Report meeting Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Vraag om uitleg over het eindrapport van het expertenpanel met betrekking tot de interlandelijke adoptie
Vraag om uitleg over een adoptiepauze
Vraag om uitleg over het rapport van het expertenpanel interlandelijke adoptie
Interpellatie over de beslissing van de Vlaamse Regering inzake interlandelijke adoptie
Vraag om uitleg over de eindconclusies van het expertenpanel interlandelijke adoptie
Gedachtewisseling over het eindrapport van het expertenpanel inzake interlandelijke adoptie
Report
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
We starten met de gedachtewisseling over het eindrapport van het expertenpanel inzake interlandelijke adoptie met minister Beke, mevrouw Van Asch, voorzitter van het expertenpanel inzake interlandelijke adoptie, en met twee onderzoekers, de heer Loots, onderzoeker deelrapporten VUB, en mevrouw Jaspers, onderzoeker deelrapporten VUB. Welkom iedereen.
Ik geef eerst het woord aan mevrouw Van Asch voor een toelichting. Dan geef ik het woord aan de vraagstellers en aan andere parlementsleden om vragen te stellen aan het expertenpanel of aan de minister. Dan komen de antwoorden en achteraf zullen er allicht nog bijkomende vragen zijn.
– Lorin Parys, Katrien Schryvers en Freya Van den Bossche worden als verslaggevers aangeduid.
Mevrouw Van Asch heeft het woord.
Dames en heren, ik dank u voor de opportuniteit om uitleg te kunnen geven over het expertenpanel interlandelijke adoptie, dat ik mocht voorzitten. Ik ben onder de indruk van uw werkagenda vandaag en zal dus zo kort mogelijk zijn met mijn inleiding. We zullen dan verder antwoorden op de vragen.
Ons panel van negen leden was destijds benoemd door voormalig minister Vandeurzen. U kent de namen en hun bevoegdheidsdomeinen. De som van deze bevoegdheden is zowel interdisciplinair als specifiek gericht op domeinen die rechtstreeks te maken hebben met de adoptieproblematiek. Allen hebben zich ingezet om hun kennis en ervaring in het debat te brengen en ik ben hen daar zeer dankbaar voor.
Hoe hebben we gewerkt? We hebben drie studieopdrachten gegeven aan drie universiteiten: de Universiteit Gent, de Universiteit Antwerpen en de VUB. In 22 plenaire vergaderingen, die meestal digitaal hebben plaatsgevonden, gelet op de covidrestricties, hebben we de status quaestionis opgemaakt en 20 aanbevelingen geschreven. We hebben in ons rapport – u zult het ongetwijfeld hebben doorgenomen – de opdracht, de gebruikte terminologie en de gevolgde methodologie omschreven. Ik heb daarbij een voorwoord en een slotwoord geschreven en heb daarin gepoogd onze werkwijze en onze aanbevelingen te duiden.
Ondertussen is het rapport publiek geworden en hebben wij, ondanks de negatieve reacties vanuit bepaalde hoeken, toch kunnen vaststellen dat dit rapport door geadopteerden en hun belangenorganisaties heel positief wordt onthaald. Zo lezen we op de website van a-Buddy, een steunpunt voor en door geadopteerden, als commentaar op ons rapport het volgende: “Eindelijk voelen we ons gezien, 41 pagina's lang. Laten we dat vooral samen vasthouden en in de beleidsvorming voorrang geven aan wat er voor geadopteerden nodig is. Geadopteerd zijn is immers voor het leven.” Het verdient aanbeveling dat iedereen dit zou lezen.
De aanbevelingen van het panel zijn in consensus geformuleerd en de stellingen die wij poneren in Vlaamse context hebben wij ook in het buitenland aangetroffen. In het buitenland wordt interlandelijke adoptie kritisch bekeken en staat het radicaal stopzetten ervan veel scherper op de politieke agenda. In Nederland, Denemarken en ook in Spanje is de discussie op dit ogenblik gaande.
Het ontstaan van interlandelijke adoptie kadert in het ontstaan en de evolutie van de ontwikkelingshulp. Hoezeer ook de basissen van steun tot verdedigbare ethische principes, toch zijn er in de loop van de voorbije decennia een aantal wanpraktijken en mistoestanden aan het licht gekomen.
In de deelonderzoeken waarin de stakeholders bevraagd werden, hebben we er te veel opgetekend om niet grondig het huidige systeem van interlandelijke adoptie in vraag te stellen. Ik verwijs onder andere naar het deelrapport opgesteld door de historisch-sociale wetenschappelijke werkgroep. Daarin werden 148 klachten geanalyseerd die neergelegd zijn tussen 2001 en 2020 bij het Kinderrechtencommissariaat, Steunpunt Adoptie en het Vlaams Centrum voor Adoptie (VCA).
Er werden 109 in de geschreven pers geuite klachten geanalyseerd, verschenen tussen 1996 en 2020. Er werden 21 documenten van parlementaire hoorzittingen geanalyseerd. Ik wil er daarbij de nadruk op leggen dat een deel van deze klachten wel degelijk betrekking heeft op adopties die na de ratificatie van het Haagse Adoptieverdrag zijn gebeurd, en niet enkel op adopties uit een ver verleden. Daarbij springen vooral de Ethiopische adopties na 2009 in het oog.
De onderzoekers zijn zich steeds bewust geweest van het gelimiteerde karakter van de klachtendatabank. Daarom hebben we steeds met de nodige intellectuele maturiteit bevindingen geïnterpreteerd. Ze zijn vooral gekristalliseerd in de aanbevelingen om het inzagerecht voor geadopteerden beter te waarborgen en in extra controles en toetsingen in de herkomstlanden.
U zult ook gezien hebben dat de aanbevelingen en de deelrapporten niet echter alleen theoretisch gestoeld zijn: onder andere de historische studie heeft de ontstaanscontext van actuele pijnpunten blootgelegd en een sociaal-wetenschappelijke literatuurstudie bracht een grondige analyse van systemische oorzaken van wanpraktijken met voorbeelden uit tal van herkomstlanden.
Dames en heren, de verhalen komen nu meer dan ooit in de pers. In het weekend las ik in de bijlage van De Morgen nog het schrijnende verhaal van meesterkok Sang Hoon Degeimbre, een van de drieduizend geadopteerden uit Zuid-Korea. Uit zijn verhaal en uit zo veel andere verhalen blijkt dat er onvoldoende evenwicht en een gebrek aan transparante informatie bestaat tussen de drie betrokken partijen: de eerste ouders, de geadopteerden en de adoptieouders. Heel vaak duiken de problemen pas op in de groei naar volwassenheid van de geadopteerde. Het zijn problemen die door de wanpraktijken en mistoestanden dan veel moeilijker aangepakt kunnen worden, met echt schrijnende gevolgen zowel voor de adoptieouders als voor de geadopteerden. Daarom hebben we in onze aanbeveling gepleit voor een grondige, nieuwe aanpak met daarin twee hoofdlijnen: een grotere inzet om in de herkomstlanden oplossingen te faciliteren in allerlei lokale hulpinitiatieven en ons huidig wettelijk kader te hertekenen, maar in afwachting daarvan, een passieve houding aan te nemen ten opzichte van interlandelijke adoptie.
Dames en heren, ons rapport is geen pleidooi voor of tegen adoptie, maar hopelijk een positieve bijdrage tot adoptieprocedures, vrij van wanpraktijken. Daarom pleiten we ook voor een adoptiepauze, evenwel zonder hier een termijn op te plakken. We menen dat deze adoptiepauze noodzakelijk is voor een grondige hervorming van de adoptiepraktijk, vrij van wanpraktijken. We betreuren het dat men zich van de eerste dag van het publiek maken van ons rapport, heeft blindgestaard op deze adoptiepauze en dat de gevoelens van erkenning en dankbaarheid bij de geadopteerden onderbelicht blijven.
Ik heb begrepen dat men de adoptiepauze niet langer noodzakelijk acht om de adoptiesector te hervormen, maar we hopen vooral dat de rest van onze aanbevelingen niet in de kast zal blijven liggen, om te voorkomen dat we deze discussie binnen enkele jaren opnieuw zullen moeten voeren.
Dames en heren, ik veronderstel dat jullie de inhoud van ons eindrapport en ook van de mededeling van minister Beke aan de Vlaamse Regering kennen. Maar we – ik en ook twee onderzoekers van de VUB die hier aanwezig zijn – staan uiteraard ter beschikking om al uw vragen hieromtrent te beantwoorden.
– Katrien Schryvers treedt als voorzitter op.
De heer Parys heeft het woord.
Eerlijk gezegd wil ik jullie bedanken om hier vandaag te zijn, want het is een heel belangrijk debat, maar ook een debat waarin het soms op het scherpst van de snee gaat. Adoptie is altijd een persoonlijk verhaal. Dat gaat over wie je bent, waar je vandaan komt en wie je gezin is. En dus moeten we daar met de nodige nuances en omzichtigheid over spreken. Ja, er zijn zeker wanpraktijken geweest in het verleden. Ik denk dat de collega's wel weten dat ik altijd voorstander ben om daar hier in het parlement het licht op te laten schijnen. Ik heb ook sommige van die praktijken aan het licht gebracht. De mensen die daar het slachtoffer van zijn, die hebben absoluut recht van spreken.
Maar neen, niet elke adoptie is fout verlopen en niet elke adoptie is een verhaal van kommer en kwel. Er zijn ook heel veel geadopteerden die ons contacteren en die zeggen dat als ze niet geadopteerd waren, ze er vandaag niet meer waren geweest. Als u zegt dat u blij bent met hoe het rapport ontvangen is bij de geadopteerden en bij iedereen die betrokken is bij adoptie, stel ik daar toch wat vragen bij. Want eerlijk gezegd, er is geen onderwerp dat mijn mailbox of mijn telefoon meer beroerd heeft in de laatste weken dan dit. En het was niet om te zeggen dat ze erg blij waren met de conclusies van het rapport.
Het is belangrijk dat we dat in het achterhoofd houden, omdat er wel eens verklaringen worden afgelegd waarin gezegd wordt: ‘Vanaf nu gaan we het belang van het kind centraal stellen. Wij stellen een shift voor waarin we vanaf nu op zoek gaan naar ouders voor een kind, en niet langer naar een kind voor ouders.’ Eerlijk gezegd, alle mensen die in de laatste jaren hebben geadopteerd, werden in het voorbereidingsproces jarenlang ingepeperd dat zij geen recht hebben op een kind. Er is hen jarenlang voorgehouden dat het paradigma net is dat we op zoek gaan naar de meest geschikte ouders voor kinderen die daar echt nood aan hebben. Om dat dan te horen, is natuurlijk iets wat heel hard binnenkomt en wat ook heel erg kwetsend is. Dat ter inleiding.
Ik heb twee soorten vragen voor u en voor de minister. Mijn eerste set van vragen gaat over de mythologie en de aanpak. Hoe hebben jullie dit rapport opgesteld? Mijn tweede set vragen gaat over de inhoud van het rapport.
We weten dat er in Nederland ook zo'n rapport is opgesteld. Daar zijn jullie uiteraard ook van op de hoogte. Dat heet het Joustrarapport. Maar er zijn wel een aantal belangrijke verschilpunten tussen dat rapport en ons rapport. De vorige regering heeft de beslissing genomen om een aantal experten aan te stellen om dit rapport op te stellen. Als je dan gaat kijken naar het lijstje dat de regering heeft aangesteld en het lijstje dat uiteindelijk het rapport heeft opgeleverd, zitten daar op zijn minst vier mensen in die de regering niet heeft aangeduid in haar beslissing. Er is iemand die na vier vergaderingen de handdoek in de ring heeft gegooid, iemand anders die na tien vergaderingen het panel heeft verlaten. Er worden mensen toegevoegd, maar die mensen hebben – en dat is ook hun goed recht – wel een heel duidelijke opinie als het over adoptie gaat. Er is een adoptie-expert die wordt toegevoegd, en gewoon even naar zijn sociale media en zijn publicaties kijken, leert dat hij daar altijd spreekt over adoptie als een koloniale wonde die verder blijft etteren. Er zijn mensen die het woord ‘mensenhandel’ in de mond nemen als het over adoptie gaat. En er zijn mensen die heel erg sterk betrokken zijn, bijvoorbeeld bij de praktijk van draagmoederschap en daar ook grote voorstander van zijn, die deel uitmaken van het expertenpanel.
In Nederland heeft men ervoor gekozen om een panel samen te stellen met mensen die niet elke dag professioneel bezig zijn met adoptie. Dat is wel een groot verschil. Hoe komt het dat een aantal experten zijn opgestapt en dat er een aantal experten bij zijn gekomen, maar dat die eigenlijk nooit de validatie hebben gekregen van de regering wat hun aanstelling betreft, en soms zeer overtuigd zijn in hun antiadoptie-idee, wat ik, om duidelijk te zijn, een absoluut te verdedigen idee vind. Ik vind dat iedereen zo’n idee mag hebben, maar ik vind dat je daar dan ook heel duidelijk en transparant over moet zijn als je in zo’n panel zit.
Mijn tweede vraag gaat over het aantal mensen dat uiteindelijk betrokken is bij het opstellen van dit rapport. In Nederland hebben ze 3454 geadopteerden bevraagd en zijn er 436 niet-geadopteerden bevraagd als controlegroep voor het onderzoek.
Bij ons zijn 134 mensen begonnen met het invullen van een vragenlijst die peilde naar wantoestanden die ze zelf hebben meegemaakt bij adoptie. Dat is een zeer grote selectie van mensen die bevraagd werden. Van hen hebben er slechts 35 de vragenlijst afgewerkt. 35 mensen hebben de 2 laatste delen niet ingevuld, die specifiek gingen over wantoestanden binnen adoptie. 12 mensen werden geïnterviewd. Het gaat over mensen die geadopteerd werden tussen 1960 en 2009. Dat waren er in die peridode ongeveer 10.000. Volgens mij zou je dan toch minstens 354 mensen moeten kunnen interviewen om een representatief staal te hebben.
De opdracht van de regering was heel duidelijk: kijk ook naar de goede praktijken, kijk ook naar waar het vandaag goed loopt, naar goede ervaringen, en onderzoek die. Dat vind ik niet terug in het rapport. Ik vraag me af waar die zijn.
Er werd gesproken met geadopteerden uit acht landen, waarvan twee landen waarmee we vandaag nog een samenwerking hebben. Er is geen diepgaand gesprek geweest met de adoptiediensten die de vandaag lopende adopties begeleiden. De vraag is waarom dat niet gebeurd is. U hebt op Terzake gezegd: dat was geen deel van onze opdracht en daarom hebben we dat niet gedaan.
De psycholoog van een aantal begeleidende adoptiediensten is wel gehoord voor een deelonderzoek van dit rapport.
Ik vind het ook bijzonder dat er in dit rapport wordt voorbijgegaan aan het feit dat adoptie internationaal erkend is als een kinderbeschermingsmaatregel, naast pleegzorg- en kefala-initiatieven, om kwetsbare kinderen effectief op te vangen. Ik vind het ook bijzonder dat er verschillende schakels zijn in het onderzoek maar dat de werking van de overheid zelf niet tegen het licht is gehouden. We hebben het Vlaams Centrum voor Adoptie, dat toch wel een heel belangrijke rol speelt in adoptieprocessen vandaag, maar daar wordt eigenlijk niets over gezegd en daar wordt ook niet naar gekeken. Dat vind ik vreemd, want het is juist het Vlaams Centrum voor Adoptie dat regisseur is van alles wat er gebeurt in het adoptielandschap.
Een andere opmerking die ik heb over de opstelling van het rapport, is dat het verdrag van Den Haag voor interlandelijke adoptie, dat sinds 2005 in voege is, niet wordt meegenomen. Daarin staat dat het belang van het kind centraal staat, dat wordt vertrokken van het principe van subsidiariteit en dat samenwerking tussen overheden cruciaal is om een adoptie volgens de regels van het verdrag effectief te doen slagen.
Het rapport beveelt bijvoorbeeld aan om nazorg verplicht te maken. Ik vind dat vreemd, omdat er een besluit is van de Vlaamse Regering van 22 maart 2013, dat twee verplichte huisbezoeken oplegt in de eerste vijftien maanden na de aankomst van een kind. Er is een wijziging geweest in 2019, met de verplichte uitbreiding van de nazorg door de adoptiediensten en het samenbrengen van geadopteerden die rootsvragen hebben. Daar wordt in het rapport niet aan gerefereerd.
Er zit een literatuurstudie in het rapport, maar die stopt nogal abrupt in 2013. Het lijkt alsof er de voorbije acht jaar geen internationaal wetenschappelijk onderzoek was inzake adoptie. Dat roept bij mij wat vragen op. Welke manier werd gebruikt om tot de conclusies te komen en om het rapport op te stellen?
Ik heb ook een aantal inhoudelijke vragen. U zult niet verbaasd staan over het feit dat de adoptiepauze volgens mijn fractie geen meerwaarde biedt. Als we een aantal dingen moeten veranderen aan het adoptieproces – waar we absoluut voor open staan: verbeteren waar het kan, versterken waar het moet – dan zien we niet in hoe een pauze iemand zou helpen. We hebben de interlandelijke adoptie al eens tegen het licht gehouden en er een aantal veranderingen in aangebracht tijdens de vorige legislatuur. We hebben dat gedaan zonder pauze. Die veranderingen hebben hun ingang gevonden, maar het was eerlijk gezegd niet nodig om daarvoor adoptie op pauze te zetten. De vraag is wie geholpen zou zijn met zo’n pauze.
Ik heb nog een tweede inhoudelijke vraag. In uw aanbevelingen zegt u: we zouden eigenlijk de overheid zelf moeten laten instaan voor de adoptietrajecten. Maar tegelijkertijd pleit u voor meer controle.
We hebben vandaag de adoptiediensten die de begeleiding doen. We hebben een aantal controleaspecten, zoals de dienst maatschappelijk onderzoek, zoals het vonnis van de rechter dat tussenkomt en de diensten zelf die de adoptie uitvoeren. Die worden op hun beurt gecontroleerd door het VCA, en wij in het parlement controleren via de minister het VCA. Als u uw aanbeveling in de praktijk zou brengen, dan valt er een controleniveau weg, want dan zou u het VCA de taak laten overnemen die de adoptiediensten vandaag uitvoeren. De vraag is hoe dat tot een versterking van de controle zou leiden, aangezien de controle die wij als parlement uitvoeren, natuurlijk nooit zo operationeel kan zijn als deze die het VCA vandaag doet. Dat kan natuurlijk zichzelf niet controleren als het zelf adopties begeleidt. Dat is dus een inhoudelijke vraag.
U zegt ook dat we de landen waarmee we samenwerken aan een aantal criteria moeten gaan toetsen. U geeft een aantal criteria die mij eerlijk gezegd verbazen. U zegt dat het het beste is om niet langer samen te werken met landen waar er een grote mate van armoede heerst, waar er wordt geadopteerd uit kwetsbare groepen, waar alleenstaande aanstaande moeders kunnen worden gediscrimineerd wegens het feit dat ze niet getrouwd zijn en zwanger zijn. U stelt nog een aantal criteria voor. Zo zouden we in de toekomst alleen mogen samenwerken met landen die de figuur van volle en gewone adoptie te boek hebben. Hebt u dan net niet alle redenen opgesomd waarom wij vandaag adopteren? Men gaat er een beetje aan voorbij dat wij dit doen om een beperkt aantal zeer kwetsbare kinderen die echt geen andere oplossing hebben in hun thuisland, daadwerkelijk een thuis te geven. Volgens mij zou de toepassing van de door uw opgesomde criteria ertoe leiden dat er nog nul adopties zullen worden gedaan. Wij adopteren immers voornamelijk uit landen met zeer grote armoede, uit landen waar er kwetsbare groepen zijn, uit Afrikaanse landen waar kindjes met hiv uit hun gemeenschap worden verstoten wegens hun hiv-status en dus ook nergens anders in hun land terechtkunnen. Als we uw criteria zouden toepassen, dan zouden we bijvoorbeeld de jongen aan wie ik nu concreet denk, die hiv heeft, niet langer een thuis kunnen geven. De vraag is of u met uw rapport dan eigenlijk niet voorstelt, langs een omweg, om gewoon met adoptie te stoppen, want uit welk land zouden wij dan eigenlijk nog adopteren, en om welke reden zouden wij iemand dan nog adopteren? Op dezelfde bladzijde staat immers heel duidelijk dat het loutere feit dat een kind geen andere opvangmogelijkheid heeft in zijn land van herkomst, geen reden tot adoptie mag zijn. Eerlijk gezegd, ik viel van mijn stoel toen ik dat las, want voor mij was dat nu juist de reden waarom wij vandaag kinderen adopteren.
