Report meeting Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de maatregelen om de flexibilisering in het hoger onderwijs terug te dringen
Vraag om uitleg over de studievoortgang en de mogelijkheden om die binnen de perken te houden
Report
De heer Warnez heeft het woord.
Studie-efficiëntie verhogen blijft een van de grote – en misschien zelfs grootste – uitdagingen in het hoger onderwijs. In de beleidsnota worden dan ook enkele maatregelen naar voren geschoven om dit te bewerkstelligen, waaronder het verwerven van minstens de helft van de studiepunten als voorwaarde om opnieuw te mogen inschrijven in de opleiding en een knip tussen de master en bachelor.
Belangrijk is uiteraard dat de studievoortgangsmaatregelen effectief zijn en dat ze de studie-efficiëntie vergroten. Vandaag studeert meer dan 40 procent van de studenten niet af binnen de voorziene tijd. Dat is onvoorstelbaar en moet dus zeker beter. Aan de andere kant kan het niet de bedoeling zijn dat deze maatregelen het behalen van een diploma vertragen.
De minister heeft daarom een werkgroep opgericht met de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR), de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA), de Vlaamse Vereniging van Studenten (VVS) en de administratie en het kabinet om na te gaan welke maatregelen in functie van de verhoging van de studie-efficiëntie genomen kunnen worden.
Nu blijkt dat deze werkgroep – zo lazen we in de krant – kritische bedenkingen heeft bij een aantal voorgestelde maatregelen. Zo zou de voorgestelde knip tussen bachelor en master volgens de werkgroep eerder een negatief effect hebben, waarbij er geen sprake is van een inkorting van de studieduur, maar net een verlenging. Dit ligt in lijn met de twijfels van de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) in haar advies van 20 augustus 2020.
De conclusie van de werkgroep is dan ook dat de vooropgestelde maatregelen streng zijn, waar op zich niets verkeerd mee is, maar vooral over de knip zijn er wat opmerkingen.
Minister, kunt u een inzicht geven in de eerste analyses en resultaten van de werkgroep?
Op welke manier zult u rekening houden met deze analyse van de aangestelde werkgroep?
Laat u ook andere of alternatieve studievoortgangsmaatregelen onderzoeken, bijvoorbeeld in plaats van de knip?
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, het is inderdaad een belangrijk thema. Een thema dat cruciaal is, zowel voor de student in kwestie en voor zijn ouders die veelal de sponsor van zijn opleiding zijn, als voor de docenten hoger onderwijs aan wie de instelling veelal de opdracht geeft om inspanningen te doen opdat studenten studiepunten behalen. Het is voor die groepen dat onze fractie, ook in de vorige legislatuur, aandacht vraagt, niet om studenten tegen te houden, maar om ze goed voor te bereiden, te oriënteren en snel te heroriënteren. Het is een win-winsituatie, zowel voor de student en de ouders als voor de maatschappij, die uiteraard ook nog een stevige stuiver voor deze opleiding bijlegt.
Collega's, ik vraag de cijfers in mijn schriftelijke vragen al een hele tijd op. Wat stel ik vast? Het aantal studenten dat minder dan zestig studiepunten opneemt – wat eigenlijk een normaal jaar is –, stijgt jaar na jaar. 20 procent neemt momenteel geen vol jaar op. In 2019-2020 was het bijna 25 procent, maar daar gaat het ook over de inkanteling van de graduaatsopleiding, wat de cijfers een beetje vertekent. In 2008-2009 ging het nog over 12 procent. Tien jaar later is het 20 procent.
Het behalen van een bachelordiploma binnen de drie jaar – generatiestudenten – bedroeg in 2000-2009 35 procent. Meer dan een op de drie behaalde binnen de drie jaar een diploma. In 2017-2018 en verder daalt dit onder de 30 procent. Ik vind dat dit alarmerende cijfers zijn. Het wil ook zeggen – en de studenten beseffen het soms niet – dat dit een invloed heeft op het einde van hun arbeidscarrière. Het komt erbij. Vraag op eender welk familiefeest aan een student uit het hoger onderwijs die bij u aan tafel zit, waar hij zit. Je krijgt een antwoord wat voor menig ouder in Vlaanderen onbegrijpelijk is: verworven credits, uitgestelde credits, teruggekregen credits, meegenomen credits. Meestal eindigt het gesprek met ‘Goed weer’, omdat de mensen niet meer kunnen volgen. Het geldt ook voor het financieren van die opleiding.
