ‘oei, we gaan terug naar …’. Ondertussen waren we niet de vinger aan de pols aan het houden, zoals de minister op het einde zei.
Collega's, dan denk ik dat we deze kans inderdaad moeten grijpen. Het is niet zomaar een toetsje. Ik heb net gehoord wie er allemaal in dat forum zit. Ik denk dat ongeveer iedereen die bij onderwijs betrokken is, erin zit, van ver of van dichtbij, en letterlijk ook van ver, als de heer Van Damme erbij betrokken is. Met ‘van ver’ bedoel ik dan eerder dat hij het overzicht houdt vanuit een Europees perspectief op die Vlaamse toetsen.
U hebt het gehad over het gebruik ervan. De onderwijstijd is beperkt. Dat is waar. In Vlaanderen gaat er al veel tijd naar het evalueren van leerlingen. Als we die toetsen dan gebruiken, laten we ze dan ook gebruiken in die delibererende klassenraad, niet als enige element, maar wel als een element, naast dagelijks werk, andere toetsen en dergelijke meer. Dat lijkt mij logisch.
Dan kom ik tot de onderwijsinspectie. Scholen zeggen nu dat die van alles vraagt en dat ze van alles op papier moeten verantwoorden. Als een school met die Vlaamse toetsen kan aantonen waar ze staat, wat de knelpunten zijn, wat goed is en waaraan gewerkt zal worden, dan worden er toch heel belangrijke stappen gezet, en ze worden daarin begeleid.
En dan de leerwinst. Onderwijs is toch leerwinst op vele vlakken? We kunnen dan het debat openen dat sommige onderdelen ook belangrijk zijn en moeilijker te meten zijn. Dat is waar, absoluut waar. Solidariteit onder leerlingen valt moeilijk te meten. Ik ben het daar voor honderd procent mee eens. Maar op bepaalde vlakken, zoals Nederlands of wiskunde, belangrijke stappen zetten, is de basis. Heel dikwijls kom ik ook bij gezinnen waar het moeilijker loopt, waar de paperasserij in de miserie draait, en het gaat dan over de taal beheersen. Dat gaat over Nederlands. Dat gaat ook over wiskunde. Mevrouw Leemans is nu wel overleden, maar als iedereen goed percentageberekening had gekund, dan zouden er minder mensen in haar val om van een buurvrouw te lenen, zijn getrapt en wisten ze dat dit hun heel veel geld ging kosten.
Minister, ik wil u veel succes wensen om met die toetsen verder aan de slag te gaan, om die spiegel voor te houden. U sprak over rapporten. Wat zal er gebeuren met de peilingsproeven en parallelproeven? Blijven die daarnaast bestaan? Of gaan die op in die Vlaamse toetsen, die we zullen uitrollen?
U zei dat u in rechtstreeks debat zou gaan met alle partners. Wil dat zeggen dat u op basis daarvan nog zult bijsturen? Dat zijn dan dezelfde mensen die al in het forum zaten. Ik begrijp niet goed dat, als ze mee in het forum zitten en nog eens apart in debat gaan, hoe die twee zich dan tot elkaar gaan verhouden. Hoe ziet u dat juist?
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord.
Laat het mij duidelijk stellen dat de kwaliteitsontwikkeling ook bij onze fractie hoog op de agenda staat en dat het ons hoogste doel is om de kwaliteit in alle scholen na te streven. Er zijn verschillende wegen die ernaartoe kunnen leiden. Collega's, ik denk dat een leerkracht voor de klas hebben, de eerste weg is. Dat moet het hoogste en allereerste doel zijn.
Daarnaast is er het versterken van het beleidsvoerend vermogen bij de schoolbesturen, het verzamelen van data, de datageletterdheid en proeven. Er zijn inderdaad al heel wat proeven ter beschikking om de vinger aan de pols te houden.