Die inhoudelijke vraag leidt me eigenlijk tot de meest principiële vraag die we vandaag kunnen stellen, namelijk: wat is subsidiariteit? Neem de hypothese dat een kind in zijn land van herkomst niet thuis kan opgroeien, dat we er ook zeker van zijn dat dat zo is, want alle kandidaat-adoptieouders willen dat natuurlijk weten, ze willen niemand adopteren voor wie er nog andere opvangmogelijkheden zijn, zeker niet als er nog biologische ouders zijn die voor hem of haar zouden willen zorgen. Stel dat er inderdaad geen andere opvang is, zijn we het er dan over eens dat subsidiariteit betekent dat we bijvoorbeeld een kind met een handicap of met hiv, dat anders in zijn thuisland in een voorziening zou terechtkomen en dus wel in zijn eigen cultuur zou blijven, maar daar nooit de gepaste zorg zou krijgen die het nodig heeft, hier laten opgroeien in een gezinscontext en het de nodige zorg en ondersteuning geven die zijn situatie vereist, al is het dat we het dan wel uit de eigen cultuur weghalen, want dat is wat adoptie doet? Of vinden we het beter dat dat kind – laten we eventjes de hypothese van een jongetje met hiv doortrekken – blijft opgroeien in zijn eigen cultuur? Minister, die vraag is voornamelijk gericht aan u. Dat is voor mij de meest essentiële vraag in dit adoptiedebat. Mijn fractie zegt daarover heel duidelijk het volgende: ja, het is altijd beter dat een kind thuis kan opgroeien, en ja, het is beter dat een kind in zijn eigen cultuur kan worden opgevangen indien het niet thuis kan opgroeien, maar neen, het is niet beter als dat betekent dat het op een betonnen vloer moet slapen en eigenlijk een gewisse dood tegemoet gaat omdat we weten dat zijn hiv nooit de nodige aandacht en zorg zal krijgen in zijn land van herkomst die wij wel zouden kunnen geven hier, met de opvang van een gezin.
Maar dat is de essentiële vraag waar iedereen omheen danst en waarop ik nooit een duidelijk antwoord krijg. Mijn fractie is daar duidelijk over. De vraag aan de collega’s is uiteraard wat jullie antwoord is op die vraag. Ik hoor graag wat het expertenpanel over de subsidiariteitsvraag vindt, maar ik hoor ook graag, minister, wat u vindt over dat aspect.
U hebt in uw conclusies ook voorgesteld dat pleegzorg en adoptie moeten samengaan. Eigenlijk is dat een voorstel dat ik in de vorige legislatuur al heb gedaan. Wanneer het gaat om het stuk van het voorbereidingstraject: daar zijn wij absoluut voorstander van. Maar wat er wel problematisch is, is dat u schrijft dat er een pool zou komen van kandidaat-pleegouders en kandidaat-adoptieouders. Ik ben ervan overtuigd dat we veel meer kandidaat-adoptieouders warm moeten maken voor pleegzorg. Maar op een bepaald moment kiezen zij ervoor om niet aan pleegzorg te doen. Dan moeten wij die keuze respecteren omdat het twee totaal verschillende dingen zijn. Als je ze in één pool samenvoegt, kom je tot een heel grote ongelijkheid en zul je problemen creëren.
Waarom werkt het matchingsysteem voor pleegzorg goed? Omdat er 1000 kinderen wachten op pleegouders. Wanneer er pleegouders instromen, kun je de beste match voorzien, onafhankelijk van de plaats op de wachtlijst. Maar goed, als je 23 kindjes hebt die op jaarbasis worden geadopteerd, en je hebt honderden ouders die daarvoor kandidaat zijn, dan werkt zo’n systeem niet. Je zult 5 profielen hebben die exact beantwoorden aan iemand van wie je denkt dat die heel goed voor dat kind zal kunnen zorgen. Als je dan geen wachtlijst meer hebt, vrees ik dat je chaos organiseert. Dat lijkt mij problematisch.
Jullie spreken in jullie rapport ook over het concept van meerouderschap. Minister, u zult daar zeker op kunnen antwoorden. Ik vind het absoluut belangrijk dat als alle partijen akkoord zijn om gestalte te geven aan dat meerouderschap, dat dan wordt bekeken hoe het operationeel kan worden gemaakt. Maar ik denk ook dat we daar niet naïef in mogen zijn. De meeste adopties gebeuren nu net omdat ouders afstand willen doen van hun kind. Bijvoorbeeld een moeder die in een islamitische cultuur buiten het huwelijk zwanger is geworden van iemand anders dan haar echtgenoot kan niet in een traject voor meerouderschap stappen. Heel veel geadopteerden die vandaag gecontacteerd worden door hun eerste of, noem het hoe je wilt, biologische ouders – en dat gebeurt nu veel vaker dan vroeger door toedoen van de sociale media – hebben daar een zeer nare ervaring mee. Sommigen hebben daar een goede ervaring mee. Maar dat zomaar naar voren duwen als concept, vind ik interessant om te overwegen. Maar laat ons alstublieft niet doen alsof dat in elke situatie van toepassing kan zijn want dat ga je voorbij aan de reden dat de meeste kinderen geadopteerd worden en bijvoorbeeld niet in pleegzorg worden gezet. Dat is een bewuste keuze van de overgrote meerderheid van de ouders die hun kind afstaan voor adoptie.
Meerouderschap over de land- en continentgrenzen heen is een heel moeilijke opdracht. Dus ja, ik ben ervoor als iedereen daar voorstander van is, maar weet ook dat een kind kan veranderen in zijn voorkeur. Misschien wil het helemaal geen contact met zijn eerste ouders. Of misschien wil het eerst niet en dan wel, of eerst wel en dan niet. Dat is verschrikkelijk moeilijk. In mijn beleving gaat dat voorbij aan de reden waarom veel kinderen worden geadopteerd.
Jullie schrijven ook in jullie rapport dat we een paradigmashift moeten doen en dat we moeten wachten tot een land van herkomst vraagt of wij kinderen kunnen opvangen die geadopteerd moeten worden. Zo werkt het natuurlijk niet. Als je niet eerst een kanaal kunt openen, als je niet eerst kunt bekendmaken aan een land van herkomst dat je effectief kandidaat-adoptieouders hebt die je op een professionele manier screent en begeleidt, die bereid zijn om zo’n kind op te vangen … Als wij in Brussel moeten wachten op een telefoontje van een land dat zegt hulp nodig te hebben voor de opvang van enkele van zijn kinderen, wordt in de praktijk niemand meer geadopteerd. Je moet eerst aan zo’n land kunnen bekendmaken wie je bent, hoe het adoptiesysteem in Vlaanderen werkt en welk soort adoptieouders en profielen je hebt, om te zien of je kunt beantwoorden aan de vraag, die vandaag meestal een vraag is over ‘special needs’-kinderen.
Dat gaat over kinderen die met hun broer en zus geplaatst moeten worden. Dat gaat over kinderen die ouder zijn. Dat gaat over kinderen die een handicap hebben of een ontwikkelingsstoornis en die wij hier vaak beter kunnen helpen dan in het land van herkomst. We zijn geen voorstander van een passieve houding, die ‘reverse flow’, in de doorgetrokken vorm omdat dit betekent dat je ook weer eindigt met nul internationale adopties. We zijn er nog altijd van overtuigd dat adoptie kwetsbare kinderen helpt en dat het een jeugdbeschermingsmaatregel is.
Er staan een aantal aanbevelingen in uw rapport die uiteraard op onze volle instemming kunnen rekenen, als het gaat over betere nazorg, als het gaat over het feit dat de registratie met back-up moet gebeuren, als het gaat over het feit dat kinderen recht hebben om te weten wie ze zijn en dat er dus ook informatie beschikbaar moet zijn over waar ze vandaan komen. Maar over dat laatste punt valt eigenlijk ook wel wat te zeggen. Als iemand altijd moet weten waar hij vandaan komt en als niet-weten een reden is om niet te adopteren, dan zullen we alle vondelingen die te vondeling worden gelegd in een ver land uitsluiten van adoptie. Dat lijkt mij absoluut niet wat we moeten doen. Ook daar pleit ik dus voor nuance. Het is niet omdat bepaalde informatie niet beschikbaar is op de geboorteakte dat een kind uitgesloten moet worden van adoptie. Ik denk dat het in Hongarije zo is dat als je kinderen adopteert die informatie niet op de geboorteakte staat, maar dat ze wel vanaf 12 jaar inzage kunnen krijgen in hun afstammingsinformatie. Dat is voor mij ook genoeg. Dat vind ik ook belangrijk.
Ik heb dus een aantal belangrijke vragen aan u en aan de minister wanneer het gaat over de principes die in het rapport naar voren worden geschoven, zowel op het vlak van methodologie als op het vlak van wat hier wordt voorgesteld als resultaat.
Voorzitter, ik zal het hierbij laten. Ik denk dat we straks nog wel op de inhoud verder kunnen gaan.
– Stefaan Sintobin treedt als voorzitter op.
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Ook onze fractie bedankt het expertenpanel voor zijn aanwezigheid en zijn werk.
Waar er begin dit jaar een rapport van de Vlaamse Ombudsdienst werd gepubliceerd over fouten bij de binnenlandse adoptie, werd op 2 september het eindrapport van het expertenpanel inzake interlandelijke adoptie gepubliceerd. Dit rapport toont aan dat er in het huidige systeem sprake is van wanpraktijken en dat dit falende systeem dringend hervormd moet worden.
In het eindrapport zijn twintig aanbevelingen geformuleerd tot heroriëntering van het adoptielandschap, met onder andere als doel de gevolgen van de wanpraktijken te verzachten en problemen in de toekomst te vermijden. Enkele aanbevelingen zijn het inperken van het aantal herkomstlanden, het afschaffen van private adoptiebureaus en ze vervangen door één dienst voor interlandelijke adoptie beheerd door de overheid, en het omvormen van de wachtlijsten voor adoptieouders tot een poule van kandidaten, zoals bij pleegouders. Daarnaast – en dat is voor onze fractie heel belangrijk – zou er ook meer ingezet moeten worden op nazorg.
De minister liet alvast via de pers weten dat hij akkoord gaat met de adoptiepauze die wordt voorgesteld door het expertenpanel. Deze adoptiepauze zou gepaard gaan met een onmiddellijke stopzetting van de instroom van nieuwe adoptieouders. Volgens de minister zou dit noodzakelijk zijn om een grondige hervorming door te kunnen voeren. Deze uitspraak kon op veel begrip rekenen bij de geadopteerden zelf, maar riep veel weerstand op vanuit andere hoeken. Zo uitten verschillende adoptiediensten reeds hun bezorgdheden omtrent dit voorstel. Zelfs de eigen coalitiepartners, de N-VA en Open Vld, waren niet te spreken over een adoptiepauze en geloofden dus niet in het voorstel.
Minister, mijn initiële vragen waren ingediend op 3 september 2021. Ondertussen hebt u onder druk van uw coalitiepartners besloten om uw visie te veranderen en het expertenpanel niet te volgen en last u geen adoptiepauze in.
Ik heb dan ook mijn vragen aan u aangepast.
In hoeverre bent u het nog eens met de aanbevelingen van het expertenpanel?
Welke veranderingen zijn voor u prioritair om aan te pakken bij de hervorming van het adoptielandschap?
Op basis van welke argumenten was u van mening dat een hervorming enkel kon door een adoptiepauze? Denkt u dat u nu de veranderingen ook kunt doorvoeren zonder een adoptiepauze?
Zult u een concreet plan van aanpak opstellen om alle hervormingen door te voeren? Welke timing stelt u daarbij voorop?
Acht u het, gezien de wisselende reacties vanuit het werkveld, niet opportuun om ook hen meer te betrekken bij de hervormingen? Zo neen, hoe kunt u verzekeren dat al deze hervormingen ook vertaald kunnen worden in de praktijk?
Minister, we zijn het er allemaal over eens dat het belang van het kind centraal moet staan. Is het dan niet hoog tijd dat we de geadopteerden in het centrum van elk debat zetten? Bent u van mening dat zij voldoende betrokken zijn geweest? Gaan zij ook nog inspraak krijgen in de uiteindelijke hervormingen?
Het rapport gaf veel mensen hoop voor een betere situatie in de toekomst. Kunt u garanderen dat dit rapport tot effectieve veranderingen in het adoptielandschap gaat leiden en dat dit dus geen dode letter blijft?
Ik heb ook nog enkele vragen voor het expertenpanel, aan mevrouw Van Asch en de onderzoekers.
Is er volgens jullie een vervolgonderzoek nodig om uit te zoeken hoeveel geadopteerden effectief getroffen werden door wanpraktijken en hoe dit percentage met de tijd evolueerde?
Worden de adoptiediensten gesubsidieerd naargelang de gerealiseerde dossiers?
Biedt de aanbeveling om adopties alleen te laten beheren door het Vlaams Centrum voor Adoptie niet veel minder garanties en transparantie dan vandaag het geval is? Wie zal het VCA dan controleren? Is het niet beter om hiervoor een beroep te doen op een onafhankelijke partij zonder politieke invloed?
Is adoptie enkel op vraag van herkomstlanden te realiseren? Hoe zien jullie dat in de praktijk? Hoe zou dit gebeuren?
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Dank u wel, voorzitter van het expertenpanel voor de toelichting en de aanwezigheid, maar ook voor het geleverde werk. Dat wil ik zeer expliciet zeggen omdat ik – en dan kijk ik een beetje naar de minister – denk: wat een jammere zaak. Hier ligt een rapport waar heel lang aan gewerkt is, waar heel veel werk voor verzet is. Daar ga ik ook van uit als ik het zie. Dan hebben we ons de afgelopen maand beziggehouden met de discussie over één woord. Je kunt allerlei vragen stellen over dit rapport, over methodologie en over wat er nog van werk verzet moet worden. Ik vind het wel een jammere zaak dat we dreigen om al de rest die in het rapport staat zomaar een stukje verloren te laten gaan. Het lijkt me ook een uitdaging van deze commissie, om vandaag, maar vooral de komende jaren meer in de diepte te gaan en ons niet alleen blind te staren op een adoptiepauze, adoptiestop of hoe je op een andere manier de adoptieprocedures zou kunnen gaan aanpassen. Straks zal het antwoord komen.
Het is natuurlijk ook niet waar dat er een politieke strijd aan de basis ligt. Het zijn niet wij die als eersten gesproken hebben over een adoptiepauze. De minister heeft ook wel degelijk in de mond genomen dat hij daarachter stond, dat hij daarvoor wilde gaan, om dan een paar weken later te zeggen dat het niet zo is. Er waren collega’s van de meerderheidspartijen die meteen de dag zelf zeiden – collega Wouters verwijst er ook naar – dat ze het er niet mee eens zijn.
Ik vind het een goede zaak dat er een publiek debat over adoptie ontstaat, maar dan moeten we wel de zorgvuldigheid hebben om het over meer te hebben dan enkel wat symbolen. Vooral omdat het – en collega Parys verwijst ernaar – een zeer gevoelig thema is. Je raakt in de essentie van mensen, in hun motivatie, hun betrokkenheid, hun engagement, hun wens om ouder te zijn, maar het gaat evenzeer over levens van mensen die het slachtoffer zijn van malversaties uit het verleden. Zorgvuldigheid bij iedereen die daarin betrokken is, is dus wel van gigantisch groot belang. Ik betreur dan ook dat vanaf het moment dat jullie jullie conclusies publiek maakten, dat dat losgeslagen is en dat het bijna onmogelijk was – ik zag dat ook aan alle telefoons en mails die ik kreeg – om als betrokkene op eender welke manier rond adoptie te weten waar het eigenlijk in essentie over gaat, welke nuances er gelegd worden en wat de toekomst is, de situatie nu is en wat het beleid zal zijn.
Ik wil ook erkentelijk zijn ten aanzien van jullie, omdat ik denk dat het zeer frustrerend werken moet zijn, maar ik vind wel dat dit een gemiste kans is en dat het misschien de uitdaging zal zijn om het nu wel op het juiste spoor te krijgen.
Ik ga niet de hele context schetsen en mijn oorspronkelijke vragen stellen. Die dateren van een aantal weken geleden. Dat lijkt mij op zich minder relevant. Er is twee weken geleden ook een communicatie gekomen vanuit de Vlaamse Regering en de minister dat er op basis van jullie expertenrapport al een aantal keuzes zijn gemaakt over wat er wel of niet komt. Maar toch wil ik een aantal dingen wat meer in de diepte proberen uit te klaren.
Collega Parys heeft al voor een stuk de methodiek geschetst. Het staat ook in het rapport zelf hoe dit rapport en alle deelrapporten tot stand zijn gekomen. Maar een van de kritieken die je wel hoort, ook bij betrokkenen in de sector, is dat ze het gevoel hebben dat er wat te weinig gekeken is naar de situatie ‘as is’, in de laatste jaren. Hoe kijken jullie naar die kritiek of die frustratie die bij een aantal mensen leeft? Een aantal dingen die op dit moment als aanbeveling in het rapport staan, brengt men eigenlijk al in de praktijk. Volgen jullie dat? Of is dat niet jullie ervaring of jullie overtuiging vanuit het rapport of vanuit de ervaring die jullie doorheen de voorbije jaren hebben opgebouwd? Dat lijkt mij wel belangrijk.
Je hebt de terugblik op het verdere en iets dichtere verleden: wat is er misgelopen en hoe gaan we daar in de toekomst mee aan de slag, met die wonden die op dat moment geslagen zijn? Je hebt een goede analyse nodig van wat de situatie vandaag is, om dan te weten wat we in de toekomst moeten doen om het om te gooien. Ik vind dat twintig zeer interessante aanbevelingen. Ik ben het misschien niet met alle nuances eens, maar ik vind het wel zeer belangrijk dat die zeer helder op tafel liggen. Het straffe van dit rapport is dat jullie er, in een zeer moeilijk thema, wel in geslaagd zijn om een aantal dingen echt open en bloot op tafel te leggen en ook aan het beleid te vragen om daar kleur in te bekennen en als samenleving de keuzes te maken waar we voor staan, wat er op een bepaald moment doorweegt en welke principes daarachter op tafel moeten komen. Dat is dus de eerste vraag: hoe kijken jullie naar de kritiek dat het te weinig gaat over de situatie zoals ze vandaag is?
Er zijn twee weken geleden een aantal beslissingen genomen door de Vlaamse Regering. Het is voor mij nog niet allemaal duidelijk welke beslissingen dat exact zijn. Hoe kijken jullie als panel naar die beslissingen? Een aantal aanbevelingen worden zeer duidelijk gevolgd. Een aantal andere worden niet meegenomen. Hebben jullie het gevoel dat jullie werk voldoende erkend is? Of geloven jullie niet in het pad dat is ingeslagen?