Collega's, daarom hebben we in het regeerakkoord een belangrijke passus geschreven: “We evalueren het leerkrediet en in het bijzonder de inputfinanciering en sturen het gefaseerd bij ter ondersteuning van een optimale studie-efficiëntie. Generatiestudenten (niet-werkstudenten) kunnen voortaan enkel geldig inschrijven wanneer ze minstens 50 studiepunten opnemen. Om opnieuw te kunnen inschrijven voor dezelfde opleiding, moeten ze voortaan minstens de helft van de opgenomen studiepunten verwerven tenzij er sprake is van overmacht.”
Wat de zogenaamde ‘knip’ tussen een bachelor- en masteropleiding betreft, is het logisch dat je eerst je bachelor haalt. En er kunnen nog maximaal dertig studiepunten worden meegenomen.
Ik heb in de kranten ook een aantal bezorgdheden en bekommernissen gelezen. Ik snap die bekommernissen. Het is ook belangrijk dat er heel goed over nagedacht wordt. Maar we mogen, zoals collega Warnez zegt, het doel niet uit het oog verliezen, zijnde de studie-efficiëntie opkrikken. Dat blijft ons doel.
De werkgroep die het onderzoek voerde stelde voor om wel strenger te zijn voor de studenten, maar om hogescholen en universiteiten meer vrijheid te geven in de manier waarop ze het aanpakken. We stellen vast dat bijvoorbeeld de KULeuven en UGent – we hebben hier in het verleden al veel vragen om uitleg over gesteld – werkelijk al hierop inzetten. Ik haal nog even kort de viertrapsraket die ik altijd naar voren heb geschoven aan, collega’s. Het gaat over de resultaten van de studenten in het secundair onderwijs met het advies van de klassenraad, de oriënteringsproef op het einde van het secundair onderwijs, de niet bindende oriënterende toelatings- of ijkingsproeven in het begin van de opleiding, en een snel heroriënteringstraject. Dat zijn de vier stappen. Dus het gaat niet enkel om een focus op het leerkrediet. Er zitten nog heel wat stappen voor om juist te oriënteren. Want daarover gaat het. En dus, collega’s en minister, zijn mijn vragen:
Minister, hoe zult u de doelstelling inzake het terugdringen van de doorgeslagen flexibilisering en de studenten die een lage ratio behalen inzake opgenomen versus behouden studiepunten verder aanpakken – bovenop of naast hetgeen we in het regeerakkoord hebben opgenomen?
Acht u het mogelijk om universiteiten en hogescholen nog meer vrijheid te geven met betrekking tot de studievoortgang? En op welke manier zou deze vrijheid dan georganiseerd kunnen worden? Ik voeg er direct bij dat het ook nog begrijpbaar en volgbaar is voor de studenten.
Op welke manier acht u een zogenaamde knip tussen bachelor en master mogelijk?
Zijn er naar aanleiding van het rapport van de VLIR en de VLHORA ondertussen nog andere voorstellen gedaan, naast een aantal kritische bedenkingen die ze blijkbaar maken, om de studievoortgang te optimaliseren die nog niet zijn opgenomen in het regeerakkoord?
De heer Danen heeft het woord.
Dit gaat over hetzelfde thema. De studievoortgang van bachelor- en masterstudenten is een thema waar menig minister de tanden op stukbijt. Of toch althans op de bewaking ervan. Zoals collega Daniëls het stelde, wordt het er met de jaren niet beter op. De groep studenten dat via een zogenaamd modeltraject zijn bachelortraject haalt is volgens de laatste cijfers ongeveer een op drie, zelfs nog wat minder. Het is daarom nuttig en nodig om te onderzoeken hoe het anders kan, hoe de studieduur kan worden verkort zonder het aantal afstuderenden te laten dalen. Want het is toch wel belangrijk om dat mee te nemen. Zo ontstaat een win voor de samenleving, een win voor ouders en ook een win voor studenten. Ook het regeerakkoord stelt een aantal mogelijke maatregelen voor. Daarom ook gaf u een werkgroep de opdracht om het effect van die mogelijke maatregelen te onderzoeken. Ik heb in dat kader de volgende vragen voor u.
Zonder te willen veralgemenen, stelt de werkgroep dat het gros van de maatregelen te streng zijn. Om welke maatregelen gaat het in concreto? Het zijn ze bijna allemaal, maar ik had het graag eens uit uw mond gehoord. Deelt u de mening van de werkgroep? Verklaar. Op welke manier zult u de voorgestelde maatregelen bijsturen?