Toch zijn er nog heel wat vragen onbeantwoord, ook vragen die in het Vlor-advies naar voren komen en vragen uit de haalbaarheidsstudie die u zelf hebt opgevraagd, minister. Ik denk dat alle partijen het eens zijn dat we het best een evidencebased beleid voeren. Als er dan ergens nog een OESO-studie niet is opgeleverd, denk ik dat we er baat bij hebben om die ook te kunnen lezen en ons te kunnen informeren. Zodra die ter beschikking is, zou ik die graag ontvangen.
De grootste bezorgdheid is de gedragenheid. Minister, u geeft aan dat er nog heel wat vragen zijn en u haalde heel wat praktische vragen aan. Sta me toe te zeggen dat er toch ook nog een aantal heel fundamentele vragen zijn, onder meer over die gedragenheid. Ik maak mij daar zorgen over omdat uit de haalbaarheidsstudie heel duidelijk blijkt dat toetsen echt pas zullen werken en geen slag in het water zijn, als er gedragenheid is. Die is cruciaal en we moeten er ons echt zorgen over maken.
Minister, ik heb heel veel waardering voor de groep waarmee u de gedragenheid uitwerkt. In die groep zitten heel veel bekwame mensen, maar mijn bezorgdheid gaat over de gedragenheid bij de mensen die ermee aan de slag moeten, die voor de klas staan, de directeurs, de schoolbesturen. Het zijn net die mensen bij wie die gedragenheid er momenteel niet is.
Ik vraag naar transparantie, naar betrokkenheid en naar een breed debat daarover. U spreekt over een mild summatief doel. Als ik aan mijn kinderen vraag of ik mild ben, dan antwoorden zij soms ‘ja’, soms ‘nee’, en vinden zij mild wat ik niet mild vind of omgekeerd. Ik denk dat we heel duidelijk moeten kunnen aangeven wat de impact van deze toetsen is op scholen, op leerkrachten, op leerlingen.
Collega Daniëls, ik denk inderdaad dat scholen, leerkrachten, leerlingen willen weten waar ze staan, maar ze willen ook weten wat de consequenties zijn, wat de impact is van deze toetsen op de leerkrachten, op de scholen, op de leerlingen. Dat is momenteel niet erg duidelijk. Ik zou daarover ook graag in debat gaan. We zijn het erover eens dat de klassenraad een beslissende factor is als het gaat over het al dan niet slagen van leerlingen, maar het is nog te vrijblijvend en nog niet genoeg geduid. Vandaar dat we echt nood hebben aan een debat waardoor die doelen – en dat is onze grootste zorg – ook een ontwikkelingsgericht doel kunnen hebben. Het is de bedoeling dat de scholen aan de slag gaan met de uitslagen van die toetsen, dat ze een verbeteringstraject kunnen opzetten waardoor ze betere kwaliteit kunnen brengen.
Er is al verwezen naar het eigenaarschap van de data. Ook daarover zijn er nog heel veel vragen. We kunnen wel zeggen dat we allemaal tegen die rankings zijn, maar er moet een heel duidelijke beslissing zijn op decretaal gebied om dat vast te leggen zodat we dat kunnen vermijden. Ook het ‘teaching to the test’ is een vraag die vaak naar voren komt.
Minister, ik denk dat het duidelijk is dat er nog zoveel vragen zijn. Er is ook nog de juridische toets, en in het Vlor-advies komt dat naar voren. Als daar vragen over zijn, moeten we dat echt ter harte nemen.
Er zijn ook vragen rond het budget en over wie die toetsen dan moet afnemen. Maar voor mij zijn dat vragen die eerder praktisch van aard zijn. Ik hou het graag op de zeer fundamentele vragen, vandaar de vraag naar de transparantie en de open discussie die daarvoor nodig is.
Ik heb nog twee vragen. Vanaf het ogenblik dat het document van de OESO beschikbaar is, zou ik dat graag ontvangen. En twee, collega’s, we hebben maar twee minuten – of normaal gezien maar één minuut – de tijd om tussen te komen op een vraag. Ik denk dat we dit echt grondig moeten bediscussiëren. Ik zou voorstellen dat we dit in een aparte sessie hernemen om er grondig over van gedachten te kunnen wisselen.