Een zeer belangrijke aanbeveling, een van de laatste in het rapport, is de erkenning ten aanzien van de slachtoffers uit het verleden. Ik kan mij vergissen – vandaar dat ik het heel open vraag, minister – maar ik denk dat daar nog niet echt duidelijkheid over is gegeven in de beslissingen van de Vlaamse Regering, hoe dat zal gebeuren en op welke manier dat in de praktijk zal worden omgezet. Voor mij is dat een van de belangrijkste punten, want het rapport is natuurlijk in de eerste plaats ook een terugblik op wat er allemaal is misgelopen. En ik merk ook in mijn mails, in mijn telefoons en in individuele verhalen van mensen, dat daar ook de grote nood zit: erken wat er in het verleden is misgelopen en ga daarmee aan de slag. Dat is ook een zeer duidelijke aanbeveling. Hoe kijkt u daar als minister naar? Op welke manier wilt u dat gaan doen?
Een ander groot debat is de al dan niet integratie van pleegzorg en adoptie. Ik denk dat iedereen aanvoelt dat daar misschien win-wins te maken zijn, maar dat er ook heel veel uitdagingen en verschilpunten in zitten. Ik hoor ook allerlei verklaringen over wat er al dan niet in het rapport zou staan. Ik moet zeggen dat ik het niet zo lees als wat ik al vaak gehoord heb, alsof dat één log systeem zou moeten worden, waar iedereen dan in hetzelfde traject moet. Ik kijk naar het panel en de minister. Hoe geïntegreerd zien jullie dat? Of is het poolidee eigenlijk gewoon een verwijzing naar de pleegzorg, waar ook met een poolsysteem wordt gewerkt, en pleit u voor de rest eigenlijk niet voor een integratie? Ik heb dat niet zo expliciet in het rapport gezien, maar misschien heb ik veel te snel gelezen of verstond ik bepaalde woorden niet.
Minister, als ik spreek over een gemiste kans, gaat dat natuurlijk over de communicatie. Ik vraag me af hoe dit is kunnen gebeuren. Hoe zijn we erin kunnen slagen dat er een rapport op tafel komt en dat er de dag zelf een communicatie komt uit uw hand, dat u het zo interpreteert en dat u achter de aanbevelingen staat, en dat er dan op de een of andere manier – cru gezegd – bij mij al signalen kwamen dat adoptiebureaus en zo verder al een aantal zaken aan het stopzetten waren en dat bemiddelingen al werden stopgezet, en dat dus blijkbaar zonder enige formele beslissing? Het was totale chaos op het terrein. Iedereen was in paniek. Ik denk dat er toch andere manieren geweest moeten zijn om dat op een goede manier te doen.
Ik ga niet te veel achteruitkijken. Er is ook de beslissing van de Vlaamse Regering dat met een aantal dingen aan de slag wordt gegaan en dat die moeten landen, als ik het goed heb, tegen september 2023.
Hoe ziet u dat traject? Wanneer moet alles afgerond zijn? Ik heb de voorbije weken een aantal mensen uit de sector gehoord die zeggen het gevoel te hebben dat ze de voorbije maanden niet gehoord werden als actieve actor in de oefening van het panel. Mijn belangrijke vraag daarover, minister, is de volgende. Hoe ziet u dat traject de komende twee jaar? Op welke manier wilt u alle betrokkenen – kandidaat-adoptie-ouders, bemiddelingsorganisaties, het VCA enzovoort – betrekken bij die gigantische oefening waar we voor staan? Het is heel goed om het, na alle chaos, in de regering uiteindelijk eens te raken over een aantal principes, maar het is nog iets anders om dat de komende twee jaar te verankeren.
Voorzitter, ik wilde niet te veel in herhaling vallen. Dat waren mijn belangrijkste vragen.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Ik bedank de voorzitter van het expertenpanel voor de toelichting. Collega’s, ik ga niet de vraag die ik had ingediend volledig stellen, want ze is ondertussen al wat ingehaald door de realiteit. Toen was ook niet voorzien dat we tegelijkertijd de hoorzitting met of de toelichting van het expertenpanel zouden krijgen en daarover vragen konden stellen.
Ik wil eerst een aantal algemene zaken aanhalen en daarna een aantal vragen stellen naar aanleiding van het rapport. Adoptie is een heel beladen thema. Dat ligt zeer gevoelig, daar komen veel emoties bij kijken: van mensen die al jaren geleden geadopteerd werden of relatief recent, van kandidaat-adoptanten die misschien ook al jaren in een procedure zitten … Daarom denk ik dat we daar zeer omzichtig mee moeten omgaan. Elk verhaal is anders. Er zijn heel mooie verhalen. We hebben de voorbije weken getuigenissen gehoord – ik kreeg er vandaag nog een – van mensen die gelukkig zijn, van adoptieouders die een mooi traject doorlopen hebben. Er zijn echter ook mensen die zich vragen stellen, mensen die op zoek gegaan zijn en vastgesteld hebben dat de hele procedure niet helemaal correct verlopen is wegens een aantal structurele problemen bij een bepaalde procedure in een bepaald herkomstland of wegens individuele fouten in een dossier. Er zijn dossiers gekend uit het verleden waarbij er zich wetens en willens wanpraktijken hebben voorgedaan. Er zijn er ook waarbij er met de beste bedoelingen en met de beste zorgen geprobeerd werd om een adoptietraject heel goed te laten verlopen, maar waarbij er uiteindelijk toch, ergens in die heel moeilijke procedure met veel schakels en met veel verschillende betrokken partijen, iets is misgelopen. We mogen dat allemaal niet over dezelfde kam scheren. Dat is wat er de voorbije weken, maar ook vaak de voorbije jaren als de discussie weer oplaaide, gebeurd is. Dat is eigenlijk spijtig, want dat leidt tot heel veel vragen bij mensen die geadopteerd hebben in het verleden, bij adoptiediensten, bij mensen die daar echt met heel veel deskundigheid en met hart en ziel aan gewerkt hebben. Is er bij mij ook wat misgelopen? Dat brengt bij die mensen onzekerheid en onrust teweeg.
Anderzijds mogen we natuurlijk ook niet blind zijn voor die dossiers waarbij er wel echte fouten gemaakt werden – al dan niet met opzet – en voor hoe wij erkenning en herstel kunnen bieden aan de mensen die daarvan het slachtoffer geworden zijn. Daarom wil ik er ook voor pleiten om de hele thematiek met de nodige nuance te benaderen. Daarom wil ik hier een oproep doen, waarover we het eigenlijk vorige week al eens waren met alle actoren. Ook wanneer we hierover de volgende weken hoorzittingen organiseren, laat ons dat niet allemaal in dezelfde emmer gooien en doen alsof het allemaal alleen maar kommer en kwel is of dat het allemaal alleen maar goed verlopen is. Dat is niet het geval. Elk dossier is anders.
In de loop der jaren is adoptie ook heel sterk geëvolueerd. Dat weten we allemaal. We hebben hier in het parlement – en de regering heeft dat ook al gedaan – al belangrijke aanpassingen aangebracht aan de regelgeving, decretaal, twee legislaturen geleden, ook vorige legislatuur nog. We hebben ook een resolutie goedgekeurd waarin we onder meer hebben opgeroepen tot meer toezicht, bijvoorbeeld op de contactpersonen, ook een element dat jullie aanhalen, tot het inbouwen van meer zekerheid rond projectsteun, zodat men de financiële stromen meer in de gaten kan houden en men er toch een beter zicht op kan hebben dat er niks misloopt. We hebben al een aantal zaken aangepast. Als we ertoe hebben opgeroepen dat men zou evolueren naar één dienst voor interlandelijke adoptie, dan is dat net opdat de expertise zou worden gebundeld. De vorige regering heeft daar ook formeel toe beslist, en daar wordt nu werk van gemaakt. We hebben immers zelf gezien dat, als er maar een beperkt aantal adopties kan worden gedaan via een kanaal, waarbij interlandelijk wordt gewerkt, met andere landen, culturen, talen, rechtssystemen, met contactpersonen die ginder wonen en werken en met wie je niet continu contact kunt hebben of een controle kunt doen, je nooit die honderd procent zekerheid kunt inbouwen. We moeten echter wel proberen daarnaartoe te werken. Daarom moeten we dit zo sluitend mogelijk maken. Dat is uiteindelijk de opdracht van ieder van ons, denk ik. Als we zeggen nog te geloven in interlandelijke adoptie in de toekomst, en dat heb ik uit heel veel hoeken gehoord, dan moeten we ervoor zorgen dat we dat op de best mogelijke manier kunnen doen. We mogen echter ook niet iedereen die in het verleden heeft geadopteerd, of mensen die nu in een procedure zitten en die met hart en ziel mee zorg willen dragen voor een kind, ook als dat uit interlandelijke adoptie komt, laten geloven dat dat eigenlijk niet goed zou zijn, want dat is het wél. Dat dat natuurlijk ook mee voortkomt uit een kinderwens, daar is toch niks mis mee? Ik heb de voorbije periode vaak het idee gehad dat het bijna fout is om dat te zeggen, maar daar is op zich natuurlijk niks mis mee. We moeten er echter natuurlijk voor zorgen dat het kader op een heel goede manier wordt gecreëerd.
Jullie zijn twee jaar geleden aangesteld op basis van de melding van wanpraktijken. We zijn daar toen in het parlement heel omzichtig mee omgegaan: wat zijn wanpraktijken, wat zijn misstanden? We wilden immers net het onderscheid kunnen maken tussen zaken die echt wetens en willens fout zijn gedaan, die men niets anders dan misdadig kan noemen, dossiers die zijn misgelopen omdat iemand een fout maakte, maar dat daarom niet opzettelijk deed, en dossiers waarin misschien geen formele fouten zijn gebeurd, maar waar geadopteerden of mensen die hebben geadopteerd zich niet zo goed bij voelden omdat ze de zoektocht deden en zich vragen stelden. Toen is dit expertenpanel aangesteld. Het parlement stond daar helemaal achter. Dat daar een onderzoek naar zou gebeuren, daar was vraag naar. Jullie hebben dat gedaan.
Ik hoor dat de methodologie in vraag wordt gesteld. Ik heb daar natuurlijk ook opmerkingen over gekregen. We kunnen daar natuurlijk heel diep op ingaan, maar ik wil niet meegaan in het verhaal van ‘het is juist of het is niet juist’, want dat zal ons niet verder helpen. Wat goed is, is dat we allemaal nadenken over de vraag hoe we dit in de toekomst kunnen verbeteren, maar wat we daarbij niet mogen doen, is iedereen die in het verleden heeft geadopteerd of is geadopteerd of nu in een procedure zit, onzekerheid geven of daar een slecht gevoel bij geven. Wat we ook niet mogen doen, is iedereen die nu in een procedure zit de onzekerheid geven over de periode die hij al heeft doorlopen en hoe het zit met het einde van zijn procedure. Dat zal dus altijd mijn oproep zijn: laten we alleszins toch zekerheid geven aan iedereen die al in die voorbereiding zit en soms al enkele jaren bezig is met die procedure. Dat zijn toch een aantal nuances die ik sowieso al wilde meegeven, omdat dit zo’n gevoelig thema is.
Twee zaken: jullie zijn vooreerst aangesteld om de mistoestanden of wanpraktijken te onderzoeken. Ik sluit mij aan bij wat collega Vaneeckhout heeft gezegd: in de discussie over de toekomst of over de zogenaamde adoptiepauze van de voorbije weken is dat wat weggeëbd. Dat is eigenlijk onrecht tegenover diegenen die het slachtoffer zijn geworden van wanpraktijken. Collega’s, ik denk dat het goed zou zijn dat wij als parlement de volgende periode echt samen bekijken hoe we mee een stuk erkenning en heling kunnen geven aan mensen die slachtoffer waren. Zoals we dat ook in andere dossiers hebben gedaan, bijvoorbeeld bij de gedwongen adopties of het historisch misbruik. Collega’s, ik wil echt een oproep doen dat we proberen dat op korte termijn waar te maken. Jullie doen daar een aantal heel concrete aanbevelingen voor, waarvoor ik jullie ook wil bedanken.
En dan is er natuurlijk ook punt twee: de aanzet naar de toekomst. Waarheen met interlandelijke adoptie? Jullie doen heel wat voorstellen en aanbevelingen. Ik wil op een aantal ervan eventjes verder ingaan en een aantal vragen stellen.
Jullie leggen heel sterk de nadruk op het belang van het kind. Dat is natuurlijk elementair. Maar het is natuurlijk niet zo dat we de voorbije periodes het belang van het kind nooit centraal hebben gesteld. We hebben dat de voorbije jaren, in elke aanpassing die we deden, altijd gedaan. Dat kan voor mij ook absoluut niet anders. Maar ik stel vast dat het belang van het kind anders wordt geïnterpreteerd afhankelijk van de hoek van waaruit je het bekijkt. Het wordt zelfs bijna aangevoerd ter verdediging maar ook evengoed ter afwijzing van adoptie. Ook daar denk ik dat we er met de nodige omzichtigheid mee moeten omgaan. Je moet telkens ook de individuele situatie bekijken. Hoe zien jullie dat? Binnen welk kader wordt het belang van het kind het best afgewogen? Is het aangewezen om daar een kader rond te creëren? Zijn er ook situaties waarin de opvang in een gezinscontext via interlandelijke adoptie niet te verkiezen zou zijn boven het verder opgroeien in een institutionele context? Die vraag rijst toch als je het verslag leest. Hoe verhoudt het belang van te kunnen opgroeien in een gezinscontext zich tot het belang van verbonden te blijven met de eigen omgeving, met de eigen taal, met de eigen cultuur? Ik wil nog verder gaan: is het überhaupt mogelijk om die afweging op een goede manier te maken want de uitkomsten kunnen toch verschillen van kind tot kind, van situatie tot situatie? Ik verwijs naar de vaststelling dat velen die geadopteerd werden daar als volwassene helemaal geen problemen mee ondervinden, terwijl er anderen zijn die wel het gevoel hebben ontwricht te zijn, die zich nooit echt thuis voelen. Hoe moet men dat afwegen?
Subsidiariteit is vanzelfsprekend ook een principe dat we momenteel altijd naar voren schuiven. Daar kan nog sterker op worden ingezet. Hoe kunnen we meer zorg ter plekke opnemen? Jullie verwijzen naar een aantal situaties. Als er te veel onzekerheden zijn in een herkomstland, dan moeten we daar geen interlandelijke adopties meer toestaan. Dan stel ik me de vraag: wat dan met de kwetsbaarste kinderen? Ik weet er geen antwoord op. Uiteindelijk willen we de interlandelijke adoptie pas wanneer er echt geen uitkomst is in een herkomstland, als allerlaatste oplossing maar ook als kinderbeschermingsmaatregel. Maar als we natuurlijk het kader zo slecht creëren en alleen maar kunnen adopteren uit landen waar het systeem al bijna perfect moet zijn, vallen de kwetsbaarste kinderen dan niet uit de boot? En hoe kunnen we die twee toch nog verzoenen?
Als er dan landen zijn waarvan geoordeeld wordt dat er beter niet uit wordt geadopteerd, hoe kunnen we er dan toch voor zorgen dat er vanuit ons land of vanuit onze regio humanitaire hulp wordt voorzien voor die kinderen, want anders valt juist die groep kinderen uit de boot? Wat is uw reactie als mensen zeggen dat door het opleggen van strenge voorwaarden net de meest kwetsbare kinderen niet meer in aanmerking zouden kunnen komen?
Een volgend luikje gaat over de kanalen, de kanaalcontrole en de internationale samenwerking hierrond. We zijn momenteel bezig met een fusietraject van de drie diensten. De motivatie daarvoor is expertise. Vroeger hadden we een aantal adoptiekanalen met veel adopties. Nu hebben we veel meer kanalen met maar een beperkt aantal adopties. Dat maakt het natuurlijk zeer moeilijk om die controle heel doorgedreven te kunnen voeren, terwijl we dat allemaal echt noodzakelijk vinden. Ik weet dat de mensen in de verschillende adoptiediensten echt heel hard werken en zich heel hard inzetten, ook in de contacten met de herkomstlanden, maar als je maar heel beperkt in bestaffing bent, dan is dat in die veelheid quasi onmogelijk. Dat is een van de redenen waarom we naar die fusie gaan. Jullie zeggen dat de financiering van die diensten losgekoppeld zou moeten worden van het aantal adopties. Daar valt zeer veel voor te zeggen. Het is moeilijk om bepaalde kanalen te moeten openhouden om middelen te kunnen krijgen. Je moet daar zekerheid rond creëren. We hebben in het verleden al een aantal voorstellen gedaan over controle van contactpersonen bijvoorbeeld. Hoe kunnen we dat sterker doen? Hoe kunnen we dat internationaal sterker doen? Welke rol kunnen Buitenlandse Zaken en onze ambassades daarin spelen? Wat met de projectsteun? Ik heb er daarnet al naar verwezen. Hoe kunnen we zover komen dat als projectsteun betaald moet worden, die in een fonds, zelfs in een internationaal fonds, wordt betaald, zodat we zeker zijn dat die goed terechtkomt? Is dat een meerwaarde volgens u in de beoordeling van kanalen?
We zeggen dat we de kanalen zullen screenen. U wijst erop dat dit nodig is omdat misschien niet alle kanalen even veilig zijn. In het verleden zijn er natuurlijk kanalen geschorst door het VCA. Ik mag aannemen dat telkenmale de Vlaamse overheid zou vaststellen dat een kanaal niet veilig is, ze de nodige maatregelen heeft genomen in het verleden en dit ook in de toekomst zal doen. Niettegenstaande denkt u toch dat er eigenlijk meer nodig is. Waarom denkt u dat? Op welke manier zou daarvoor dan een kader moeten worden gecreëerd?
Wat is de rol van het VCA, van de diensten? Ik denk dat we daarover verder debat moeten voeren. Er zit veel expertise bij die diensten. Anderzijds vind ik de samenwerking tussen de overheid en de diensten ook zeer belangrijk, want het kan natuurlijk niet zijn dat we wel heel veel verwachten, maar dat ze eigenlijk de middelen niet hebben om dat te doen, ongeacht de grote gedrevenheid en expertise waarmee ze zich inzetten.
Meer ouderschap? Dat is een interessante piste. Daarover hebben we vandaag nog een interessant opiniestuk kunnen lezen. Het is goed dat we ook die discussie voeren. Maar de vraag is hoe realistisch het is om toe te werken naar een collaboratief adoptieproject wanneer de eerste ouders en de adoptieouders zich duizenden kilometers van elkaar bevinden? Er zijn wellicht situaties waarin dat goed kan, maar we kunnen toch niet verwachten dat dit overal direct tot de mogelijkheden behoort.
Jullie hebben het ook over specialneedkinderen. In een eerdere resolutie hebben we vanuit het parlement opgeroepen om binnen het raadgevend comité een ethicus op te nemen omdat ik weet dat de diensten worstelen met vragen zoals tot welke leeftijd het nog goed is om een kind interlandelijk te adopteren. Als we vandaag het aantal zien en de leeftijden van kinderen die geadopteerd worden, gaat het vaak al over iets oudere kinderen. Wat met specialneedkinderen met een bepaalde zorgnood, kinderen met een beperking? Tot waar kan dat gaan? Ik heb begrepen dat de drie diensten voor interlandelijke adoptie die we in Vlaanderen hebben ondertussen zelf een traject gestart zijn en zelf vrijwillig een ethische commissie geïnstalleerd hebben. Dat is een initiatief dat heel hard toe te juichen is. Daarin gaan ze met experten vanuit diverse disciplines de discussie aan. Hoe staat u daartegenover? Moeten we ook daar een kader rond creëren? Op welke manier kan door de diensten ook of door de overheid – afhankelijk van wie welke rol toebedeeld krijgt in de toekomst – die afweging gemaakt worden?