De tweede vraag gaat over de harde knip tussen bachelor en master, die wordt beschouwd als een contraproductieve maatregel. Een harde knip betekent de bachelor helemaal afwerken om pas dan met de master te kunnen beginnen. Dat zou betekenen dat een groep studenten net langer over de opleiding zal doen. Als je voor enkele studiepunten een jaar extra moet doen, dan ga je natuurlijk een jaar extra moeten studeren en dat kan zeker niet de bedoeling zijn. Wilt u die maatregel herbekijken? Die is nog niet ingevoerd, het gaat over de voorgestelde maatregel.
De werkgroep stelt voor om hogescholen en universiteiten veel vrijheid te geven in deze – weg van de eenheidsworst, weg van het vingerwijzen en het vingertje. Wat is uw visie hierop?
Minister Ben Weyts heeft het woord.
Wat dat laatste betreft, wil ik voor alle duidelijkheid nog eens herhalen – collega Warnez heeft dat ook terecht aangehaald – dat die werkgroep waarnaar wordt verwezen door mezelf is opgericht en wordt voorgezeten door iemand van mijn kabinet. Ik vind het belangrijk dat we niet over één nacht ijs gaan en dat we ons goed laten adviseren door experten uit het veld en dat we alles ook wel geleidelijk aan laten insijpelen. Wat we voor ogen hebben, is betrekkelijk revolutionair en zal op weerstanden en bekommernissen stuiten. Maar dat belet niet dat we heel duidelijk weten in welke richting we willen gaan.
Dus net zoals in andere dossiers probeer ik hier met de sector en de betrokkenen af te stemmen. We hebben wel een aantal concrete beleidsvoorstellen opgenomen die – ook de werkgroep heeft dat gedaan – goed aansluiten bij de uitgangspunten die wij vooropstellen in het regeerakkoord en ook in de beleidsnota Onderwijs. Is dat voor honderd procent hetzelfde? Nee, dat hoeft ook niet. Zolang we maar met z’n allen dezelfde doelstellingen nastreven – dat blijft natuurlijk ongewijzigd –, namelijk de studie-efficiëntie verhogen, de gemiddelde studieduur terugdringen, de drop-out verminderen en de studiemotivatie bij studenten verhogen.
De opdracht van de werkgroep was dan ook om op basis van data-analyse en eigen ervaringen met studievoortgangsbeleid, de uitgangspunten uit het regeerakkoord en de beleidsnota uit te werken en bijkomende of alternatieve voorstellen te doen. Die data-analyse die door mijn administratie werd opgemaakt, heeft een hele periode in beslag genomen. Bij het opmaken van het regeerakkoord hadden we die data-analyse natuurlijk nog niet ter beschikking. Toen hebben we enkel afgesproken in welke richting we wilden gaan en wat de doelstellingen zijn. Die heb ik daarstraks vernoemd.
Ik heb de analyses en de voorstellen van de werkgroep grondig laten bekijken. Ik denk dat daar heel wat eten en drinken in zit, en dat we dat werk ook kunnen meenemen bij het verder uitwerken van maatregelen in functie van de verbetering van de studievoortgang van studenten. Nu is mijn administratie aan de slag met het uitwerken van een aangepaste regelgeving rond die studievoortgangsbewaking. Dat zal natuurlijk zijn beslag krijgen in een ontwerp van decreet. Mijn tijdshorizon is om finaal te kunnen landen rond het zomerreces. Nu ga ik me niet al te veel uitspreken en voor mijn beurt praten met betrekking tot concrete voorstellen die ik daaromtrent ga doen. Ik schuif nog aan tafel met de onderwijsinstellingen, met de studentenvoorzieningen, met de studenten en natuurlijk ook met mijn coalitiepartners alvorens ik de discussie ga voeren op het publieke forum.
Ik wil wel meegeven dat ik de klemtoon wil leggen op maatregelen ten aanzien van instromende studenten. Uit de data blijkt toch ook al dat een groot deel van de problemen inzake studievoortgang zich situeren in of hun oorsprong vinden bij de instroom in het hoger onderwijs. Onvoldoende studiesucces bij de start van de opleiding heeft een grotere impact op het verdere verloop van de studieloopbaan. Studenten moeten snel aangespoord worden om de draad weer op te pakken. Ik wil door de regelgeving ook vermijden dat studenten bepaalde opleidingsonderdelen maar blijven meeslepen tot aan het einde van hun opleidingstraject. Daarnaast is het ook belangrijk dat studenten die niet in de juiste opleiding blijken te zitten snel geheroriënteerd worden. Ten slotte, als er nog enige vrees voor zou zijn, want dat hoor ik soms wel: het recht op een tweede kans moeten we echt vrijwaren, dat is en blijft onaangeroerd.