We komen daarop terug in de regeling der werkzaamheden, mevrouw Vandromme.
Mevrouw Beckers heeft het woord.
Ik vind het een eigenaardige discussie. Ik ben het eens met de heer Daniëls; ik ben het eens met u, minister. We hebben een fundamenteel probleem van kwaliteitsdaling en we weten dat niet eens zelf. We weten dat alleen maar dankzij internationale proeven. Daar moet dus iets veranderen. We hebben eigenlijk nood aan revolutie. We proberen die neergang al jaren te keren, maar dat lukt niet. Het wordt iedere keer erger. Het wordt eigenlijk al bijna bang afwachten tot het volgend internationaal onderzoek. U wilt daar iets aan doen, en ik kan dat eigenlijk alleen maar toejuichen. Ik denk dat het de juiste manier is, maar ik vrees – en dat is misschien typisch aan de Belgische politiek – dat u opnieuw een compromis zult moeten sluiten. Ik hoor mevrouw Vandromme hier vragen om het debat te heropenen. Ik vrees dat we voor dit belangrijke thema een soort van halfslachtige oplossing gaan krijgen. U zegt zelf: ‘Wat heeft het voor zin als je toetsen gaat ontwikkelen en afnemen en er niets mee doet?’ Daar kan ik mij absoluut in vinden. Dat heeft geen enkele zin. Maar daarom, minister, is mijn concrete vraag: zult u gas terugnemen? Zult u rekening houden met dat Vlor-advies?
Ik wou ook het volgende nog even zeggen. In de onderwijswereld was men over het Vlor-advies toch wel vernietigend. Op Twitter zegt Wouter Duyck: ‘Er is geen rekening gehouden met de wetenschappelijke literatuur, het is gewoon onwil.’ En Dirk Van Damme, toch ook niet de minste, zegt: ‘In het Vlor-secretariaat, waar best bekwame mensen zitten, wordt door een paar mensen en de leiding een a priori vastgelegd, maar achterhaald activistisch standpunt afgedwongen. Wetenschappelijke evidentie speelt dan geen rol meer. Of dit het veld vertegenwoordigt, is dan ook maar de vraag.’ En daar reageert Wouter Duyck dan op ‘dat de samenstelling ook heel duidelijk maakt wat het is en wat het wil zijn: een belangenorganisatie van de onderwijsverstrekkers zelf. Heel brede vertegenwoordiging van allerhande belangen, maar geen enkele academische expertise en dan maar beleidsadviezen formuleren.’ Dat is toch wel stevige kritiek, minister. Ik hoop dat u toch wel voet bij stuk houdt, en inderdaad: halfslachtig, enerzijds/anderzijds, dat gaat ons onderwijs niet vooruithelpen. Dus, neem een beslissing en blijf erachter staan.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Dat we iets moeten doen aan de kwaliteit van ons onderwijs, daar zijn we het allemaal over eens. Ik denk inderdaad dat de invoering van de centrale toetsen daar een stap in kan zijn. Maar het is een belangrijke ontwikkeling die een grondig parlementair debat vereist.
Die ontwikkeling vereist ook dat we de adviezen van de Vlor serieus nemen. Ik heb die tweets ook zien passeren, en ik vond ze beneden alle peil. Er blijven heel veel vragen bestaan op het veld over wat nu inderdaad het doel is van die testen en wat er gebeurt met de resultaten, wat de impact ervan is, zowel op het niveau van de school, op het niveau van een klas, op het niveau van leerlingen, en wat er gebeurt met die resultaten in termen van beschikbaar maken. Ik ben vandaag niet helemaal gerustgesteld. U zegt, ‘onderwijskwaliteit versterken op macro- en microniveau’. Maar wat betekent dat dan concreet?