De nazorg is natuurlijk zeer belangrijk. Daarvoor hebben we in de vorige legislatuur bij de aanpassing van het decreet ook al bijkomende inspanningen voorzien en bijkomende taken opgelegd, zowel aan de diensten als aan het steunpunt. Wat zou Vlaanderen kunnen doen als blijkt dat de informatie die destijds uit een herkomstland gegeven werd niet klopt? Moeten we dan vanuit Vlaanderen initiatieven nemen? Moeten we dan ter plaatse gaan?
Volgende week is de officiële opening van het Afstammingscentrum. Het is een parlementair initiatief naar aanleiding van de hoorzittingen rond de gedwongen adopties die we hier een aantal jaren geleden gehad hebben. Het Afstammingscentrum zou een grotere rol kunnen opnemen, ook op het vlak van nazorg en om mensen te helpen bij hun rootsvragen en hun zoektocht. Moeten de middelen die vrijgemaakt worden in het kader van adoptie – of moeten er bijkomende middelen komen – dan ook mee in de richting van het Afstammingscentrum, zodat nazorg een even sterke pijler kan worden naast het mogelijk maken van nieuwe adopties?
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Ik betreur dat het panel door sommigen gediskwalificeerd wordt of dat hun methodologie in vraag gesteld wordt omdat men het oneens is met wat er in het rapport geschreven staat. Iedereen mag het eens of oneens zijn met aanbevelingen. Uiteindelijk zal op politiek niveau beslist worden welke aanbevelingen tot verandering zullen leiden. Maar plots vinden dat experts geen expertise meer hebben omdat zij ook al eens op hun mening betrapt kunnen worden, vind ik heel bijzonder. Het is moeilijk om een prof in dit land of elders te vinden zonder een mening. Laten we dat toch niet doen. Laten we discuteren over wat te doen met het rapport en niet het rapport zelf op die manier in vraag stellen. Ik vind het jammer en ook een beetje pijnlijk voor mensen die er zeer veel tijd en werk in gestoken hebben. Bovendien is het absoluut onnodig.
Ik hoop op een discussie met een open blik die niet gewoon vertrekt vanuit het standpunt dat we altijd gewoon geweest zijn, het perspectief dat wij altijd gehad hebben, maar die misschien ook toelaat om eens met verschillende blikken te kijken en ons te verplaatsen in alle perspectieven van diegenen die betrokken zijn bij adoptie. De essentie voor Vooruit is in ieder geval dat wij voor een strikt kader pleiten. Het gaat over kinderen. Zonder de garantie dat een adoptie verloopt volgens de principes van het Haags Adoptieverdrag, mag je de adopties naar onze mening niet toelaten. Er zijn te veel verhalen van kinderen die weggehaald zijn bij hun ouders, zonder dat daar enige andere goede reden voor was dan het loutere feit dat iemand daar geld mee kon verdienen.
Het valt mij ook op dat jullie spreken over het belang van het kind. Ik geloof dat iedereen het belang van het kind voorop wil stellen. Alleen wordt dat belang van het kind vaak ingevuld vanuit het perspectief van wij die kijken, en die soms een beetje kijken met de ogen van wensouders. Als je spreekt met kinderen die geadopteerd zijn, zijn de verhalen heel verschillend. Er zijn zeker kinderen die blij zijn geadopteerd te zijn, maar tegelijk toch ook worstelen met een aantal vraagstukken waar ze onvoldoende hulp bij krijgen. Er zijn ook kinderen die op een bepaald moment in hun leven moeten vaststellen dat ze zijn weggehaald bij de ouders – hun eerste ouders, zeg maar – zonder dat die eerste ouders daar ooit om gevraagd zijn. We mogen niet onderschatten wat het betekent voor een kind om zoiets te ontdekken en wat het natuurlijk betekend moet hebben voor ouders die hun kind afgenomen werd.
Wat ik zeg, doet geen afbreuk aan de kinderwens die wensouders vanzelfsprekend mogen hebben – zij hebben evenveel recht op die kinderwens als elke andere ouder – en aan de intenties van vele mensen die betrokken zijn bij adoptie op alle mogelijke manieren. Maar het is niet omdat de intenties nobel zijn, dat in de feiten ook hetgeen gebeurt, altijd zo nobel is. Ik denk dat het belangrijk is dat we dat met zijn allen ook onderstrepen.
Minister, ik heb eerst een vraag over het proces dat is gelopen in de afgelopen periode. Ik was ietwat verbaasd over het feit dat u bij de voorstelling van het rapport een stelling innam die enkele dagen later grondig moest worden bijgestuurd. Hoe is zoiets gelopen op het niveau van de regering? Ik begrijp vanzelfsprekend dat standpunten binnen een meerderheid kunnen verschillen. Dat is ook logisch. En uiteindelijk zul je over iets akkoord moeten gaan. Maar het leek mij veeleer verrassend, ook voor uzelf, dat hetgeen u aankondigde, meteen ook duidelijk in vraag werd gesteld door andere partners. Het heeft voor veel verwarring gezorgd en misschien ook voor onnodige emoties bij mensen die erbij betrokken zijn. Waarom de keuze om op dat moment te communiceren? Was er overleg geweest? Dacht u dat dit voorwerp kon uitmaken van een akkoord? Of was u enthousiast? Sprak u namens uzelf? Dat kan ook. Ik had daar graag een beetje meer uitleg over gehad, omdat het voor deining heeft gezorgd, die vermeden had kunnen worden. En misschien heeft die er mee voor gezorgd dat het op sommige domeinen iets moeilijker is gebleken om een overeenkomst te vinden.
Het meest opvallende punt is vanzelfsprekend de adoptiepauze, die op zich geen aanbeveling is zoals de andere in het rapport, maar veeleer een manier om aan die aanbevelingen tegemoet te kunnen komen. U leek daar wel iets in te zien, om in de periode waarin het een en ander zou worden rechtgetrokken, een adoptiepauze in te lassen. Later leek het u niet zinvol om dat te doen. Hoe komt dat? Waarom denkt u dat die adoptiepauze niet meer nodig is? Ik zou het expertenpanel willen vragen of men denkt dat inderdaad ook zonder die pauze de ingrepen zullen kunnen gebeuren die nodig zijn om adopties correct te laten verlopen.
Naast die fameuze adoptiepauze zijn er een twintigtal aanbevelingen in het rapport, minister. Over sommige van die aanbevelingen heb ik al gehoord dat de regering er werk van wil maken, maar ik heb u nog niet weten reageren op elk van die aanbevelingen. Op basis van de tussenkomsten van enkele collega’s heb ik het vermoeden dat het water misschien nog wat diep kan zijn op een aantal vlakken, maar toch stel ik de heel concrete vraag: achter welke aanbevelingen staat u en achter welke niet? Van welke aanbevelingen wilt u werk maken en van welke niet? En waarom wilt u van de ene wel werk maken en van de andere niet?
Ik heb het echt over de heel concrete aanbevelingen die schuilen achter de visie in dit rapport, van een actieve naar een passieve houding, wat natuurlijk een onmiddellijke weerslag heeft op de procedure zelf en op de subsidiëring, weg van het pushen naar het maximale aantal adopties bijvoorbeeld. Maar de vraag is ook welke actoren de taak op zich nemen. Gaat u inderdaad naar één actor? Hoe gaat u dan om met het feit dat bijvoorbeeld het VCA er in het verleden niet in is geslaagd om ervoor te zorgen dat adopties hebben plaatsgehad volgens de regels van de kunst? Hoe gaan we daarmee om, dat er enerzijds wel wordt gepleit voor één orgaan, maar dat tot op heden niemand in staat is gebleken om adopties op een correcte manier te laten gebeuren? Dat is een oprechte zorg. Hoe wilt u dat doen? En aan welke actor denkt u daar?
Ik erken zeker het grote verschil tussen een frauduleuze intentie en de beste bedoelingen en goede zorgen, maar toch is er iets fout gelopen. Dat is natuurlijk zeer verschillend van karakter. Maar uiteindelijk, in essentie, is dat verschil voor dat kind niet noodzakelijk zo groot. Elke keer worden er wel belangrijke principes geschonden door een adoptie tot stand te laten komen die eigenlijk niet voldoet aan de regels van dat Haags Adoptieverdrag. Ik begrijp zeer zeker wel dat in de meeste gevallen waarbij er iets fout liep, dit niet gebeurde met een frauduleuze intentie, dat mensen oprecht elke keer de bedoeling hebben gehad om het juiste te doen. Maar ondertussen weten we ook dat dat in de feiten niet steeds het geval was.
Ik vind dat eigenlijk het meest zorgwekkend, omdat fraude opsporen en frauduleuze kanalen sluiten of kanalen sluiten waar die fraude welig tiert, één zaak is. Dat staat volgens mij ook niet ter discussie. Natuurlijk moeten wij dat doen. Maar het andere aspect, dat we er ook bij mensen die oprecht zo goed mogelijk iets willen doen, blijkbaar toch niet in slagen om een waterdicht systeem te maken, vind ik zeer zorgwekkend. Dat moet ons toch wel luidop een aantal vragen doen stellen.
Minister, ik hoop dat u me wat meer duidelijkheid kunt geven over de volgende concrete aspecten. Mijn eerste vraag gaat over de evolutie van de wachtlijsten naar een pool, waarbij men op zoek gaat naar de best mogelijke match voor een kind en waarbij men wensouders wel erkent in hun wens een kind te kunnen grootbrengen maar dat niet langer kan beloven, zoals in het verleden, toen er gewerkt werd op basis van een wachtrij. Zullen zij effectief een kind kunnen grootbrengen?
Mijn tweede vraag gaat over voldoende en aangepaste ondersteuning. Daarover hoor ik weinig rumoer. Ik neem aan dat dat iets is wat iedereen wel gerealiseerd wil zien, maar ik denk dat er toch meer moet kunnen gebeuren dan vandaag al het geval is.
Dan is er de erkenning van de wanpraktijken. Dat gaat natuurlijk verder dan louter de publieke erkenning van het feit dat er zich wanpraktijken hebben voorgedaan. Ik lees in het rapport allerlei zaken over het onafhankelijk meldpunt, het gedeelde archief en de vraag naar aansprakelijkheid. Hebt u daar al concrete antwoorden op? Ik denk daarbij aan aspecten van nazorg, zoals een echt inzagerecht, dat vandaag in de feiten heel erg beperkt wordt maar dat als heel erg belangrijk wordt ervaren door geadopteerden. Ik denk vanzelfsprekend ook aan de mogelijkheden tot het herstellen van het contact tussen geadopteerden en hun eerste families. Hoe kijkt u daarnaar? Hoe wilt u daar eventueel werk van maken, indien u op die aanbevelingen wilt ingaan?
Tot zover de vraag van de Vooruitfractie om zo concreet mogelijk een aantal paden te bewandelen, en om ook, zonder iemand met de vinger te wijzen, met een heel open blik op alle perspectieven van mensen die hierbij betrokken zijn, te proberen iets fundamenteels te veranderen aan de manier waarop wij vandaag kijken naar en omgaan met adoptie.
De heer Vande Reyde heeft het woord.
Collega’s, er werd al heel veel gezegd. Ik zal proberen niet alles te herhalen, want we zijn natuurlijk vooral benieuwd naar de feedback van de leden van het panel en van de minister zelf.
Ik wil namens mijn fractie duidelijk stellen dat wij toch ook met enige bezorgdheid gekeken hebben naar de conclusies van dit expertenpanel. De Open-Vld-fractie is absoluut niet te vinden voor het tijdelijk of geheel stopzetten van het systeem van interlandelijke adoptie – want dat is toch de focus van het rapport. Evenals vele collega’s vinden we uiteraard dat we het systeem, waar dat kan, moeten verbeteren. Uiteraard vinden wij dat we, wanneer de veiligheid en de integriteit van adoptiekanalen niet kan worden gegarandeerd, moeten optreden, zoals we in het verleden ook hebben gedaan. Maar laten we alstublieft niet het kind met het badwater weggooien en verder werken aan het verbeteren van het systeem van adoptie – dat in vele gevallen toch een zeer positief verhaal is – en het zeker niet tijdelijk of definitief stopzetten.
In die zin, collega’s en mensen van het expertenpanel, verbaast het me ook enigszins dat er begonnen werd met te stellen dat de reacties op het rapport volgens u zeer positief waren. U haalde een positieve reactie aan. Maar sta me toe om te bemerken dat er – om het zacht uit te drukken – toch ook wel heel veel bezorgde reacties waren over de eindconclusies en de eventuele acties die daaruit voortvloeien. Ik zou me dus toch niet te veel beperken tot de zaken die de conclusies bevestigen en toch ook kijken naar de gedegen bezorgdheden die de afgelopen weken geuit werden.
Mijn eerste vraag gaat veeleer over de procedure die is gevolgd. Klopt het dat de interlandelijke adoptieorganisaties tijdens het hele proces niet zijn gehoord, zoals ze zelf beweren? Als dat zo is, waarom niet? Wat is de ratio daarachter? Het lijkt mij en mijn fractie immers toch wel heel bijzonder dat je een heel proces over interlandelijke adoptie doorloopt zonder een van de voornaamste actoren daarover te horen of daarbij te betrekken. Mocht dat nog niet zijn gebeurd, dan denk ik dat we zeker hier in het parlement verder moeten overleggen met die organisaties en feedback aan hen moeten vragen. Ik had dus graag wat verdere feedback over hoe dat is verlopen.
Mijn tweede vraag gaat over de stop. Daarover is er natuurlijk al veel gezegd. Bij veel kandidaat-adoptieouders is momenteel eigenlijk maar één ding blijven hangen: werken aan een nieuw systeem dat risico’s nog verder uitsluit, oké, maar kunnen zij de garantie krijgen, tot wanneer dat systeem van kracht is, en blijkbaar wordt september 2023 naar voren geschoven, dat men momenteel kan verdergaan met de procedures die nu lopen en met de nieuwe instroom van kandidaat-adoptieouders? Daarover heeft men de afgelopen weken verschillende geluiden kunnen horen. Het zou misschien niet slecht zijn om te bevestigen dat de huidige procedures gewoon kunnen verdergaan en dat zeker de ouders die in de procedure zitten geen vrees hoeven te hebben dat zij plots met een stop worden geconfronteerd.
Het klinkt een beetje raar, maar mijn derde vraag heeft betrekking op binnenlandse adoptie. Het is ook al door de collega’s aangehaald: er werd in de berichtgeving naar aanleiding van het expertenpanel ook gesproken over verwevenheid met binnenlandse adoptie. Er waren zelfs geluiden dat er ook een tijdelijke stop op het systeem van binnenlandse adoptie moest komen tot het nieuwe poolsysteem in werking is. De verwevenheid tussen de beide is me echter volstrekt onduidelijk. Ik had dus graag toch enige verduidelijking: waarom zou die link eventueel moeten worden gemaakt? Anders had ik graag toch echt wel de bevestiging dat binnenlandse adoptie volledig buiten deze scope valt. Ik denk dat dat laatste de goede optie is. Als we de mistoestanden van interlandelijke adoptie willen aanpakken, dan moeten we toch geen dingen gaan aanpassen die daar eigenlijk niks mee te maken hebben.
Mijn vierde vraag gaat over de werking van de adoptieorganisaties. In het expertenpanel is het voorstel gedaan om vrijwel de volledige procedure onder te brengen bij het VCA, uiteraard in samenwerking met onder meer het Afstammingscentrum wat vragen over herkomst en afkomst betreft. Minister, hoe zult u verder omgaan met die suggestie? Op welke wijze zullen de adoptieorganisaties nog verder worden betrokken? Kunnen zij hun expertise de komende jaren blijven inzetten om die procedures van interlandelijke adoptie gedegen te begeleiden, uiteraard rekening houdend met de fusies waaraan ze zelf momenteel aan het werken zijn?
Mijn laatste vraag gaat over het hele voornemen om een gemeenschappelijke pool voor kandidaat-ouders te vormen, waarbij er ook een grote link met de pleegzorg zou komen. Het is ook al een paar keer gezegd: we moeten er ons toch echt wel bewust van zijn dat pleegzorg een andere insteek en dimensie behelst dan adoptie. Zomaar alles op één hoopje gooien, is finaal niet in het belang van het kind. De uitspraak dat we moeten evolueren naar een systeem dat in het belang van het kind is in plaats van, bijvoorbeeld, in het belang van de kandidaat-ouders, vind ik toch een zeer gevaarlijke en boude stelling. Zoals collega Parys en anderen ook hebben benadrukt, is dat het over het belang van het kind gaat toch wel het punt dat het sterkst wordt benadrukt in heel die procedure. Een kinderwens, het willen hebben van een kind, daar is niks mis mee. Dat vind ik ook. Dat is trouwens een positief iets in zo’n procedure. Het is echter nergens zo dat dat momenteel het voornaamste uitgangspunt is.
Als we sommige conclusies van het rapport bekijken – dat we het systeem moeten evalueren in het belang van het kind, en dat er daardoor een soort van gemeenschappelijke pool moet komen, waarbij de link met pleegzorg wordt gemaakt – dan vraag ik mij af of die conclusies niet losstaan van de realiteit van vandaag. Wat is de ratio achter die aanbevelingen? We moeten er ons echt voor hoeden om verschillende zaken door elkaar te mengen. Dat heeft geen positief effect, niet op de huidige procedures maar zeker ook op de toekomst. Als we toch willen komen tot een systeem dat misbruik nog efficiënter en beter kan uitsluiten, dan zie ik in de verste verte niet in hoe het vermengen van pleegzorg en adoptie uitsluitsel kan bieden.
Ik wil dus vernemen van het expertenpanel wat daar de ratio achter is. Wie weet kunnen jullie ons zelfs overtuigen, maar ik betwijfel dat. Anderzijds, minister, wat zijn uw gedachten daarover? Bent u akkoord met de analyse dat we ons moeten hoeden voor het op een hoop gooien van verschillende zaken? Dat zijn mijn belangrijkste bedenkingen. Daarnaast beaam ik natuurlijk veel dingen die door andere collega’s zijn gezegd. Er zijn wel goede zaken in de analyse van het expertenpanel. In alles wat te maken heeft met vragen over herkomst en afkomst moeten we de kinderen die het resultaat zijn van adoptie beter begeleiden, meer mogelijkheden geven om dingen te achterhalen, en ervoor zorgen dat meerouderschap volledig open en transparant is. Indien dat gewenst is, natuurlijk, want meerouderschap moet een optie zijn, niet voor ieder kind of elke adoptieouder is dat de meest geschikte weg. Er zijn ook veel gevallen van kinderen die contact hebben met hun biologische ouder maar dat na een tijdje niet meer wensen. We moeten de mensen daar niet toe verplichten. Ik volg wel de aanbeveling dat we daar veel meer aandacht voor moeten hebben. De oprichting van het Afstammingscentrum is daar een goede stap in. Dat gedeelte van het expertenrapport verdient voldoende aandacht in de uitwerking.
Misschien is het tijdens de vorige regeling der werkzaamheden al gezegd, ik was er toen niet, maar ten slotte denk ik dat we, naar aanleiding van wat er vandaag al is gezegd, het een en ander nog verder moeten uitklaren, bijvoorbeeld tijdens hoorzittingen in het parlement. Het kan geen kwaad dat we er rustig de tijd voor nemen om elke betrokken partij daarbij uitvoerig te horen.
Dat laatste zullen we straks bespreken.
Voor de antwoorden geef ik nu graag het woord aan de mensen van het expertenpanel, en daarna aan de minister.