De heer Warnez heeft het woord.
Minister, het is uiteraard goed dat u niet over één nacht ijs gaat en dat u uw analyses laat doen. Waarom verzamelen we anders data als we er geen analyses op laten doen? Wat betreft die knip: in het regeerakkoord en in de beleidsnota is het al vrij concreet over die knip gegaan. Als je je dertig studiepunten niet behaald hebt in je derde bachelor, dan kun je gewoon niet aan je master starten. Dan kun je inderdaad studenten hebben die misschien hun bachelor nog moeten afronden met veertig studiepunten over en misschien wel een vak hadden willen meedoen in hun master, maar dat niet zouden kunnen volgens de regeling in de beleidsnota of het regeerakkoord. Begrijp ik dat goed, ook al is dat al gedetailleerd omschreven, dat u bereid bent om die knip op die manier te laten varen als uit die analyses blijkt dat dat niet de juiste methode is?
De heer Daniëls heeft het woord.
Dank u wel, minister. Ik denk dat het goed is dat u zonet die doelstellingen toch nog even onder de aandacht bracht. Ik wil ze nogmaals herhalen: het verhogen van de studie-efficiëntie, de gemiddelde studieduur terugdringen, drop-outs verminderen en de studiemotivatie van studenten verhogen. Ik vind dat vier heel belangrijke doelstellingen die naar voren worden geschoven. U zei dat u wilde focussen op de startende student, in overleg met alle instellingen.
Voor u hierover uitspraken doet, wil ik al zeggen dat ik het zeker waardeer dat u dat wilt doen. Het recht op die tweede kans is natuurlijk wel belangrijk. Dat mogen we niet afgrendelen. Ik wil er wel voor pleiten om het hele traject mee te blijven nemen: de resultaten, de oriënteringsproef, de instapproef. Dat alles geeft heel veel info waarmee we studenten een spiegel kunnen voorhouden. Ik denk dat dat belangrijk is. Zo kunnen we, op basis van de resultaten van het secundair onderwijs, de oriënteringsproef en de ijkingsproef, studenten helpen door hen een spiegel voor te houden. Ze kunnen nog altijd starten, collega’s, vergeet dat niet: we zijn op dat vlak vrij uniek in Europa en in de wereld. Ze mogen nog altijd starten. Ik vind dat belangrijk en ik blijf daarachter staan. Maar we kunnen studenten wel helpen door hen een spiegel voor te houden en hun te laten zien op welke vlakken ze eventueel wat moeten bijsturen. Ik vind het goed dat studenten een tweede kans krijgen en zich kunnen heroriënteren. Maar we moeten wel duidelijk zijn voor die studenten. Dat lijkt me niet meer dan logisch.
Iets waarover we nog niet gesproken hebben, is die volgtijdelijkheid – een fantastisch begrip. Volgtijdelijkheid komt er eigenlijk op neer dat men het ene opleidingsonderdeel voor het andere volgt omdat het ene de basis is voor het andere. Als je op een nieuwjaarsfeestje nog eens wilt uitpakken tegenover je neef, vraag je gewoon: hoe is het met je volgtijdelijkheid? Dan zal hij helemaal onder de indruk zijn omdat je mee bent. Dat is toch iets dat me belangrijk lijkt, minister, om te overleggen met de instellingen voor hoger onderwijs om ook dat mee te nemen. Want dat is iets waar docenten soms voor komen te staan: er zijn studenten die bepaalde onderdelen niet mee hebben, waar het volgende op verder bouwt. Dan staat hij voor het grote differentiatievraagstuk: wat doe je? Leg je het uit aan die groep studenten die het nog niet weten, waar de rest dan bij zit te kijken? Of zeg je: dit wordt geacht gekend te zijn? Daar wil ik dus toch voor pleiten.
Een tweede aandachtspunt, minister, zijn de verschillende systemen die er zouden zijn in instellingen voor hoger onderwijs of in associaties. Kan erop toegekeken worden dat daar toch enige congruentie in zit, zodat de student het ook nog allemaal begrijpt?
De heer Danen heeft het woord.