Ten eerste als het gaat over de kwaliteit van de school als geheel. Er wordt in het regeerakkoord gesproken over een verder remediëringstraject dat zal worden opgestart. Wat is daar de bedoeling van? Treedt dat onmiddellijk in werking? Gaan we daar onmiddellijk in een bestraffende logica? Krijgen scholen eerst positieve feedback waarmee ze zelf aan de slag kunnen en verbeterpunten kunnen opstellen? Of wordt er onmiddellijk een verplichting aan gekoppeld?
Op klasniveau ook: daar lees ik in het advies van de Vlor toch heel duidelijk dat de resultaten van leerlingen voor leraren een bron van reflectie zijn, maar nooit een aanleiding kunnen geven tot uitspraken over de kwaliteit van de instructie. Ik denk dat heel veel leerkrachten daar ook schrik voor hebben, als blijkt dat een klas het minder goed doet, dat zij daar persoonlijk op worden afgerekend.
En dan op het niveau van de leerlingen: minister, ik hoor u zeggen dat voor u de resultaten meegenomen kunnen worden in een globale evaluatie van een leerling op het niveau van de klassenraad. Daar moet toch goed over nagedacht worden op welke manier dat moet gebeuren. Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Ik sluit me daar ook aan bij uw opmerking dat er echt nog veel werk is aan de datageletterdheid van leerkrachten om op een goede manier op individueel niveau met de resultaten van leerlingen om te gaan. Bovendien zegt u dan ook: ‘We kunnen daar misschien ook de leerwinsten van leerlingen mee in kaart brengen.’ Oké, maar ook daar: gaan jullie dan rekening houden met de context? Want natuurlijk zijn de instroom in scholen en het profiel van leerlingen in bepaalde klassen anders. Wat is leerwinst? Een leerling kan verder springen in functie van waar hij start. Maar als je dan kijkt hoe ver die gesprongen heeft ten opzichte van andere leerlingen, lijkt dat misschien niet zo ver.
Dan kom ik aan mijn tweede belangrijke punt. Ik ben toch ook niet helemaal gerustgesteld dat u zegt dat er in ieder geval geen sprake kan zijn van rankings, want als die resultaten gedeeld gaan worden met de inspectiediensten en met de pedagogische begeleidingsdiensten, dan vrees ik dat de kans toch groot is dat je daar onder de openbaarheid van bestuur toch manieren gaat vinden om die resultaten toch publiek te maken en dat er gewoon, zelfs als de overheid het niet doet, rankings zullen ontstaan in de feiten. Ik ben het dus eens met de suggestie hier dat dat in ieder geval wetgevend moet worden vastgelegd, dat die gegevens beschermd zijn en dat dat niet kan gebeuren.
Ik steun ten slotte ook de suggestie van mevrouw Vandromme dat we nog eens grondig de tijd nemen om de discussie over die centrale toetsen hier op basis van een nota van de minister te doen, in de plaats van op basis van een aantal vragen hier vandaag in de commissie.
De heer Danen heeft het woord.
Ik hou het heel kort, want het meeste is al gezegd. Wat ik wel vreemd vind, is dat dit soort toetsen – ik zal ze zo noemen – blijkbaar het middel is om de onderwijskwaliteit te verbeteren. Het is niet omdat je een toets doet dat de onderwijskwaliteit betert. Het is niet omdat een student een examen aflegt, dat hij een goede student is. Ik vind dat wel een vreemde manier van redeneren. Allicht zit er wat meer achter, maar dat is natuurlijk de alfa en omega van wat hierachter zit. Dat moet natuurlijk gebeuren. We moeten weten wat nog, en wat anders, en wat we ermee gaan doen. Dat is me vandaag helemaal niet duidelijk.
Ten tweede stel ik ook vast dat het draagvlak heel laag is voor dit soort toetsen. Je kunt zeggen: ‘Dat is dan maar zo, we duwen dat gewoon door en ze zullen wel slikken.’ Dat is niet mijn model. Als je draagvlak wilt voor zoiets belangrijks, dan moet je daaraan werken. Je moet erover nadenken hoe je dat gaat bereiken. Minister, hoe wilt u dat doen? Die vraag is al een paar keer gesteld. Ik vind het antwoord niet bevredigend.