We kunnen de vragen wat bundelen. Er waren veel vragen over de gevolgde methodologie. Daarvoor wil ik het woord geven aan de mensen van de VUB, die het rapport over de stakeholdersbevraging mede hebben begeleid en opgesteld.
Vooreerst wil ik jullie van harte danken voor de gelegenheid om hier uit te leggen hoe we te werk zijn gegaan, en dan wil ik een antwoord geven op de bedenkingen die we de voorbije dagen hebben gelezen in de media.
Voor ons is het belangrijkste dat de vragen die in dit onderzoek werden beantwoord heel specifiek zijn gericht op de psychosociale impact van wanpraktijken op geadopteerden, adoptieouders en eerste ouders, en op de ervaringen van het werkveld met betrekking tot die wanpraktijken. Het was niet onze bedoeling om een grootschalig onderzoek op te zetten naar adoptie, maar wel om heel concreet, diepgaand te begrijpen wat deze wanpraktijken doen met de betrokkenen. Dat is een heel delicaat onderzoek. Alleen al de werving van de participanten. Je kunt de mensen niet zomaar uitnodigen die een slachtoffer zijn. Je moet dus eigenlijk ethisch-psychologisch zeer voorzichtig en stapsgewijs te werk gaan. Dat was het opzet van de bevraging. Een van de functies van de bevraging was om ervoor te zorgen dat de mensen zich kenbaar konden maken op een anonieme wijze en ons inlichten over wanpraktijken. In de bevraging zat een uitnodiging om verder deel te nemen aan het onderzoek naar de levensverhalen en om de psychologische impact op henzelf te bevragen. Op die manier zijn we erin geslaagd om verschillende participanten te betrekken die hun authentieke levensverhalen hebben gedeeld. Dat is niet simpel. Die levensverhalen krijg je niet door een vragenlijst op te sturen en iemand eenmalig iets te laten antwoorden. Je krijgt ze door een vertrouwensrelatie op te bouwen met die persoon en door ervoor te zorgen dat er voldoende psychologische zorg is tijdens en na de bevraging. Je moet dat afsluiten op een ethisch-psychologisch verantwoorde manier.
De levensverhalen die we hebben gekregen, toonden aan hoe nefast de psychologische impact van die wanpraktijken kan zijn doorheen het hele leven van diegene die ermee wordt geconfronteerd. We hebben de verhalen afgenomen van volwassenen, om het in hun levensloop te kunnen begrijpen.
De belangrijkste bevinding is dat wanpraktijken een nefaste versterkende impact hebben op de identiteitsontreddering, op de relationele moeilijkheden met adoptieouders en latere partners, en op het opvoeden van de eigen kinderen. En er zijn de psychologische moeilijkheden, die daarmee samenhangen, die adoptie riskeert teweeg te brengen bij kinderen die werden geadopteerd.
Diegenen die hun levensverhaal met ons deelden, deelden als volwassene hun psychologisch lijden-met-lange-ij, een lijden dat adoptie, en zeker de wanpraktijken, kan veroorzaken voor hun hele leven.
Wie deze verhalen hoort, heeft geen representativiteiten nodig om te begrijpen dat het hier gaat om iets wat wezenlijk moet worden aangepakt. Kwalitatief onderzoek van deze aard naar de persoonlijke belevingswereld van mensen beoordelen we niet naar representativiteit en generaliseerbaarheid. We beoordelen het in termen van waarheidsgetrouwheid, eerlijkheid, plausibiliteit, transparantie en transfereerbaarheid. De levenservaring en de kennis van de betrokkenen die deelnamen aan het onderzoek afdoen met ‘niet-representatief’ is de zoveelste miskenning van hun leed, dat ze eigenlijk in alle vertrouwen met ons delen. Het is hoog tijd dat ze daarin ernstig worden genomen.
Dat wil ik wel benadrukken. Dit zijn mensen die hun verhaal hebben gedeeld. Dit zijn authentieke levensverhalen. We hebben geluisterd naar hun stem. Ze hebben die stem gegeven. Nu is voor ons het belangrijkste dat die stem wordt erkend en dat er dingen gebeuren die beletten dat dit in de toekomst nog kan gebeuren.
Heel belangrijk was de vraag of wij verder onderzoek wensen naar de impact en de verspreiding of het voorkomen ervan en naar de wanpraktijken. Ik zeg: neen, we weten voldoende. We weten voldoende dat er wanpraktijken zijn en we weten voldoende wat de nefaste impact is. Het is veel beter om nu onderzoek te doen naar de opvang en de nazorg voor deze personen en om te bekijken op welke manier we hen nu kunnen ondersteunen. Daar is ook een heel belangrijke vraag naar.
Ik wil nog een laatste punt maken. We hebben niet alleen gevraagd naar de kommer en kwel. We hebben ook gevraagd naar hoe een good practice er zou moeten uitzien, wat er zou moeten gebeuren. Alle aanbevelingen die in onze rapporten staan, zijn niet alleen onze aanbevelingen maar bevatten ook de stem van de betrokkenen. Wij delen dus ook hun expertise.
Mijn collega wil nu kort iets zeggen over het andere luik van het onderzoek, namelijk de ervaringen met betrekking tot wanpraktijken in het werkveld.
Vanuit het expertenpanel werd ervoor gekozen om het onderzoek te laten uitvoeren door universitaire onderzoeksgroepen die niet rechtstreeks betrokken waren bij het adoptielandschap. Het is erg belangrijk dat wij expertise hebben in kwalitatief onderzoek en niet op voorhand actief waren in interlandelijke adoptie. Zo kunnen we er met een neutrale bril naar kijken.
Wij hebben het werkveld bevraagd. Hiervoor werden stakeholders met een grote expertise na jarenlange ervaring in het Vlaamse adoptielandschap bevraagd. Sommigen zijn nog steeds actief, anderen zijn dat geweest. In dit kwalitatief onderzoek hebben we de experten uit het adoptielandschap aan de hand van diepte-interviews bevraagd. Er zijn twaalf gesprekken geweest bij zestien stakeholders. Ook hier lag de focus specifiek op hun ervaring met wanpraktijken. Het was geen grootschalig onderzoek naar interlandelijke adoptie in het algemeen. Wat nodig is, inderdaad, maar daar waren noch de tijd noch de middelen voor. We hadden erg beperkte middelen en erg beperkte tijd om dit onderzoek te voeren. In acht maanden en met een beperkte aanstelling zijn we er toch in geslaagd om zowel de geadopteerden, de adoptieouders als de stakeholders te bevragen en daarover te rapporteren.
Wij hebben enorm veel respect voor al de participanten, die de tijd en de ruimte hebben genomen om hun ervaringen in het Vlaamse adoptielandschap te delen. Dat adoptielandschap is klein en compact. Iedereen lijkt elkaar te kennen. Daarom hebben wij uit ethische en deontologische overwegingen ervoor gekozen om zo anoniem mogelijk te blijven in onze rapportage en om niet te pseudonimiseren en ook om niet met quotes te werken. Specifiek dan in het stuk over de stakeholdersbevraging van de professionals. Dat respect voor de anonimiteit van onze stakeholders was voor ons van prioritair belang. Zowel bij het afnemen van onze interviews als tijdens de analyse ervan werd het punt van saturatie bereikt. Dat betekent dat de kennis die door ons werd vergaard rechtstreeks vanuit de expertise van deze stakeholders komt. Daarom is ze zo waardevol en relevant. Want het geeft een kritische kijk op de werking van interlandelijke adoptie, met de specifieke focus op wanpraktijken. Dus niet van interlandelijke adoptie in het algemeen – ik wil dat nog eens benadrukken. De insteek was specifiek om naar wanpraktijken te kijken door de professionals, betrokken in het Vlaamse adoptielandschap zelf.
In de interviews hadden de respondenten ruim de mogelijkheid om zelf de klemtoon te leggen op wat zij belangrijk vonden. Hierbij werden ook adoptiediensten bevraagd. Wat er in de media daarover werd gerapporteerd, was dus fout: we hebben de adoptiediensten uitgenodigd voor een diepte-interview en we hebben dat ook afgenomen van hen. Hiermee werd de complexiteit van het adoptielandschap geduid. We hebben de verschillende spanningsvelden en tegenstrijdige discoursen in kaart proberen te brengen in ons rapport. Daarvoor werden alle narratieven van alle bevraagde respondenten meegenomen en verwerkt. Van iedereen die aan het woord is gekomen werd het transcript geanalyseerd en mee opgenomen in het deelrapport.
In de vragenlijsten waren er twee belangrijke uitdagingen. In ons deelrapport kunt u vinden hoe de verspreiding van de vragenlijsten is gebeurd. We waren afhankelijk van de goodwill van stakeholders in het adoptielandschap om de survey verder te verspreiden. We hebben dat meermaals gevraagd. Dat is ook gebeurd, zij het in beperkte mate. Daarnaast was het voor ons ook een uitdaging om respondenten te vinden die aan de specifieke criteria voldeden. Het was geen onderzoek naar interlandelijk geadopteerden, het was een specifieke vragenlijst voor interlandelijk geadopteerden die ouder dan 18 jaar zijn en die door een Vlaamse organisatie werden geadopteerd, in Vlaanderen terechtkwamen en weet hebben van wanpraktijken in hun adoptie. Dat is een heel specifieke groep. Het percentage dat eerder werd aangehaald en de cijfers van hoeveel mensen we zouden hebben moeten bevragen om representatief te zijn, zijn eigenlijk giswerk want we weten niet hoeveel van de interlandelijk geadopteerden er precies weet hebben van wanpraktijken en die hebben ervaren.
Daarnaast is het dan ook nog eens emotioneel gezien erg beladen. Iedereen hier heeft het al aan bod gebracht: het is een heel complex thema en het is emotioneel zeer belastend voor de betrokkene.
Ondanks al die uitdagingen hebben we toch 64 – niet 35 maar 64 – respondenten gevonden die de volledige vragenlijst hebben ingevuld. Daaruit kwam een duidelijke en ernstige psychosociale impact van wanpraktijken naar voren.
De vragenlijst werd nog enkele weken langer opengehouden dan oorspronkelijk voorzien, zodat we zoveel mogelijk mensen konden bereiken. Ik zei al dat het een complex en uitdagend traject was om zoveel mogelijk mensen te vinden. Toch wijst de vragenlijst aan dat de impact van ervaren wanpraktijken ontzettend groot kan zijn en lang kan duren, doorheen de verschillende levensfasen, tot ver in de volwassenheid. De stakeholdersbevraging toont aan dat hoewel er ontzettend veel evolutie en vooruitgang is geweest, wat ook duidelijk werd gesteld in de wetgeving en in de procedure van interlandelijke adoptie, dat het volledige uitsluiten van het risico op wanpraktijken onmogelijk is. Dat werd aangegeven door de professionals uit het werkveld zelf. De interlandelijke adoptieprocedure blijft gefragmenteerd en complex. Daardoor is er ook geen duidelijke verantwoordelijke voor het uitsluiten van deze risico’s.
Daarnaast houdt interlandelijke adoptie ook een samenwerking in met verschillende partners, ook in de landen van herkomst. Dit maakt dat België, of Vlaanderen, niet de volledige controle heeft over hoe die processen verlopen, maar wel medeverantwoordelijk is voor het goede verloop voor geadopteerde kinderen en voor de gevolgen van interlandelijke adoptie voor hen.
Ik heb geprobeerd om de andere vragen te groeperen.
Er was een vraag over de samenstelling van het panel. In de loop van onze werkzaamheden hebben inderdaad een aantal panelleden afscheid genomen. Zij werden vervangen door anderen. Een van de panelleden kreeg binnen haar eigen professionele bezigheden een nieuwe aanstelling en taak, en had enerzijds niet meer voldoende tijd en anderzijds ook niet meer voldoende onafhankelijkheid. Daarom besloot zij zelf om afscheid te nemen. Een andere onderzoeker, Sarah Heynssens, die oorspronkelijk was aangeduid, werd vervangen door Chiara Candaele. Dat was op basis van persoonlijke omstandigheden. Het was moeilijk te combineren met een aantal taken in haar gezin. Daarom heeft zij de beslissing genomen om afscheid te nemen.
Bij het begin van de samenstelling en de werkzaamheden van het expertenpanel zijn er opmerkingen gekomen dat er onvoldoende representatie was van alle verschillende belangengroepen, als ik het zo mag noemen. Daarom werd ervoor gekozen om nog twee bijkomende onderzoekers aan te werven. Ik wil daar onmiddellijk een bijkomend element aan toevoegen: onmiddellijk nadat wij van start zijn gegaan, hebben wij een consortiumovereenkomst gesloten met de drie universiteiten die nu de verschillende deelrapporten hebben opgesteld. We mogen toch veronderstellen, ook al zouden er opmerkingen kunnen zijn over het feit dat de verschillende groepen uit het werkveld niet voldoende representatief zijn, dat uit de verschillende deelrapporten wel voldoende academische druk en waarheid blijken. Op die manier werd voldoende tegemoetgekomen aan die opmerkingen.
Er waren ook vragen over de opmerkingen en de kritieken onmiddellijk na het vrijgeven van het expertenpanel. Mijn eerste reactie was dat ik het spijtig vond dat een aantal van onze zeer waardevolle aanbevelingen ondergesneeuwd zijn geraakt door een aantal pijnpunten die werden aangeduid: de adoptiepauze en een aantal andere elementen. En dat terwijl een heel pak andere elementen zeer waardevolle aanbevelingen zijn waarvan ik in de mededeling aan de Vlaamse Regering weinig heb teruggevonden. Ik hoop dat in de volgende maanden en weken duidelijk zal worden wat men daarmee zal aanvangen. Dit zijn initiatieven die wij zelf kunnen verwezenlijken op Vlaams en federaal niveau, waardoor er geen bijkomend breedschalig internationaal onderzoek nodig is. We hopen dus echt dat die aanbevelingen, waarover weinig tot niets werd gezegd, nog verder worden meegenomen.
Wij hebben inderdaad gesuggereerd dat er een adoptiepauze zou komen. Maar wij hebben daar zelf niet de termijn van twee jaar op geplakt. Ik veronderstel dat de minister zal zeggen wat er moet gebeuren na de voorgestelde termijn van 2023. Het leek ons nogal moeilijk om een volledige herstructurering van het werkveld voor ogen te hebben: niet meer werken met erkende adoptiediensten; bevoegdheden geven aan het VCA; eventueel bekijken aan wie we dan de controlebevoegdheid kunnen geven zodanig dat het VCA zelf niet over de schreef kan gaan en dat dit ons kan garanderen dat er geen mistoestanden of wanpraktijken zullen voorkomen – dat is een opmerking die wij voor onszelf ook al hadden gemaakt. Men mag niet enerzijds kunnen zeggen dat men de adoptieprocedure verder laat lopen zoals ze is, en anderzijds: ‘We gaan haar een keer volledig herstructureren.’
Daarom hebben wij ervoor gekozen om een tijdelijke stop in te lassen – ik zeg nog eens dat we daar geen termijn op hebben geplakt –, maar dat de dossiers van mensen die in een bepaald stadium van de adoptieprocedure zitten, met name adoptiedossiers waarin er een zeer concrete kindtoewijzing was, kunnen doorgaan.
Wat na 2023? Daarvoor laat ik het antwoord over aan de minister.
Er zijn veel opmerkingen gemaakt omtrent het opstellen van één poule pleegzorg/adoptie, zowel binnenlandse als interlandelijke adoptie. Als u ons rapport goed leest, merkt u dat die suggestie niet vanuit het expertenpanel komt. We hebben wel voorgesteld dat er een poule zou worden opgericht die gelijkaardig zou zijn aan deze van pleegzorg. Eén poule pleegzorg/adoptie, zowel voor binnenlandse als interlandelijke adoptie, maken, is een stap verder en het is geen suggestie die het expertenpanel heeft geformuleerd.
Dan is er nog een belangrijk punt, namelijk het concept van meerouderschap. Ik begrijp iedereen die de opmerking maakt dat dit niet voor alle dossiers mogelijk zal zijn. Waarom zijn wij tot het concept van meerouderschap gekomen? Veel van de wanpraktijken, van de mistoestanden – dat is ook een punt waarop wij terugvallen in het expertenrapport – zijn het gevolg van het feit dat veel eerste ouders slecht geïnformeerd zijn over wat een adoptieprocedure voor hen concreet tot gevolg kan hebben. Daarenboven bleek volle adoptie in verschillende herkomstlanden een juridisch instrument te zijn dat men niet kende. Daarom zijn wij tot het concept van meerouderschap gekomen. Meerouderschap heeft geen juridische waarde, maar is een soort van begrip dat een beetje aanleunt bij open adoptie. Wanneer eerste ouders, geadopteerden en adoptieouders ook later het adoptieverhaal willen of kunnen samenstellen, mag een rechtsfiguur zoals volle adoptie waarbij alle afstammingsbanden worden doorgeknipt, hen niet in de weg staan om de situatie te kunnen reconstrueren.
Ik heb verschillende malen het woord ‘nuance’ gehoord en dat is uiteraard een zeer belangrijk begrip in dit debat. Tegenover alle verhalen die verkeerd gelopen zijn, zijn er ook heel veel mooie en goede verhalen. Voor ons is het uitgangspunt of de vertrekbasis van interlandelijke adoptie dat er een volledig andere mindset moet worden ingenomen. Ook het belang van het kind is hier veel ter sprake komen. Het belang van het kind zou de voornaamste en bijna enige overweging moeten zijn. Er is mij gevraagd of het meer in het belang van het kind is om weggenomen te worden uit zijn familiale situatie om dan misschien in een institutionele setting terecht te komen dan om adopteerbaar te zijn. Wij redeneren altijd vanuit een nogal westers concept van familie of een familiale setting. De opvang van een kind kan soms ook gelegen zijn in het feit dat hij binnen zijn lokale gemeenschap kan worden opgevangen, opgevoed en geadopteerd.
Dat brengt ons bij het punt van subsidiariteit. Er zijn ook op dat vlak verschillende vragen gesteld aan de minister. Subsidiariteit betekent niet dat wij interlandelijke adoptie willen afschaffen of uitschakelen. Neen, het betekent dat adoptie als mogelijkheid kan blijven bestaan maar echt de allerlaatste mogelijkheid moet zijn.
We zouden inderdaad graag hebben dat men nog meer inzet op vervolgonderzoeken en erkenning van slachtoffers uit het verleden.
Als ik mag aansluiten bij de onderzoekers die daarnet een duidelijke uitleg hebben gegeven: er is een verwijzing naar een Nederlands rapport gemaakt. Ik wil daar een kleine opmerking bij maken. Het Nederlandse rapport is vertrokken vanuit een financiële basis. Er zijn middelen ter beschikking gesteld die vele malen het budget dat wij als expertenpanel ter beschikking hebben gesteld, overstijgen. Het budget in het oorspronkelijke besluit van minister Vandeurzen was nog veel kleiner dan het budget dat wij uiteindelijk achteraf nog hebben kunnen – bij manier van spreken – lospeuteren. Dat is ook tot op de laatste euro opgebruikt. Als u kijkt naar de mogelijkheden die ze voor het rapport in Nederland ter beschikking hebben gekregen, dan is het zo dat ze een aantal mensen voltijds ter beschikking hadden om aan dit rapport te werken. Daarenboven zijn ze ook in staat geweest om naar de herkomstlanden af te reizen. Dat zijn mogelijkheden die wij niet hadden, gezien het zeer beperkte budget.
Ik hoop dat ik niet alles te veel op een hoopje gegooid heb. Ik hoop dat ik op die manier toch een beetje tegemoetgekomen ben aan de verschillende opmerkingen die gemaakt zijn.
Minister Beke heeft het woord.