Wij kunnen ons vinden in de doelstellingen die naar voren zijn geschoven. De manier waarop die bereikt moeten worden, is natuurlijk nog iets anders. Maar ik denk dat er een belangrijke doelstelling vergeten werd, namelijk dat het aantal afstuderenden het best niet te fel zou dalen. We weten allemaal dat een diploma hoger onderwijs de beste garantie is voor het verdere leven. Dat wil niet zeggen dat mensen die niet studeren geen succes kunnen hebben. Maar ik geef gewoon mee wat de statistieken ons leren. Het moet volgens mij de ambitie zijn van een lerende regio om het aantal afstuderenden niet te laten dalen, en misschien zelfs te laten stijgen.
Dit gezegd zijnde, wil ik inpikken op de laatste vraag van collega Daniëls. Als ik hem goed begrepen heb, vraagt hij hoe we ervoor kunnen zorgen dat er een zekere congruentie is in de verschillende hogescholen en universiteiten op het vlak van die studievoortgang, het meepakken van vakken, het knippen en dergelijke. Dat is iets belangrijks. Ik vind het ook belangrijk om hogescholen en universiteiten een zekere vrijheid te geven. Mijn vraag is: hoe zult u die dingen in elkaar kunnen laten passen?
De heer Slagmulder heeft het woord.
Minister, over studievoortgang werd inderdaad al heel wat gezegd en geschreven. Wij van het Vlaams Belang zijn alleszins nooit een voorstander geweest van die zogenaamde ‘harde knip’ tussen de bachelor en de master. Die knip komt niet alleen te laat in de opleiding, de overgang van bachelor naar master is voor zeer veel studenten en studierichtingen geen strikte scheiding, integendeel, die onderdelen vloeien organisch in elkaar over. Dat blijkt ook uit het onderzoek. Vier op de tien studenten combineren vakken uit de bachelor en de master. Een knip zou ertoe kunnen leiden dat studeren net langer gaat duren, wat natuurlijk niet de bedoeling kan zijn.
Minister, als we de studievoortgangsmaatregelen willen optimaliseren, dan moet er een meer adequaat en structureel beleid gevoerd worden. Daarom moet er vanaf het begin een goede bewaking zijn van de kwaliteit wanneer studenten instromen, onder andere via die verplichte niet-bindende proeven die de Vlaamse Regering wil invoeren. En ja, wat ons betreft – ik heb het deze voormiddag nog gezegd, bij de bespreking van de visienota over de opleiding diergeneeskunde –, gebeurt dat zelfs via verplichte toelatingsproeven, zeker in die richtingen waar de studie-efficiëntie te wensen overlaat.
Ik maak me ook zorgen over de besparingen die er zullen zijn in ons hoger onderwijs. Bij de bespreking van de begroting 2021 hadden we al de mildering van het groeipad aan onze hogeronderwijsinstellingen, wat de kwaliteit onder druk zet. Nieuwe besparingen, zoals recent aangekondigd naar aanleiding van de Septemberverklaring, zullen er alleen maar voor zorgen dat de situatie zal verslechteren. In tegenstelling tot de besparingen hebben we net investeringen nodig in studie- en trajectbegeleiding, zodat van in het begin de juiste studierichting wordt gekozen.
Minister, de Vlaams Belangfractie is eerder voorstander van het systeem dat KU Leuven momenteel gebruikt. Ik heb dat in deze commissie al enkele keren aangekaart. Daar moeten studenten een studie-efficiëntie van 30 procent hebben, maar is er wel de mijlpaal na het tweede jaar waarbij studenten voor al hun vakken van het eerste jaar geslaagd moeten zijn. Ons lijkt het opportuun dat deze regeling Vlaanderenbreed, dus ook in de andere hoger onderwijsinstellingen, zou worden toegepast. Ik roep u er daarom nog eens toe op om daaromtrent het gesprek aan te gaan en de nodige stappen te ondernemen. Ik dank u.
Minister Weyts heeft het woord.
Wel, we zijn ondertussen – dat stel ik ook vast in deze commissie – wat geëvolueerd. Ik hoor niemand de vooropgestelde doelstellingen betwisten, wat in het begin toch wel even anders was. We zijn het met z'n allen eens over het feit dat we twee zaken naar boven willen en twee zaken naar beneden. De twee zaken die we naar boven willen, zijn de studie-efficiëntie en de studiemotivatie. De twee zaken die we naar beneden willen, zijn de studieduur en de drop-out. Als we het daarover eens zijn, dan vind ik dat al een belangrijke stap.