Ten derde, net zoals mevrouw Goeman steun ik de opmerking van collega Vandromme ook om hierover eens wat grondigere debatten te voeren, want dit is toch niet iets wat je zomaar plotsklaps invoert.
Minister Weyts heeft het woord.
Blijven de peilingsproeven – of proeven onder een andere benaming – die de eigen koepel organiseert, bestaan? Dat is natuurlijk autonomie, maar ik ga ervan uit dat die dan verdwijnen. Dat is toch de terugkoppeling die ik gekregen heb. Dat bewijst trouwens toch ook dat de onderwijsverstrekkers het idee toch niet bepaald ongenegen zijn, want ze organiseren ze al zelf, alleen voor zichzelf. Het is toch veel zinvoller om ervoor te zorgen dat scholen zich ook kunnen vergelijken buiten het eigen net of het eigen netwerk. Het is dus een schat aan informatie waar je mee aan de slag kunt.
Ten tweede wat betreft over één nacht ijs gaan: ik denk dat er weinig beleidsbeslissingen genomen worden met zo’n aanloopparcours en een heel ruim discussieplatform. In dat high-levelforum zit zowat iedereen aan tafel. Gelijktijdig worden trouwens door het universitair steunpunt – want ook daar hadden we op geanticipeerd – panels, discussiefora allerhande, denktanks, focusgroepen en klankbordgroepen opgericht om leraren en directies te betrekken, met succes, omdat men dat aantal denkgroepen en vergaderingen allerhande heeft moeten opvoeren gelet op de grote interesse die er bestaat.
We werken ook met een communicatieplan, dat stap voor stap wordt uitgerold. Er zal ook een digitaal vragenuurtje georganiseerd worden voor leraren en directies. Er is een webpagina met alle informatie over de Vlaamse toetsen en hoever we daarmee staan. De administratie heeft ook informatiesessies gegeven voor heel veel verschillende doelgroepen. Momenteel focust de communicatiecampagne zich op de lerarenopleidingen, waarbij ook tal van infosessies gepland zijn voor toekomstige leraren en toekomstige directies.
Tot slot: zodra het OESO-rapport wordt opgeleverd, kunnen we dat aan het parlement bezorgen. Dat is evident. Wat de verdere werkzaamheden betreft: daarvan bent u natuurlijk meester. Ik denk dat we in dezen het debat al op verschillende fronten en heel breed voeren. Uiteindelijk is er nog altijd de zekerheid dat er u sowieso een debat te wachten staat, want vanzelfsprekend heb ik een decretale rechtsgrond nodig om deze hervormingen te kunnen doorvoeren. Aan het einde van de rit bent u dus altijd meester van de werkzaamheden.
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega Danen, in eenzelfde namiddagzitting flipflopt u wel een beetje. Als het gaat over energie, zegt u: meten is weten. Als het gaat over onderwijskwaliteit, zegt u dat het u eigenlijk toch geen goed idee lijkt om dat allemaal te weten. Dat vind ik eigenlijk toch wel heel erg raar, collega Danen. Ik denk dat de eerste stap toch meten is. U trekt het wat op flessen door te zeggen: het is niet omdat een student een examen aflegt, dat daardoor de kwaliteit stijgt. Dat klopt. Want als een student geslaagd is, zeg je dan ‘bonne chance’ en als hij niet geslaagd is ‘je zult nog aan een aantal zaken moeten werken’? Daarover gaat het toch net.
Ik merk wel dat er naar aanleiding van die Vlaamse toetsen een zekere schrik is. Collega’s, mijn grootste schrik is dat de onderwijskwaliteit in Vlaanderen verder daalt. Als vader, als pedagoog, als parlementslid, als politicus, is dat mijn grootste schrik. Ik wil dan ook dat we daar op alle mogelijke manieren aan werken. Dat doen we ook, collega’s, via de taaltrajecten die we opzetten om ervoor te zorgen dat kinderen Nederlands kunnen spreken en verstaan. We bekijken ook de lerarenopleiding en de eindtermen. En ja, we bekijken ook de Vlaamse toetsen die we inzetten om de vinger aan de pols te houden.