Dank u wel, collega’s en vooral dank aan het expertenpanel voor jullie omstandige uiteenzetting hier vandaag op de vele vragen die gesteld zijn, maar vooral dank voor het zeer belangrijke en bijzonder ernstige werk dat jullie verricht hebben. Zoals hier al gezegd is: men hoeft het niet altijd eens te zijn met de aanbevelingen die gedaan zijn. Er zijn ook aanbevelingen waarvan ik zelf zeg dat we er misschien over moeten nadenken. Jullie hebben dat wel met een bijzonder grote professionaliteit gedaan. Opnieuw: ik wil jullie daar heel uitdrukkelijk voor bedanken.
Het rapport is afgewerkt rond 14 augustus. Op 23 augustus heb ik het rapport in ontvangst genomen en kreeg ik in het licht van de vrijgave en de beoordeling van een mededeling daarover door de Vlaamse Regering een uiteenzetting van het panel, waarin het twintig aanbevelingen heeft toegelicht. Op 2 september werden deze aanbevelingen dan ook voorgesteld.
Ondertussen had ik op regeringsniveau een mededeling in voorbereiding om ten aanzien van de aanbevelingen een aantal krijtlijnen voor de toekomst uit te tekenen: ten eerste om de regering in kennis te stellen van de aanbevelingen en ten tweede om – en ik denk dat dat ook logisch is – te kunnen omgaan met de wantoestanden uit het verleden en vooral te kijken wat men moet doen in de toekomst. Dat is ook de rol die een minister te spelen heeft in dit soort dossiers.
Op basis van dit rapport heb ik aan de regering zeven belangrijke elementen voorgelegd met het oog op de toekomst van de interlandelijke adoptie.
Een: er is nog een toekomst voor interlandelijke adoptie. Dat is een heel belangrijk element. Collega Vande Reyde zei dat we het kind niet met het badwater mogen weggooien. Dat is juist. Het kind wordt dus ook niet met het badwater weggegooid. Er zijn andere landen die gezegd hebben dat ze met interlandelijke adoptie zullen stoppen of een pauzeknop zullen induwen, maar ze kijken niet vooruit naar wat er nadien moet gebeuren met dit hele verhaal. Een eerste belangrijk element is dus dat er nog een toekomst is voor interlandelijke adoptie. In de verschillende vragen en tussenkomsten die hier geweest zijn, heb ik niemand gehoord die gepleit heeft om interlandelijke adoptie volledig stop te zetten.
Twee: het meerouderschap is een belangrijke filosofie om om te gaan met een meer open adoptie en om een groter belang te geven aan de relatie tussen alle betrokkenen. Ook dat is hier door verschillende collega’s en ook door het expertenpanel in deze commissie daarnet opnieuw onderschreven.
Drie: er is het principe dat ‘reversed flow’ wordt genoemd, waarbij de focus verschuift van een samenwerking met heel wat actoren in het veld naar een intensieve samenwerking op het niveau van naties of landen waarbij de subsidiariteit van het belang van het kind vooropgesteld wordt en we op kindniveau dus overgaan tot adoptie op vraag van de herkomstlanden zelf.
Vier: een adoptiepauze. En inderdaad, in het expertenrapport stond geen twee jaar. Ik heb toen zelf gevraagd: wat betekent dat? Hoe lang? Want als je daar geen termijn op kleeft waarbinnen die hervorming moet gebeuren, kan dat wel eens de indruk wekken dat dat een pauzeknop is tot in het oneindige en dat die pauzeknop eigenlijk de facto een stop zou betekenen. Dan is het beter dat er klare wijn wordt geschonken. Daarom is toen gezegd dat we in twee jaar tijd die hervorming rond zouden moeten kunnen krijgen. Dat betekent dus september 2023. Vanuit die filosofie is daar toen een termijn op geplakt, uiteraard behalve – en dat hebben we ook onmiddellijk gezegd op de persconferentie – voor lopende dossiers met een kindperspectief en een regeling op maat van kandidaat-ouders die al een bemiddelingsovereenkomst hebben afgesloten, telkens met de kanttekening dat er in elk geval een bijkomende toets op het niveau van de landen zou gebeuren.
Vijf: de versterking van het nazorgbeleid. Zes: een gezamenlijke pool van adoptie- en pleegzorg. En zeven: start van een nieuwe procedure over twee jaar, in 2023.
Ik heb samen met u vastgesteld dat de belangrijke nuances die in dit verhaal aanwezig zijn, in het publieke debat nadien toch wel een stukje hebben ontbroken en dat het thema vrijwel gereduceerd is tot de vraag wie nu voor of tegen de adoptiepauze is, terwijl dat inderdaad gewoon een middel is, een instrument, bij de vraag hoe we tot een nieuw systeem komen. Dat is veel belangrijker dan de vraag wat nu het instrument is en of dat instrument dan wel het beste is of niet. Ik kan dat alleen maar samen met u betreuren, want interlandelijke adoptie – en dat is door vele collega's hier ook naar voren gebracht – is een bijzonder gevoelig thema, waar heel veel emoties mee gepaard gaan en er heel grote betrokkenheid is bij heel veel betrokken partijen. Dat behoeft wat dat betreft dus ook snelheid en duidelijkheid.
Dat heb ik ook in de schoot van de regering gezegd. En daarom hebben wij in de regering intussen ook verder gewerkt aan een akkoord dat een aantal belangrijke krijtlijnen naar voren brengt. De zeven elementen waar ik daarnet over gesproken heb, wil ik met u nog even opnieuw overlopen. Eerste uitgangspunt: er is een toekomst voor interlandelijke adoptie. Dat hebben we ook met de regering onderschreven. Twee: meerouderschap is een belangrijke basisgedachte om in de toekomst interlandelijke adoptie vorm te geven. Drie: de partnerschappen met de herkomstlanden versterken. Vlaanderen zal ter plaatse gaan naar landen waarmee we na een risicoanalyse samen willen werken of nieuwe samenwerking willen opzoeken, om te komen tot intensieve samenwerkingsverbanden. Op kindniveau wordt het systeem vervolgens gestuurd door de vraag van de herkomstlanden om binnen de gemaakte afspraken kinderen te kunnen plaatsen. Dat is de werkwijze die we zullen verankeren en waar we vandaag ook al goede praktijken rond zien.
Vier: we voorzien een bijkomende toets op het niveau van de landen en een pauze op het niveau van de herkomstlanden die onvoldoende scoren. Vijf: we versterken het nazorgbeleid. Zes: we zullen de pleegzorg en de adoptie sterker met elkaar verbinden. De manier om dat te organiseren, zullen we verder uitwerken. Daar spreekt de regering zich nog niet over uit. Maar het is wel al zeker dat de procedure pleegzorg en adoptie op het niveau van de kandidaat-ouders gedeeltelijk samen zal sporen. Ik denk dat iedereen het daar eigenlijk ook wel over eens is. Niemand zegt dat adoptie en pleegzorg een gelijkheidsteken behoeven. Iedereen weet dat de uitgangspunten verschillend zijn, maar iedereen weet ook dat bijvoorbeeld het samen laten sporen van procedures toch wel op een betere manier kan gebeuren dan tot nu toe het geval is. En last but not least: de ambitie is om deze nieuwe procedure op te starten in het najaar van 2023 en die twee jaar dus inderdaad te gebruiken om tot een nieuwe procedure te komen.
Het Vlaams Regeerakkoord voorziet dat de Vlaamse Regering de huidige praktijken rond die interlandelijke adoptie grondig onderzoekt en maatregelen neemt om interlandelijke adopties in Vlaanderen te verbeteren. Daartoe werd het expertenpanel aangesteld, dat daarstraks zijn conclusies en aanbevelingen heeft toegelicht.
De drie basisprincipes die in dat rapport vooropstaan bij interlandelijke adoptie kan ik voor 100 procent onderschrijven: het belang van het kind als voornaamste overweging, de rigoureuze toepassing van het subsidiariteitsprincipe en de geïnformeerde toestemming.
Voor mij zijn de twintig aanbevelingen – elf voor de toekomst en negen over het verleden – een belangrijke aanzet om het systeem van interlandelijke adoptie te verbeteren. We zullen dan ook een actieplan opstellen om te garanderen dat toekomstige interlandelijke adopties correct en ethisch verlopen. Ik ben dan ook bijzonder tevreden dat de Vlaamse Regering vorige week de krijtlijnen heeft uitgetekend en goedgekeurd voor een vernieuwde aanpak inzake adoptie. De Vlaamse Regering gelooft in een toekomst voor interlandelijke adoptie en herbevestigt dat daarbij het belang van het kind voorop staat.
Het concept van het meerouderschap is daarbij een belangrijk richtsnoer. Dat concept maakt het mogelijk om alle betrokkenen in het adoptieproces te erkennen. De Vlaamse Regering steunt het idee om steeds te onderzoeken of er bij alle partijen bereidheid is om contact te behouden met de biologische of eerste ouders.
De Vlaamse Regering onderzoekt ook hoe ze het bestaande nazorgbeleid nog kan versterken, met specifieke aandacht voor kinderen met bijzondere ontwikkelingsbehoeften, en werk wil maken van een verbeterde registratie en bewaring van alle adoptiegerelateerde gegevens en dossiers.
Binnen de krijtlijnen die de Vlaamse Regering heeft vastgelegd, is er geen sprake van een adoptiepauze tout court, wel van een grondige hervorming van het bestaande adoptiesysteem. Om dat te bereiken, wil de Vlaamse Regering de samenwerking op het niveau van de landen – aankomstland en herkomstland – verder versterken. Daarbij zal zorgvuldig overwogen worden welke samenwerkingen in interlandelijke adoptie behouden kunnen blijven en welke niet. De ratificatie van het Haags Adoptieverdrag is een element dat in de analyse kan worden meegenomen. Maar ook een goed werkend jeugdbeschermingssysteem in het land van herkomst is een belangrijk element.
Een eerste belangrijke stap daarin is dat er een bijkomende toetsing op het niveau van de herkomstlanden komt. Het Vlaams Centrum voor Adoptie bereidt daartoe een beslissingskader voor dat ik zal voorleggen aan de Vlaamse Regering.
Vervolgens zal het VCA ter plaatse gaan naar de landen waarmee, na een risicoanalyse, samengewerkt kan worden, om te komen tot een nieuw samenwerkingsafsprakenkader. Daarbij hoort dat bij zo’n doorstart of opstart heel goed wordt uitgelegd hoe Vlaanderen wil werken, welke kandidaat-ouders Vlaanderen heeft, voor welke kindprofielen enzovoort. Op kindniveau zal het systeem gestuurd worden door de vraag van de herkomstlanden om binnen de gemaakte afspraken kinderen te plaatsen.
Voor de lopende dossiers betekent dit het volgende. Kandidaat-ouders kunnen zich nog blijven aanmelden voor de adoptie van een ongekend kind. Wie zich reeds heeft aangemeld, kan de procedure verder doorlopen, met dien verstande dat in de toekomst enkel nog geadopteerd zal kunnen worden uit die herkomstlanden waarvan de werking de toets aan het nieuwe kader heeft doorstaan.
De bijkomende toetsing op niveau van de herkomstlanden kan wel een impact hebben. Voor landen met grote risico’s op wanpraktijken zal er geen samenwerking met het betrokken herkomstland meer mogelijk zijn. In dat geval zullen kandidaat-adoptanten de kans krijgen om zich te heroriënteren binnen het nieuwe systeem. Het staat buiten kijf dat zij daarbij een heel goede begeleiding en ondersteuning moeten krijgen.
Zodra er zicht is op het al dan niet verder samenwerken met bepaalde herkomstlanden, brengen we de betrokkenen onmiddellijk op de hoogte. Kandidaat-adoptanten zullen kunnen overschakelen naar het vernieuwde adoptiesysteem zodra dit uitgebouwd is, en dus alleszins vanaf 2023.
Hoe dit concreet vorm zal krijgen en hoe de overgang van het huidige naar het nieuwe systeem zal verlopen, kan ik in deze fase nog niet in detail toelichten.
Een belangrijke kanttekening betreft de procedure voor intrafamiliale adoptie, waarbij het VCA de opdracht heeft om interlandelijke adoptie mogelijk te maken van kinderen binnen de eigen familie. Lopende en nieuwe procedures voor intrafamiliale adoptie zullen te allen tijde verder worden behandeld. Ook voor de binnenlandse adoptie kunnen de procedures gewoon worden afgewerkt. Voor de toekomst zal nog verder worden bekeken hoe en op welk ogenblik er werk kan worden gemaakt van een meer geïntegreerd traject voor pleegouderschap en adoptie. Het vernieuwde systeem van interlandelijke adoptie moet dus ingang kunnen vinden in september 2023. Het VCA werkt momenteel op vraag van de Vlaamse Regering een actieplan uit om aan de beslissingen van de regering concreet vorm te kunnen geven.
Bij de bekendmaking van de resultaten en aanbevelingen van het expertenpanel is heel duidelijk geponeerd dat er absoluut een toekomst is voor interlandelijke adoptie – ik wil dat nog eens onderstrepen – en dat er geen sprake is van een adoptiestop. Er zijn overigens nu al een aantal landen die voor interlandelijke adoptie werken vanuit het principe van de ‘reversed flow’. Dat houdt in dat de samenwerking op kindniveau vertrekt vanuit de uitdrukkelijke vraag van het herkomstland om voor kinderen voor wie er in eigen land geen oplossing is een buitenlands adoptiegezin te zoeken. Deze praktijk sluit naadloos aan bij de principes van het Haags Adoptieverdrag, in het bijzonder bij het subsidiariteitsprincipe dat in dat verdrag centraal staat. Het is de bedoeling om deze werkwijze, waarrond vandaag al goede praktijken bestaan met een aantal herkomstlanden, verder uit te bouwen en te verankeren. In ieder geval zullen de herkomstlanden waarmee nu een samenwerking loopt op de hoogte worden gebracht van onze nieuwe manier van werken.
Er zal door het VCA maximaal worden ingezet op de communicatie met de huidige herkomstlanden teneinde de hernieuwde visie op interlandelijke adoptie kenbaar te maken. Een terughoudende benadering van interlandelijke adoptie betekent voor alle duidelijkheid niet dat we gewoon gaan afwachten tot er een vraag komt vanuit het herkomstland om met Vlaanderen samen te werken. Het betekent integendeel dat we willen werken en vertrekken vanuit een versterkt, maar tegelijkertijd ook gezond partnerschap. Dat biedt, zo wijst de praktijk vandaag al uit, voor kinderen net wel een perspectief, en wel op zo’n manier dat we wantoestanden sterker uitsluiten, en vooral wat de adoptanten en de adoptieouders betreft het risico op bijvoorbeeld trauma’s door het ontbreken van enige gegevens over het verleden verder vermijden. Of dit uiteindelijk zal leiden tot een verdere samenwerking, en met welke landen dan precies, zal afhangen van het nieuwe ethisch kader, de daaropvolgende screening van de lopende samenwerkingen en de mogelijkheden om te werken vanuit die reversed flow, maar dat dit zou kunnen leiden tot een adoptiestop, daar ben ik het dus hoegenaamd niet mee eens.
De Vlaamse Regering spreekt niet van een pool waarin kandidaat-adoptieouders en kandidaat-pleegouders worden samengebracht, en uiteraard weten we dat er verschillen zijn tussen adoptie en pleegzorg, maar we hebben wél de ambitie om een deel van het voorbereidingstraject van kandidaat-adoptieouders en kandidaat-pleegouders samen te laten sporen om op die manier alle kandidaat-ouders aan te spreken op hun bereidheid om een kind, al dan niet tijdelijk, in hun gezin te verwelkomen. De Vlaamse Regering wil dat er werk wordt gemaakt van een sterkere verwevenheid tussen pleegzorg en adoptie. Daarvoor valt, vanuit het perspectief van een kind dat op zoek is naar een warme thuis om zich veilig en adequaat te kunnen ontwikkelen, wel iets te zeggen. Vandaag wachten in Vlaanderen bijna negenhonderd kinderen op zo’n plek omdat het thuis moeilijk loopt. Het zou zonde zijn om niet alle ouders die hebben aangegeven een groot engagement voor een kind op zich te willen nemen, daarop aan te spreken. Als we de kans willen grijpen om ook alle kinderen in Vlaanderen het perspectief op opvang in een gezin te geven, dan is dit de enige logische optie. Ouders kunnen uiteindelijk zelf de keuze maken voor pleegzorg of adoptie. Mogelijk zijn ze ook voor de beide gemotiveerd. Over hoe dat traject en die samenwerking tussen pleegzorg en adoptie precies moeten verlopen, spreek ik me vandaag nog niet uit. Het agentschap Opgroeien zal in overleg met alle betrokken stakeholders – pleegzorg, adoptiediensten, Steunpunt Adoptie – tot concrete voorstellen komen.
Een geïntegreerde benadering van adoptie en pleegzorg past bovendien volledig in het concept van meerouderschap. Meerouderschap heeft betrekking op die kinderen en jongeren voor wie meer dan een of twee ouders of opvoedende figuren in hun leven belangrijk zijn.
Ze hebben of hadden hun biologische of eerste ouders, maar daarnaast ook adoptieouders, pleegzorgers of plusouders. Studies laten zien dat in allerlei verschillende gezinsverbanden van een of meer volwassenen met kinderen goed kan worden opgevoed. De intenties van de volwassenen en de inhoud van de relaties zijn veel belangrijker dan de structuur of samenstelling van het gezinsverband.
Er is ook onderzoek dat laat zien dat voor goed opvoederschap geen biologische of genetische relatie nodig is tussen de volwassenen en het kind. Wel is de emotionele band met of de kennis van de oorspronkelijke context van een kind – eerste ouders, maar ook grootouders, broers en zussen bijvoorbeeld – binnen welke gezinsvorm dan ook, cruciaal voor het welbevinden en de identiteitsontwikkeling van kinderen.
Het concept van het meerouderschap is dan ook een belangrijke leidraad voor wat het panel ‘open adoptie’ noemt, omdat alle betrokkenen in het adoptieproces erkend kunnen worden in hun relatie tot het kind. Juridisch ouderschap, in de ene of de andere vorm, biedt erkenning en gelijkwaardigheid tussen betrokkenen, met name ten aanzien van de gevolgen van de verschillende verzorgingsrelaties voor het kind. Meerouderschap kan de basisgedachte zijn om te onderzoeken of en hoe het principe van open adoptie een plaats kan krijgen in de Belgische wetgeving. Op die manier wordt volledige transparantie over de achtergrond en de identiteit van het kind, alsook over het proces dat geleid heeft tot de beslissing van een interlandelijke adoptie, gegarandeerd voor alle betrokkenen. En op zijn beurt komt dit dan weer tegemoet aan het recht van het kind om zijn ouders te kennen.
Wat de betrokkenheid van de interlandelijke adoptiediensten bij het onderzoek betreft, is het voor mij duidelijk dat de diensten zich bij het rapport niet zo goed voelden. Hun belangrijkste kritiek is dat volgens hen het historisch perspectief onvoldoende wordt genuanceerd als het gaat om de actueel gangbare praktijken in interlandelijke adoptie. Ik kan dat ergens begrijpen, maar ik denk persoonlijk dat we het rapport vooral moeten gebruiken om het in de toekomst nog beter te doen.
Voor wat het waard is, heb ik wel vastgesteld uit een addendum dat de experten-onderzoekers, verantwoordelijk voor de stakeholderbevraging, hebben toegevoegd, dat aan de drie interlandelijke adoptiediensten wel degelijk een individuele uitnodiging werd verstuurd op 3 november 2020 en dat er op 23 november, op vraag van de respondenten, een gezamenlijk gesprek heeft plaatsgevonden van ruim twee en een half uur.