En wat dan heel specifiek de discussies rond de knip betreft, ja, dat is natuurlijk een operationalisering van die doelstellingen. De vraag is: hoe kun je die het meest efficiënt organiseren? Waar leg je die knip? En onder welke voorwaarden, welke studiepunten koppel je daaraan? Wat mij betreft is dat een operationalisering, in functie van de efficiëntie. En welke maatregel en de concrete uitwerking daarvan het beste aansluiten bij de vooropgestelde doelstelling, dat zal voor mij de toets zijn. Net daarom schuif ik nog aan tafel met een hele brede waaier van partners, om ervoor te zorgen dat we kunnen tegemoetkomen aan de bekommernissen en de weerstanden en dat we ook inzake de operationalisering van die doelstellingen dat best mogelijke aan u kunnen voorstellen. En daar ligt de tijdshorizont in fine tegen het zomerreces van volgend jaar. Dan willen we daaromtrent zeker met een concreet voorstel naar dit parlement komen.
De heer Warnez heeft het woord.
Minister, dank u wel. We kijken uiteraard uit naar het voorstel en we zullen dat van hieruit mee opvolgen, zeker wat betreft de heroriëntering van een student. Want het klopt: falen is geen schande, integendeel zelfs. We mogen hen ook niet laten vallen als ze worden tegengehouden door een maatregel.
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik dacht even dat collega Warnez, met zijn pasgeboren kinderen, nu ook naar Rox verwees: ‘Falen is geen optie.’ Maar het was ‘Falen is geen schande’, het was iets anders. Binnenkort zult u dat zinnetje wellicht permanent door de woonkamer horen galmen.
Falen vind ik misschien wat sterk. Het gaat over het juist oriënteren. Maar ik denk dat we hetzelfde zeggen, collega Warnez. Het gaat erover dat je wel iets mag kiezen, maar dat je het dan beredeneerd moet doen. En als je inderdaad groeimarge hebt, ga er dan voor, zet je keihard in om het te halen. En als het dan niet lukt, goed. Maar het is dan wel beredeneerd gebeurd, met de viertrapsraket die ik daarnet heb aangehaald.
Ik wil nog even reageren op collega Danen, die zegt dat je instellingen een eigen beleid moet laten voeren. Ja, maar collega Danen, u weet ook wel dat we dan moeten opletten dat instellingen zich niet als makkelijker of moeilijker gaan profileren.
Ik vind wel dat we daarmee moeten opletten. ‘Daar kan het zijn dat je meer studiepunten moet halen, maar als dat niet lukt, kom dan naar ons’ zou een rekruteringsitem kunnen zijn in het concurrentiële verhaal, maar dan gaat het niet meer over de doelstelling die we net naar voren hebben geschoven. Want natuurlijk, als die studenten beginnen te schuiven, dan schuift ook de financiering. Het kan niet de bedoeling zijn dat je met makkelijker worden studenten aantrekt die het elders niet halen en van wie elders gezegd zou worden dat ze zich beter zouden heroriënteren.
Minister, er ligt veel op de plank, maar we dachten dat het toch handig was om ook dit nog mee te nemen, om die vier doelstellingen, namelijk studie-efficiëntie, verminderen van de drop-out, verhogen van de motivatie en het terugdringen van de verlengde studieduur, mee te nemen.
De heer Danen heeft het woord.
Ik neem aan dat we daar binnenkort nog wat uitgebreider over zullen kunnen discussiëren.
Ik stel vast dat de werkgroep een aantal dingen naar voren schuift. Ze is er wel voorstander van om hogescholen en universiteiten veel vrijheid te geven op dat vlak. Natuurlijk, totale vrijheid op dit vlak lijkt me niet wenselijk, want dan krijg je misschien onaangename en onbedoelde neveneffecten, maar een zekere vrijheid misschien toch wel. Dat is trouwens nu ook al het geval.
Minister, misschien nog een laatste oproep. Ik heb de stellige indruk dat die werkgroep goed aan het werk is, dat die zinvolle zaken naar voren schuift. Er zitten ook heel wat deskundigen in, mensen die echt wel weten waarover ze spreken. Ik zou u willen oproepen om de adviezen die zij ter zake geven in grote lijnen te volgen en er zeker niet tegenin te gaan, want dat zou ik heel erg vreemd vinden. Als je dat doet, dan kan je je de vraag stellen waarom zo'n werkgroep nodig is. Ik stel voor dat we het debat verder voeren als er vervolgstukken komen vanuit die werkgroep.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.