Ik stel vast dat die schrik links en rechts gevoed wordt, bijvoorbeeld door te dreigen met ontslag. Ik weet niet goed welke schrik er aangejaagd wordt. Na de uitgebreide uitleg die de minister heeft gegeven en door het opzetten van dat high-levelforum, moeten we toch eerlijk zijn: dit is een onderdeel om de onderwijskwaliteit op te volgen, om ermee aan de slag te gaan en om er samen – en die oproep wil ik echt doen – op in te zetten. Dan geldt: meten is weten – om te weten waar, hoe en wat we moeten bijsturen, lokaal maar ook op Vlaams niveau.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw antwoorden. Collega’s, ik noteer dat er een fractie is die de Vlor in vraag stelt. Ik heb het advies van de Vlor een paar keer gelezen. Daarin werd heel vaak verwezen naar de haalbaarheidsstudie, die volgens mij toch wetenschappelijk onderbouwd is. Ik stel dat vast. Ik deel de mening van die fractie in elk geval niet.
Collega’s, het gaat er hier niet om of we voor of tegen proeven zijn. Het gaat erom dat we ervoor zorgen dat er een gedragenheid is voor de proeven. Ik ga absoluut niet mee in de gedachte dat we, doordat we er vragen over stellen, een aantal mensen schrik zouden aanjagen. Integendeel, ik denk, minister en collega’s, dat we er net alles aan moeten doen om die gedragenheid zo groot mogelijk te houden.
Wat de peilingsproeven betreft: die worden door de overheid georganiseerd. Er zijn onderwijsverstrekkers die eigen proeven hebben waarvoor we tot in het buitenland bekend staan. Bekende wetenschappers hebben zich daar in het verleden ook heel positief over uitgesproken. Ik denk dat we vooral vragen horen over het doel en de impact en dat we ervoor moeten zorgen dat we tijdens de rit die gedragenheid vergroten en niet op het einde van de rit vanuit het parlement die gedragenheid vergroten.
In verband met de onderwijskwaliteit, collega's, kreeg ik een berichtje van iemand die mij het volgende aangaf: ‘Het varken wordt niet vetter door het te wegen.’ Dat is heel duidelijk. Toetsen hebben zeker hun meerwaarde. Ik wil niet in de hoek worden geduwd alsof ik tegen toetsen ben, helemaal niet. Maar we moeten ervoor zorgen dat die gedragenheid groter wordt.
De onderwijskwaliteit hangt van heel veel zaken af. En ik heb het hier al benoemd: het start met het hebben van een leerkracht voor de klas. Want, collega's, als er een toets zou worden afgenomen waar er geen leerkracht voor de klas staat, dan weten we wat de impact daarvan zou zijn, wat het resultaat op die toets zou zijn.
Minister, u kijkt graag naar het noorden, onder andere naar Nederland. Onlangs, op 30 september, stond er een zeer interessant artikel in De Groene Amsterdammer. Misschien hebt u dat ook gelezen. Ik raad iedereen aan om het te lezen. Het gaat heel specifiek over de verplichte toetsen die men in Nederland inricht, wat de impact daarvan is en hoe men daarnaar kijkt. Ik wil hier één kleine quote voorlezen. Men zegt: “Je moet als overheid investeren in een aantrekkelijk beroep. Dat heeft niet alleen met salaris te maken, maar vooral ook met vakmanschap, zeggenschap en autonomie. Dat je als leraar serieus wordt genomen in de uitoefening van je vak, geen uitvoerboer bent, maar architect van goed onderwijs. Als je dát voor elkaar krijgt, voor ieder kind een goede leraar, is dat de grootste hefboom voor het tegengaan van kansenongelijkheid.” Ik denk dat we dat zeker niet mogen vergeten, zeker in de contexten waarin we ons nu bevinden. Onze bezorgdheid is dat wat er wordt voorgesteld, gedragen is door het veld en dat we iedereen meekrijgen in het verhaal. Dat is onze bezorgdheid. Ik dank u.