Het is ook zo – en dat is belangrijk – dat we vanuit de Vlaamse Regering geloven dat de adoptiediensten met de knowhow die zij hebben opgebouwd en de competenties waarover zij beschikken, ook in het toekomstige landschap, ook in relatie tot het VCA, een belangrijke rol kunnen spelen. Ik wil de diensten vooral aanmoedigen om hun fusietraject nu snel verder te zetten en de krijtlijnen van de Vlaamse Regering te integreren in de gezamenlijke visie die zij voor hun toekomst samen met het agentschap Opgroeien uittekenen.
De komende weken worden vanuit Opgroeien gesprekken met experten en stakeholders opgestart om zo tot een actieplan en ontwerp van vernieuwd systeem te komen. Het gaat daarbij niet alleen om professionals, diensten uit de adoptie- en pleegzorgsector, onderzoekers en mensen uit de juridische praktijk, maar ook ervaringsdeskundigen, zoals geadopteerden, adoptieouders en kandidaat-ouders.
Dan kom ik tot de malversaties uit het verleden, collega Vaneeckhout. Naar analogie met het inhoudelijke concept van meerouderschap wordt het recht van ieder kind op de waarheid over zijn of haar identiteit en achtergrond onderschreven. Gebrekkige informatie, foute documentatie en onwaarheden in adoptiedossiers kunnen absoluut niet. Geadopteerden die op zoek zijn naar deze informatie, naar de ware toedracht van hun verhaal, moeten we zo goed mogelijk ondersteunen. Dit kan vandaag al, onder meer via het Afstammingscentrum. Of het ook nodig is om hiervoor een nieuw, onafhankelijk meldpunt te installeren, zoals voorgesteld in een aanbeveling, moet verder worden bekeken. Daarbij moet de vraag worden gesteld of het opportuun is om hiervoor een nieuw orgaan op te richten, dan wel dit op een andere manier aan te pakken. Ik wil me daar op dit moment nog niet over uitspreken.
Het belang van een correcte registratie van gegevens en documenten, zoals aangegeven in een andere aanbeveling, staat buiten twijfel. De regelgeving waarin wordt bepaald dat alle adoptiedossiers moeten worden bezorgd aan de Vlaamse Adoptieambtenaar is al geruime tijd in voege.
Er zal wel onderzocht worden hoe deze verplichting meer slagkracht kan krijgen en hoe een volledig digitale archivering van adoptiedossiers praktisch gerealiseerd kan worden. De aanpassingen in de federale wetgeving zijn nodig om administratieve fouten te kunnen herstellen. Dat is verder te bespreken op federaal niveau, onder meer via de Commissie van Overleg en Opvolging.
De opportuniteit van een publieke erkenning van slachtoffers van wanpraktijken in interlandelijke adoptie, zoals voorgesteld in de twaalfde aanbeveling in het rapport, vraagt mijns inziens – maar ik moet uw agenda niet bepalen, voorzitter – bijzondere aandacht van het Vlaams Parlement.
De heer Parys heeft het woord.
Minister en experten, ik dank jullie voor jullie antwoorden.
Wat de toelichting van de methodologie betreft: ik denk dat er een aantal zaken door elkaar gehaald worden. Er zijn absoluut schrijnende verhalen van mensen van wie de adoptie is misgegaan. Zij verdienen het om gehoord te worden en zij verdienen daar alle respect voor. Ik denk dat niemand in deze commissie daar anders over zal oordelen. Maar de kritiek is dat een aantal van die verhalen juist en methodologisch juist opgetekend en verzameld zijn en dat die dan eigenlijk gebruikt zijn om een generalisatie te maken over adopties, terwijl het verhalen zijn die zich echt in het verleden afgespeeld hebben. En uit die generalisaties zijn aanbevelingen voor de toekomst gekomen, zonder voldoende rekening te houden met de huidige praktijken, de huidige stand van de wetgeving en de huidige manier van werken.
Ten tweede, als ik de opdracht lees die het expertenpanel gekregen heeft, dan blijkt ook uit de uitleg dat jullie maar een deel van de opdracht uitgevoerd hebben. De opdracht zegt heel concreet dat het de bedoeling is dat de experten vanuit de kennis en de expertise van vandaag en het historisch perspectief indachtig een grondige analyse maken, waarbij zowel de zaken die misliepen of onvoldoende opgenomen werden en ervaren knelpunten, als goede ervaringen en praktijken in kaart gebracht worden, alsook de verantwoordelijkheid van de verschillende stakeholders hierin. Ik heb zojuist gehoord dat jullie effectief op zoek zijn gegaan naar mensen die te maken hebben gekregen met wantoestanden binnen adoptie. Maar de opdracht van het panel was mijns inziens ruimer dan dat.
Ik vind het ook bijzonder dat er bijvoorbeeld niet gekeken is naar wat het Haags bureau gemaakt heeft. Zij hebben een ‘guide to good practice in international adoption’. Dat mis ik eigenlijk in de conclusies en de aanbevelingen van het rapport. Ik vind het uiteraard ook jammer dat de enige universiteit, namelijk de KU Leuven die een langlopende adoptiestudie heeft, hierbij niet betrokken is geweest. Hier wordt gezegd dat jullie bijna geen middelen hadden. Als ik goed geïnformeerd ben, dan is er bijna 60.000 euro vrijgemaakt om hieraan te werken. Dat is maar een aanmerking op de methodologie.
Ook werd er in het begin gezegd: ‘We zijn vertrokken van klachten.’ Maar ik heb in jullie rapport gekeken. Over die hele periode waarover we spreken, zijn er elf klachten bij het steunpunt geïnventariseerd, een bij het VCA en zes bij het Kinderrechtencommissariaat. Daar werd natuurlijk niet gezegd welke klachten door dezelfde mensen bij verschillende instanties werden ingediend. Als ik mijn oor te luister leg, hoor ik dat er bij één interlandelijke adoptiedienst twee klachten uit 2010 zijn en een uit 2008. Een andere heeft twee klachten op zestien jaar werking en een derde heeft eigenlijk geen formele klachten. Eerlijk gezegd, daar plaats ik wel een kanttekening bij.
Als het over de inhoud gaat, heb ik niemand horen antwoorden op de vraag die ik hier het allerbelangrijkste vind: wat is onze interpretatie van de subsidiariteitsvereisten? Dat betekent dus: vinden we het beter dat een kind opgroeit in zijn eigen cultuur, maar in een voorziening waarin men nooit een kind in Vlaanderen zou laten opgroeien en waar het niet de nodige zorgen krijgt of vinden we het beter dat we het dan gezinsondersteuning geven, maar uit zijn eigen cultuur naar hier halen om met de nodige zorgen te omringen?
Uiteraard zijn er andere oplossingen en moet dat niet altijd in een andere voorziening zijn. Het kan best zijn dat er twee, drie gezinnen in een land van herkomst voor een kind willen zorgen. Dat is wat mij betreft ook een te verkiezen piste. Maar mijn vraag was heel concreet. Als we hier in Vlaanderen strijden voor de de-institutionalisering van kinderen, waarom veranderen we dan het geweer van schouder en zijn we een ander gedacht toegedaan als we hier ouders hebben die kinderen zouden kunnen de-institutionaliseren die in het land van herkomst niet de nodige zorg krijgen? Dat is de vraag waar ik van de minister geen antwoord op gekregen heb, maar ook niet van de experten. Ik stel ze dus opnieuw.
Mijn tweede vraag ging over de inhoud. Waarom is de werking van het VCA niet tegen het licht gehouden? Dat lijkt mij toch bijzonder belangrijk. Er is in die dienst een enorm personeelsverloop. Ik vrees dus ook dat we daar heel veel expertise verliezen. En er wordt mij gemeld – maar ik had dat graag geobjectiveerd gezien – dat er enorme vertragingen zitten op alle beslissingen die daar moeten worden genomen.
U hebt de beslissing van de Vlaamse Regering uitvoerig toegelicht, minister. Ik ben heel blij met wat daar beslist is. Daar staat niet ‘reverse flow’ in, in de zin van: we moeten een passieve houding aannemen. Als ‘reverse flow’ betekent dat we ervoor gaan zorgen dat we subsidiariteit eerbiedigen en dat we ons bekendmaken in dat land, maar dat we uiteraard op zoek gaan naar ouders voor een kind en niet omgekeerd, dan kan ik mij daar wel in vinden.
Ik heb nog een vraag over de opdracht die het expertenpanel heeft gekregen. Dat was eigenlijk naar aanleiding van mistoestanden in Ethiopië. Er gingen individuele verificaties gebeuren. Daar heb ik niets van gezien. Ik heb daar ook nog altijd geen informatie over gekregen. Hoe zit het daarmee? We weten dat in 2014 dat kanaal geschorst is vanwege een aantal wanpraktijken die aan het licht zijn gekomen. Het VCA heeft toen een individuele check gedaan op elk van die dossiers en elk van die dossiers is uiteindelijk afgerond mogen worden. De vraag is dus: de aanleiding van het aanstellen van het expertenpanel, hoe zit het daar nu mee? Hoe zit het met de conclusies die daaruit gekomen zijn?
Er werd in het expertenpanelrapport gezegd dat er een financiële incentive is om meer adopties mogelijk te maken, maar ook dat gaat voorbij aan de veranderingen die wij al hebben aangebracht in de vorige legislatuur wat interlandelijke adoptie betreft. Er wordt forfaitair vergoed aan elk van de drie diensten die adopties begeleiden. Enkel voor extra kanaalonderzoeken worden daar kosten voor betaald. Ik denk dat dat evident is, als je het vliegtuig moet nemen, als je daar overleg moet organiseren enzovoort, dat daar een kostenvergoeding tegenover staat. Maar zeggen dat er vandaag een financiële incentive is vanuit de diensten om meer te laten adopteren, dat stemt niet overeen met de waarheid.
Mijn laatste vraag is zowel voor de minister als voor mevrouw Van Asch. Ik heb daarjuist gevraagd uit welke landen we nog zouden mogen adopteren als wij de criteria hanteren zoals die worden voorgesteld door de experten in hun rapport. Volgens mij met bijna geen enkel, maar wat is uw visie daarop? Minister, volgt u de criteria die zijn voorgesteld door de experten in het rapport?
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Dank aan het expertenpanel en de minister voor de antwoorden. Ik heb nog enkele bijkomende vragen, vooral voor de minister. Er is nog steeds een groot gebrek aan cijfers in Vlaanderen, ook rond de psychosociale gevolgen van interlandelijke adoptie. Minister, gaat u ervoor zorgen dat er een onderzoek hierrond wordt opgestart? Zal er ook een bijkomend diepgaand onderzoek verricht worden in verband met de foutvraag en de daaruit voortvloeiende aansprakelijkheid voor wanpraktijken bij adopties uit het verleden? Wat is uw visie op het oprichten van een onafhankelijk meldpunt waar slachtoffers van adoptiefraude zich kunnen melden? Wilt u dat ook oprichten?
Er vloeit heel wat geld naar het adoptiegebeuren, maar we zien dat verenigingen die opkomen voor geadopteerden, uit de boot vallen. Bent u bereid om eventueel een overkoepelende organisatie die de belangen van de geadopteerden behartigt, te ondersteunen met middelen?
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Dank u wel, leden van het expertenpanel en minister, voor de bijkomende toelichtingen en antwoorden.
Ik denk dat het nu echt heel belangrijk is dat we het rapport niet aangrijpen als een algemene aanklacht maar wel als een heel interessante aanzet, met een aantal aanbevelingen om samen het debat aan te gaan voor het verbeteren van interlandelijke adoptie in de toekomst, om mensen die in het verleden het slachtoffer geworden zijn erkenning te kunnen geven en om hen de nodige zorg te geven. Ik denk dat dat een zaak is waarvan we in de komende periode, ook vanuit dit parlement, mee werk kunnen maken. Minister, ik dat we vanuit dit parlement zeker heel concrete voorstellen kunnen aanreiken in de oefening die u hebt aangekondigd tegen september 2023. U hebt al een kader aangegeven waarbinnen die oefening zal gebeuren. Dat is een kader dat ik kan onderschrijven en dat heel veel goede punten bevat, namelijk het geloof in een toekomst voor interlandelijke adoptie en in de manier waarop we dat zullen doen.
Ik wil er enkele zaken uitpikken en heb ook nog enkele bijkomende vragen, vooral over de tussenperiode. Mijn eerste opmerking gaat over meerouderschap. We zien in het algemeen, los van adoptie, dat er heel veel evolueert op het vlak van ouderschap. Dat situeert zich op veel terreinen en gaat van de erkenning van plusouders tot de erkenning van meeouders enzovoort. Dat moet natuurlijk ook in dit kader mee bekeken worden, dat lijkt mij een evidentie. We zullen moeten bekijken op welke manier dat kan. Dat zal niet enkel per herkomstland maar per individueel dossier bekeken moeten worden. Het is ook goed om dit niet enkel te bekijken in het kader van interlandelijke adoptie maar ook veel ruimer. Ik heb het eerder ook al gezegd: adoptie gaat niet enkel over de relatie tussen de geadopteerde en de adoptieouders, sowieso is er altijd sprake geweest van een adoptiedriehoek. Dat die versterkt wordt, kan ik alleen maar ondersteunen.
Minister, u hebt gesteld dat u aan de adoptiediensten vraagt om ondertussen de fusie verder te zetten. Ik weet dat er op dat vlak al veel voorbereidend werk geleverd werd de voorbije periode. Maar hoe moet dat dan concreet? Want momenteel weten die adoptiediensten eigenlijk niet binnen welk takenpakket ze dat zullen moeten doen. Wat behoort tot het takenpakket van de adoptiediensten en wat behoort tot het takenpakket van de overheid en van het VCA? Dat maakt natuurlijk mee het voorwerp uit van het debat dat we de volgende periode zullen voeren. Ik kan er alleen maar achter staan dat de fusie wordt verdergezet, want er werd al een heel lang traject gelopen en op een bepaald moment moet dat afgerond worden. Dat traject kent ook heel veel facetten, maar het moet goed geweten zijn binnen welk kader die zich situeren.
Een van de bekommernissen die ik binnen dat kader al meermaals heb aangereikt in mijn vragen om uitleg, is hoe het zit met de accreditering van de verschillende kanalen. Daar moeten we toch zekerheid over hebben.
Mijn volgende vraag gaat over de kanalen. U zegt dat er een bijkomende toets uitgevoerd zal worden over de kanalen op basis van wat het expertenpanel aangegeven heeft. In het verleden werden er op bepaalde momenten kanalen geschorst, omdat men ze om de een of andere reden niet meer veilig vond. Vinden jullie dan dat die oefening in het verleden, ad hoc, naar aanleiding van meldingen of naar aanleiding van bepaalde controles, te weinig is gebeurd? En hoe kunnen we ervoor zorgen dat, zelfs wanneer we nu die bijkomende toets uitvoeren van die kanalen, dit in de toekomst toch volledig in orde blijft? Want nu wordt er misschien over een kanaal gezegd dat dat helemaal in orde is en dat we daaruit kunnen adopteren, maar ik denk dat gewenning altijd een slechte raadgever is. Het is niet omdat een kanaal vandaag helemaal in orde is, dat het dat over vijf jaar ook nog is. We moeten daar continu over blijven waken.
Minister, u hebt gezegd dat het VCA momenteel werkt aan een beslissingskader. Kunt u daar meer concrete info over geven? Op welke manier gebeurt dat? Zitten daar elementen in zoals de controle van contactpersonen, zoals een betere organisatie van projectsteun, omdat dat het geheel veel veiliger kan maken, de financiële stromen veel duidelijker kan maken? Wordt dat nu al meegenomen?
We hoorden ook van de adoptiediensten dat er momenteel kindprofielen zijn voor wie zij geen kandidaat-adoptanten hebben. Dat is een beetje vreemd, maar dat is toch al langer zo. Hoe kan daar ondertussen een oplossing voor worden geboden?
Tot slot is er pleegzorg en adoptie. Als we ons natuurlijk op de plaats van het kind stellen, het kind dat nood heeft aan mensen die ervoor willen zorgen omdat het niet in de thuisomgeving op een goede manier kan opgroeien of worden verzorgd, en er wordt aan mensen gevraagd wie die zorg mee op zich wil nemen, dan kom je voor al die kinderen natuurlijk wel voor een stuk bij dezelfde vraag terecht, denk ik. Alleen krijg je na die procedure, na informatie, voorbereiding, het kenbaar maken van de mogelijkheid van pleegzorg aan kandidaat-adoptanten en zo, op een bepaald moment natuurlijk wel de splitsing en moet er de keuze zijn. Mijn grote bekommernis daarbij, en ik hoop dat we die echt heel goed kunnen meenemen de volgende periode, is dat pleegzorg in se tijdelijk is. We weten dat dat niet voor alle kinderen kan, dat er kinderen zijn waarbij er geen contact meer is of wier biologische ouders zelfs niet in beeld zijn, maar voor de meeste kinderen is pleegzorg in essentie tijdelijk en daarbij werken we aan de relatie met de biologische ouders en werken we zelfs aan een terugkeer, als die mogelijk is. Ik huiver er een beetje voor om die broze relatie te ondergraven als we pleegouders zouden laten denken dat de pleegzorg een voortraject is naar een echte adoptie. Dat is een grote bekommernis van mij. Ik denk dat we dat echt moeten bewaken.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, dat concept meerouderschap vind ik zeker een interessant concept, in die zin dat het mensen een beetje doet afstappen van het idee dat men de banden met de eerste ouder volledig moet breken om een band te kunnen opbouwen met een andere ouder. Dat zou wel eens een groot verschil kunnen maken in de praktijk: wanneer mensen er eventueel zelf voor zouden kiezen om een kind niet zelf groot te brengen en er ook geen alternatieven zijn in de directe omgeving van dat kind, door bijvoorbeeld familie of anderen daarbij te betrekken, zou men toch ook niet meteen hoeven over te gaan tot de drastische breuk. Dat lijkt me een belangrijk aspect van wat u hier vertelt. Ik denk dat dat ook inzake alle aspecten van identiteit van iemand die opgroeit en werd geadopteerd, zeer zinvol kan zijn, los van de vraag of die adoptie op een heel correcte manier tot stand is gekomen dan wel of er iets fout is gelopen. Ook kinderen die op de juiste manier zijn geadopteerd, blijven toch vaak ook nog met identiteitsvraagstukken zitten, ook later als volwassene. Daar zou onder andere dit zeker ook mee een antwoord op kunnen geven.
U zegt dat u nieuwe samenwerkingen op landniveau wilt opzoeken en dat u het op kindniveau laat sturen door de herkomstlanden. Daar gaan we dus van actief naar passief, zeg maar, maar inzake die nieuwe samenwerkingen, hoe wilt u dat aanpakken om te vermijden dat we daar toch weer de actieve houding zouden aannemen, dat we bijna de push richting adoptie zouden creëren? Hoe wilt u ervoor zorgen dat we daar aangeven dat er hier zeker mensen zijn die een kind zouden verwelkomen zonder dat dat land incentives ervaart om sneller de keuze te maken om een kind interlandelijk te laten adopteren dan het ter plaatse te laten opgroeien?
Begrijp ik uit het feit dat u die bijkomende toets voor een aantal kanalen doet dat die kanalen tijdelijk even niet worden gebruikt? Kiest u er dan voor om een aantal kanalen tijdelijk even niet te laten werken en andere wel? Of heb ik dat fout begrepen?
Dan kom ik tot de adoptieouders, de wensouders die in een procedure zitten of komen. Bent u het ermee eens dat niet noodzakelijk de volgorde van aanmelden en het vonnis dat ze krijgen, bepalend zijn voor het moment waarop zij een kind bij zich kunnen verwelkomen, maar dat men vooral naar de goede match kijkt en dit los zal staan van de eventuele wachttijd? Dat is voor mij nog wat onduidelijk.
U hebt gezegd dat u met de regering wilt nadenken over de toekomst. Ik merk dat er nog een aantal vragen onbeantwoord blijven en dat u een aantal pistes met betrekking tot een nieuwe procedure nog moet uitklaren. U hebt ook gezegd dat u op regeringsniveau eveneens wilt bespreken hoe er wordt omgegaan met wantoestanden uit het verleden. Op het vlak van erkenning en herstel biedt u weinig duidelijkheid. Is dat omdat het gesprek op regeringsniveau nog gaande is en u daar nog keuzes moet maken? Of hebt u op dat vlak ook al keuzes gemaakt? Zo ja, welke zijn dat dan? Welke aanpak staat u dan voor? Zo neen, dan kreeg ik graag wat toelichting bij het pad dat u wilt volgen, zowel in de tijd als qua procedure.
De heer Vande Reyde heeft het woord.
Ik ben vooral blij dat hier nogmaals is bevestigd dat we het kind niet met het badwater moeten weggooien en dat de minister geen brood ziet in een tijdelijke of permanente stop. We delen allemaal de bezorgdheid om het systeem beter te maken, maar dat zal niet gebeuren door een aantal dingen on hold te zetten en kandidaat-adoptieouders die nu in een procedure zitten, nodeloze belemmeringen op te leggen of in onzekerheid te storten.
Ik heb nog een aantal korte slotbemerkingen, zowel gericht naar het expertenpanel als naar de minister. We poneren nu een aantal zaken die ingevoerd zouden moeten worden of in de procedure zouden moeten worden gegooid, maar die eigenlijk al fel ingeburgerd zijn. We kijken in deze discussie soms te veel terug naar een situatie die misschien tien of twintig jaar geleden bestond of alleszins voor ik het begon op te volgen. Heel wat dingen die ik nu van het expertenpanel of van collega’s hoor, zijn toch al heel gebruikelijk.
Ik denk aan het concept van meerouderschap. Het feit dat er banden zijn tussen adoptiekinderen en biologische ouders, in samenspraak en in samenwerking met de adoptieouders, is toch al heel erg gebruikelijk. Daar zijn toch al mogelijkheden toe. We moeten ervoor oppassen dat we dit niet als enige optie zien om een aantal problemen te verhelpen, want in veel gevallen willen adoptiekinderen dat ook helemaal niet of zijn er landen die dit expliciet uitsluiten. Moeten we die kanalen dan stopzetten als dat niet gaat? We moeten er in de concrete uitwerking van het nieuwe systeem voor opletten dat we zaken die eigenlijk al goed in de adoptieprocedure zijn ingesleten, niet tot de enige optie verheffen.
Ik blijf de tendens naar een passieve houding een raar concept vinden. Uiteraard moeten we mistoestanden vermijden en kanalen sluiten die geen zekerheid geven op het uitsluiten van risico's, maar andere landen zullen die passieve houding niet aannemen. Als Vlaanderen zich volledig op een passief systeem toelegt, dan zijn er zelfs al in België andere opties en kan men naar andere deelstaten gaan, zeker ook in Europa. Het heeft echt geen zin dat Vlaanderen daarin een heel andere houding aanneemt. Alles draait om het belang van het kind, maar we moeten niet ineens een heel ander beleid voeren dan vandaag.
Ten slotte vond ik – en dat is eigenlijk niet echt aan bod gekomen – de laatste vraag van collega Van den Bossche interessant. Dat is ook een discussie die we bij binnenlandse adoptie hebben: de herstelregelingen van kinderen die onrecht aangedaan zijn in het verleden. Ik denk dat we daar, samen met de Vlaamse ombudsvrouw die daar onderzoek naar gedaan heeft, nog eens op kunnen terugkomen in de komende zittingen. Dat is geen gemakkelijk topic, maar ik ben overtuigd geraakt van de noodzaak – ook door de gesprekken die ik gevoerd heb vanuit de discussies over binnenlandse adoptie – dat we als er pertinente fouten geweest zijn, toch moeten bekijken hoe we dan herstelregelingen kunnen invoeren die daar misschien enig soelaas bieden aan de kinderen die daar slachtoffer van geweest zijn. Dat is zeker een interessante piste om verder op punt te stellen. Nogmaals: laat ons dat systeem verbeteren zonder te doen alsof we vandaag op dat vlak in de situatie van tien, twintig jaar geleden zitten. Toch dank ik u hartelijk voor de nuttige discussie. Laten we daar nu de komende weken en maanden in het parlement nog verder op doorgaan.
Het expertenpanel en de onderzoekers hebben het woord.
Dank u wel, voorzitter. Er waren nog een aantal opmerkingen omtrent de methodologie. Professor, hebt u daar nog verdere antwoorden op?
Niet speciaal, de discussies rond representativiteit lopen een beetje naast elkaar omdat we over twee verschillende begrippen van representativiteit praten: representativiteit voor kwantitatief en voor kwalitatief onderzoek. Op zich denk ik dat we voor de twee vormen van representativiteit verschillende manieren van onderzoeken doen. Er zijn andere criteria die daarvoor gebruikt worden. Daar valt niet meer over te zeggen. Laat ons kijken naar de resultaten die er uitkomen. Ze zijn waarheidsgetrouw, laat ons daar iets mee doen.
Wat betreft de opmerking dat er aanbevelingen gedaan werden over thema’s die reeds aan bod komen in de huidige adoptieprocedure: dat is ook zo in ons deelrapport over de stakeholdersbevraging. We hebben echter bewust gekozen om dat er toch in op te nemen aangezien het specifiek vanuit professionals uit het Vlaams adoptielandschap zelf kwam en het werd aangegeven als een problematisch element. Dat laat net zien dat het een indicatie is dat het toch onvoldoende uitgebouwd is. Het feit dat het vermeld werd in de interviews beklemtoont toch het belang ervan. Het was een bewuste keuze om dat op te nemen in onze rapporten. Ook is er duidelijk gesteld dat die nazorgbezoeken – dat staat ook in de deelrapporten vermeld – wettelijk verplicht zijn. Dat is er zeker bij opgenomen.
Inderdaad loopt er bij de KU Leuven een langlopend onderzoek. De aanstelling van de universitaire onderzoeksgroepen gebeurde echter door een consortiumovereenkomst waarbij de universiteiten die reeds betrokken waren bij het expertenpanel opgenomen konden worden. Bij ons was dat Sophie Withaeckx. Destijds was zij nog verbonden aan de VUB. Daarom werd er voor ons gekozen. Het is belangrijk om te duiden dat dat is vanuit onze kwalitatieve expertise als onderzoeksgroepen, zijnde Voicing Youth at Social Risk (VOICe) en Research Group Crime & Society (CRiS). Die betrokkenheid in het adoptielandschap was er niet op voorhand. Net zoals bij de Commissie Joustra was dat om de keuze te maken uit onderzoekers die niet op voorhand reeds betrokken waren in het adoptielandschap.
Het is inderdaad zo – het is belangrijk dat dat door ons als onderzoekers gesteld wordt – dat er veel geadopteerden zijn die zich goed voelen en een positieve adoptie-ervaring hebben. Onze onderzoeken wijzen ook aan dat de impact van wanpraktijken en van ontworteling door interlandelijke adoptie voor sommige geadopteerden in het algemeen echter heel groot kan zijn en van langdurige aard doorheen hun hele leven. De vraag is of we als Vlaanderen bereid zijn om dat risico te lopen.
Mevrouw Van Asch heeft het woord.
Er is een vraag gesteld omtrent de adoptiedossiers uit Ethiopië. Het is inderdaad zo dat wij geen individuele dossiers hebben onderzocht. Die klachten zijn dan eerder geuit bij het VCA, maar wij hebben als expertenpanel zelf geen concrete dossiers en concrete vragen onderzocht.
Dan is er ook nog een vraag gesteld in verband met subsidiariteit. Ik heb daarnet gezegd dat het doorgedreven toepassen van het principe van subsidiariteit niet tot gevolg heeft dat er geen adopties meer kunnen plaatsvinden. Als er voor het kind waar de heer Parys naar verwijst, het kind dat achtergelaten is, dat hiv heeft, echt geen andere oplossing is, dan is dat inderdaad een kind dat in aanmerking kan komen voor adoptie. Maar misschien moet er eerst gekeken worden naar gezinsondersteuning binnen het land van herkomst van dat specifiek betrokken kind. En eventueel moet er ook gekeken worden of er geen mogelijkheid bestaat om naar een binnenlandse adoptie te gaan, binnen het land van herkomst. Maar ik herhaal: de doorgedreven toepassing van het subsidiariteitsprincipe zal niet tot gevolg hebben dat er geen adopties meer kunnen zijn. Alleen als er niet kan worden gesproken van een aantal criteria die wij in ons onderzoeksrapport opnemen, dan pas kan er nagedacht worden over een interlandelijke adoptie.
De vraag is ook welke landen dan nog overblijven. Als u het mij eerlijk vraagt: zo weinig mogelijk, want het is altijd beter dat wij voldoende garanties en zekerheden kunnen hebben dat een kind gelukkig in zijn eigen omgeving kan worden opgenomen, en pas als het in zeer extreme situaties terechtkomt, dat het in aanmerking kan komen voor interlandelijke adoptie.
Ik heb ook nog een vraag genoteerd in verband met het meerouderschap. Ik weet dat dat op dit ogenblik in de praktijk vooral bij binnenlandse adopties wordt toegepast, maar het probleem is dat deze vorm van meerouderschap en open adoptie op dit ogenblik niet juridisch verankerd is. Adoptieouders of kandidaat-adoptanten kunnen wel de beloftes maken aan de eerste ouders dat ze informatie zullen verstrekken en contact zullen opnemen, maar dat is geen voorwaarde die opgelegd is in de wet. Als men achteraf zegt dat men zich daar eigenlijk niet goed bij voelt, is er geen enkel wettelijk instrument dat de adoptieouders kan verplichten om hun beloftes van open adoptie na te leven.
Minister Beke heeft het woord.
Collega's, ik zal nog heel kort antwoorden, want ik denk dat we nog wel een paar keren met dit belangrijke thema naar deze commissie zullen komen.
Op de vragen over het subsidiariteitsprincipe heeft de voorzitter van het expertenpanel al geantwoord. De eerste lijn is dat we afspraken moeten maken tussen landen. Dat is toch wel een belangrijk element, net om al die onbestemde vragen die er vaak vandaag nog zijn, een antwoord te kunnen geven. Ten tweede is het ook op aangeven van die landen. Als die landen zelf aangegeven hebben dat er geen plaats is en dat de jeugdbeschermingsmaatregelen die er in dat land zijn, onvoldoende een antwoord geven, kan er inderdaad gekeken worden of er bij ons, in het kader van de afspraken die we gemaakt hebben, een oplossing kan zijn of er een kandidaat-adoptiekind kan komen.
Wat betreft de link met pleegzorg, heb ik daarstraks al gezegd dat het ene geen vervanging is van het andere. Maar de procedures kunnen wel veel meer op elkaar worden afgestemd. Ik denk dat hier ook een bijzonder grote kans en opportuniteit ligt om dat te doen.
Mijnheer Parys, u had een vraag over het beslissingskader. We hebben aan het VCA de opdracht gegeven om daar een voorstel voor te maken. Ik kan er vandaag dus nog niet op antwoorden. Ik weet dat dat een delicaat onderwerp is, maar ik wil daar, net om die reden ook, vandaag geen voorafnames op doen, behalve dat het natuurlijk moet steunen op het Haagse Adoptieverdrag. Als dat voorstel er is, zullen we dat ook politiek bespreken.
Wat het bijkomend onderzoek betreft en de vraag van collega Wouters en van collega Van den Bossche over het signaal, het herstel en de erkenning, denk ik dat dit rapport al een belangrijk element vormt, evenals de politieke conclusie dat we tot een andere filosofie en tot een andere werking voor adoptie moeten komen. Ik heb zelf ook verschillende contacten gehad met geadopteerde kinderen, die ons gecontacteerd hebben. Een heel belangrijk element is dat zij zeggen dat ze willen dat het in de toekomst anders verloopt. Ik heb het al aan de voorzitter van deze commissie gezegd dat het aan het parlement is om te bekijken hoe dit verder vormgegeven kan worden. Is dat voldoende? Neen. Maar het is wel een heel belangrijk en noodzakelijk element en dat is ook wat die geadopteerde kinderen gevraagd hebben: zorg ervoor dat het in de toekomst anders gebeurt. Ik denk dat we het ook echt verplicht zijn aan deze mensen om daar allemaal – en ik voel daar een groot draagvlak voor in deze commissie – onze schouders onder te zetten.
Collega Schryvers, u had een vraag over de adoptiediensten. Die diensten zijn zelf vragende partij om verder te werken aan die fusie. De krijtlijnen hebben we al uitgetekend. Daarom vond ik het belangrijk om voortgang te maken met het rapport dat werd opgeleverd in de richting die we daarmee willen uitgaan met de regering. Ik denk dat de vragen rondom de fusiebeweging hand in hand kunnen gaan met een gesprek over de opdracht voor de toekomst. Ik denk dat het belangrijk is dat we die dialoog verderzetten.
Dan ga ik nog even in op die kanalen. Vandaag werken we vooral reactief: we treden op wanneer we vermoeden dat er iets niet in orde is en werken daarbij vanuit een sterk partnerschap. We willen in de toekomst meer proactief werken met die landen.
Wat de pleegzorg betreft, collega Schryvers, kan ik u het volgende meedelen. In se is pleegzorg tijdelijk en is adoptie definitief. Dat is misschien het belangrijkste onderscheid tussen die twee vormen van aanpak. Niemand heeft gezegd dat we alles op een hoopje moeten gooien. Maar ik denk wel dat we een aantal procedures beter op elkaar kunnen afstemmen. Het werd hier al eerder naar voren gebracht: uiteraard is er absoluut niets mis met een kinderwens. Dat heeft nooit iemand beweerd, denk ik. Alleen is het uitgangspunt bij adoptie en pleegzorg wel: we hebben een kind waarvoor we een plaats zoeken. Dat is het fundamentele uitgangspunt. Hoe kunnen we dat op de best mogelijke manier invullen? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat die twee elementen samen bespreekbaar worden gemaakt, dat die procedures samen verlopen? Want vandaag zijn het twee parallelle circuits, waarbij je, als je in het ene circuit een procedure hebt doorlopen, parallel daaraan nog eens hetzelfde circuit moet doorlopen. Wel, als je aangetoond hebt dat je een goede vader of moeder bent als kandidaat-pleegouder en je hebt daarvoor je merites aangetoond, dan zegt dat ook wel iets over je kandidaatschap voor adoptieouder. Ik denk dat we veel meer tot afstemming moeten komen op dat vlak.
Wat het meerouderschap betreft, dat hier ook al aan bod werd gebracht, denk ik dat we vooral meer zorg moeten dragen voor de bestaande relaties en voor de manier waarop we die een grotere waardering kunnen geven.
De vragen over de erkenning en het herstel heb ik al beantwoord.
Collega Vande Reyde, ik ben het niet helemaal met u eens als u zegt dat we moeten oppassen, want dat, als wij het niet doen, anderen het zullen doen. Ik vind dat eerlijk gezegd niet het juiste uitgangspunt. Het is niet omdat men in andere landen misschien kandidaat-adoptiekinderen aanvaardt waarvan wij hier allemaal vinden dat dat in de toekomst niet meer kan, dat we dat maar moeten voortzetten omdat ze dat in die andere landen ook doen. Dat vind ik geen goed uitgangspunt.
We moeten ook de cijfers voor ogen houden: tien jaar geleden waren er tweehonderd adopties, vandaag twintig. Dat is gewoon een realiteit waarmee we moeten leven. Wat, denk ik, vandaag voor ons allemaal belangrijk is, is dat we nog een toekomst zien in interlandelijke adoptie, maar dat we wel vinden dat het een andersoortige interlandelijke adoptie moet zijn. Daar moeten we allemaal samen aan werken.
Voorzitter, dat is wat ik daar nog aan wilde toevoegen.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, u antwoordde op mijn vraag dat het rapport zelf al een belangrijke vorm van erkenning is dat mensen ook willen dat het in de toekomst anders verloopt. Ik geloof dat zeker, maar u zei ook dat dat niet voldoende is. In het rapport zelf staan een aantal aanbevelingen daaromtrent, omtrent die erkenning, omtrent mogelijkheden tot herstel, onder andere de oprichting van die tijdelijke commissie voor erkenning en bemiddeling bij wanpraktijken, het onafhankelijke meldpunt, het gedeelde archief, de vragen naar aansprakelijkheid die er nog zijn, het echte inzagerecht in het kader van contactherstel. Dat zijn een aantal heel concrete aanbevelingen. Ik vind dat ook een van de verdiensten van het rapport, dat men heel concrete aanbevelingen kon doen. U lijkt daar niet op in te gaan. Mijn vraag ter zake blijft dus: is dat omdat u er nog geen keuze over hebt gemaakt of u dat soort zaken zou willen doen, of is dat simpelweg omdat u dat als een evidentie beschouwt en het daarom niet zo heel duidelijk hebt vermeld? Ik geloof immers zeker dat het rapport zelf een zeer belangrijke bron van steun en erkenning is voor veel mensen en dat ook zij wensen dat zaken in de toekomst anders verlopen, maar sommige mensen hebben ook nog hun individuele verhaal en zijn ter zake ook nog op zoek naar een vorm van heling voor henzelf en mensen rondom hen, en ik denk dat wij daar ook een rol in kunnen spelen. Eerder hebben wij in deze commissie toch al een aantal initiatieven genomen voor mensen die in het verleden niet altijd de behandeling kregen die zij hadden verdiend. Ik weet dat het niet om een ontzettend grote groep mensen gaat, maar het gaat wel om mensen voor wie dit iets heel ingrijpends is in hun leven, en ook in het leven van de mensen errond. Ik zou dus toch willen vragen of men daar ook veel aandacht voor kan hebben en, mocht u daar nu nog niet concreter op kunnen antwoorden, of we daar op een later moment op kunnen terugkomen.
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Ik dank het panel en de minister voor de bijkomende antwoorden. Ik heb eigenlijk geen opmerkingen meer, maar ik wil even een visie van onze fractie geven. Het eindrapport bevat vele en terechte aandachtspunten en aanbevelingen die essentieel zijn om die interlandelijke adoptie grondig aan te pakken en om de nodige ingrijpende hervormingen door te voeren. We hopen als fractie ook dat er zo veel mogelijk van die aanbevelingen aan bod zullen komen en dat die ook zullen worden uitgevoerd, want in de praktijk zien we toch nog jammer genoeg dat het vaak nog gaat om een kind zoeken voor een wensouder veeleer dan om een ouder zoeken voor een kind. Het kind moet altijd centraal staan. Adoptie is ook kinderbescherming. Als je niet kunt garanderen dat het systeem van kinderbescherming foutloos loopt, dan moet je het stoppen. Als we het kindperspectief centraal willen stellen en kwetsbare kinderen niet in de steek willen laten, moeten we dat durven te benoemen, dat in vraag durven te stellen en zeker te veranderen. Meer dan ooit is er in dat adoptiedebat nood aan een ethisch kader, correcte informatie en uitwisseling van ervaringen, met geadopteerden in het centrum van het debat.
Afsluitend, in aanloop naar de hoorzitting, zou ik echt dit boek #HetGevoelGeadopteerd willen aanbevelen aan ieder van ons. Het is een boek met acht verschillende getuigenissen van geadopteerden van verschillende leeftijden en verschillende achtergronden. Dit boek is eigenlijk bedoeld als een eyeopener, voor de lezer, maar ook voor politici, voor ons. Het is ook een roep van hen om dus echt wel een stem te krijgen in heel dat adoptiedebat.
De vragen om uitleg, de interpellatie en de gedachtewisseling zijn afgehandeld.