Mevrouw Beckers heeft het woord.
Mevrouw Vandromme, ik heb de Vlor zeker niet in vraag gesteld. Ik heb experten geciteerd om het advies in perspectief te plaatsen. Als historica kan ik u vertellen dat er daar een naam voor bestaat: dat is herkomstkritiek, dat is helemaal niet het in vraag stellen. Ik heb gewoon experten, waarvan ik denk dat ze toch meer beslagen zijn dan ik, geciteerd.
We zijn het erover eens dat we de lat hoger moeten leggen. En dat kunnen we alleen maar doen door te testen. Dat is eigenlijk het hele debat. Ik kijk uit naar uw teksten, minister, want ik stel mij nog altijd vragen.
De datageletterdheid is hier al een paar keer aangehaald, zeker bij lagere scholen. Neem nu een directeur van een school in Bredene. Als die plots al die data van verschillende schooljaren en verschillende leerlingen moet gaan vergelijken, kan ik mij voorstellen dat dat wel een zekere expertise vraagt. Daarmee bedoel ik niet dat die dat niet zou kunnen, begrijp me niet verkeerd. Maar we moeten daar toch ook wel rekening mee houden.
Wat de concrete uitwerking betreft, minister, gaat het over een vrij te kiezen begeleidingstraject. ‘Vrij te kiezen’ begeleidingstraject, dat klinkt redelijk onvoorwaardelijk. En dit zal natuurlijk de grote determinant zijn om te bepalen of het project of de doelstellingen worden gehaald en of er effectief iets wordt gedaan met de test: niet zomaar testen om te testen, maar effectief met de resultaten daarvan aan de slag gaan, om dan nog eens te gaan kijken naar internationale testen en deze keer niet met angst de zoveelste niveaudaling af te wachten, maar eindelijk weer de tanker te kunnen keren en eindelijk weer het onderwijsniveau omhoog te kunnen doorgaan.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Inderdaad, mijnheer Daniëls, meten is weten. Ik wou dat jullie dat ook vonden als het over CO2-meters gaat. (Gelach)
Maar de vraag is wat er zal gebeuren in het geval van deze centrale toetsen – ik ben aan het woord, mijnheer Daniëls – met de resultaten en welk gevolg daaraan zal worden gegeven. Op het niveau van de scholen: zullen die onmiddellijk in een verplicht traject moeten stappen? Op het niveau van leerkrachten: zullen zij worden afgerekend op de resultaten op klasniveau? Op het niveau van leerlingen: wordt er rekening gehouden met de context van een leerling als de leerwinst wordt gemeten en hoe ga je dat precies doen? Hoe zullen we er met zekerheid voor zorgen dat die rankings niet ontstaan, gewild of ongewild? Dat zijn toch vragen die allemaal openblijven en heel erg leven op het terrein. Er ontstaat misschien de indruk dat er van alles wordt uitgekookt in die ‘high-level group’ en dat de mensen op het terrein te weinig weten wat nu precies de bedoeling is, dat er wat in het wilde weg mensen worden betrokken.
Ik kan alleen maar mijn vraag herhalen. U spreekt over een decretaal kader. Dat lijkt mij niet meer dan normaal. Zoals we deze voormiddag hebben gezien, gebeurt het soms ook dat er eerst een conceptnota wordt ingediend, waar we dan een grondige discussie over voeren als opstap naar de verdere discussie over een decretaal kader. Ik zou u nog eens met aandrang willen vragen om ook met zo'n conceptnota naar het parlement te komen, zodat we hier een grondig parlementair debat kunnen voeren, om – wie weet – zelfs nog bijsturingen te doen voordat u hier het wetgevend kader op tafel legt.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.