Report meeting Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de resultaten van een studie inzake de werkdruk en het risico op een burn-out bij het onderwijspersoneel
Vraag om uitleg over de ontevredenheid en stress bij het onderwijspersoneel
Report
– Wegens de coronamaatregelen werden deze vragen om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Grosemans heeft het woord.
Minister, uit een onderzoek van de KU Leuven blijkt dat meer dan 7 op de 10 leerkrachten ontevreden zijn over de werkdruk in het onderwijs. De studie van professoren Ralf Caers en Cindy Moons werd afgenomen bij 3700 respondenten en peilde naar de druk die het Vlaamse onderwijspersoneel ervaart op de werkvloer. Uit de bevindingen blijkt dat de situatie allerminst rooskleurig is. De onderzoekers spreken zelfs van dramatische cijfers en concluderen dat bijna 1 op de 3 leerkrachten kans maakt op een burn-out.
De studie toont eveneens aan dat leerkrachten heel wat moeite hebben om hun job los te laten. Bijna de helft van het onderwijspersoneel geeft aan vaak of altijd na acht uur 's avonds aan het werk te zijn, 45 procent werkt op zondag en 57 procent komt bijna nooit tot rust tijdens de week. Dat maakt het risico op burn-outs reëel: zo loopt respectievelijk 17,3 en 10,2 procent van het personeel een hoog of zeer hoog risico op burn-out.
U ondernam al heel wat initiatieven om de situatie op de werkvloer te verbeteren, zoals de aanpak van planlast, de inspiratiegids werkbaar werk en zo verder. U investeert daarnaast ook volop in extra handen op de werkvloer, onder meer via de bijsprong. De onderzoekers geven ook aan dat het enorm belangrijk zal zijn om de werkdruk te doen dalen. Toch blijven de cijfers zorgwekkend. Ik heb daarom de volgende vragen voor u. Plant u bijkomende maatregelen om de job van het onderwijspersoneel werkbaarder te maken? Indien ja, welke? Het onderzoek toont aan dat onderwijspersoneelsleden moeite hebben om hun job los te laten. Op welke manier kunt u daar als minister iets aan doen? Zal daar aandacht voor zijn in de inspiratiegids werkbaar werk?
Mevrouw Beckers heeft het woord.
Minister, mijn vraag is gebaseerd op hetzelfde onderzoek dat mevrouw Grosemans net heeft toegelicht. Ik hoef de cijfers dus niet te herhalen.
We weten allemaal dat veel leerkrachten met een heel erg grote passie lesgeven en veel van zichzelf in de lessen steken, maar dat ze omgekeerd dan ook veel van dat werk letterlijk en figuurlijk mee naar huis nemen. Voor veel leerkrachten is er dan ook weinig verschil tussen hun werktijd en hun leef- en interessetijd. Denk bijvoorbeeld maar aan onze geschiedenisleerkracht, die 's avonds nog volop documentaires of krantenartikels zit te bekijken, omdat ze die eventueel nog kunnen gebruiken in de lessen, of aan de kleuterleider of -leidsters die in het weekend knutselwerkjes zit te maken enzoverder. Dat leidt tot een vicieuze cirkel, waarin er weinig tijd is om te herstellen, waardoor natuurlijk ook de draagkracht van onze leerkrachten afneemt.
Het gevolg daarvan is natuurlijk dat de kans op een burn-out zeer reëel is. 17,3 procent van het personeel loopt op die manier een hoog risico om uit te vallen, 10,2 procent geeft een zeer hoog risico aan, wat opgeteld uitkomt op een kleine derde van de bevraagde populatie. Het risico is bij mannen even groot als bij vrouwen, en ook even hoog bij jongere als bij oudere leerkrachten.
De bevindingen sluiten ook aan bij andere indicatoren, zoals de cijfers van het Agentschap voor Onderwijsdiensten (AGODI) inzake ziekteverzuim, waar we ook zien dat het aantal opgenomen ziektedagen als gevolg van psychosociale redenen steeds meer toeneemt. Psychosociale factoren zoals stress, burn-out en depressie zijn de belangrijkste redenen voor afwezigheid door ziekte bij leraren, namelijk 39,6 procent van alle ziektedagen. Bij leraren ouder dan 55 jaar neemt dat toe tot 45,6 procent, dus bijna de helft. Maar deze studie toont alvast ook aan dat er heel wat leerkrachten zijn die zich nog niet tot dat ziekteverlof wenden, maar die toch blijven doorwerken en op die manier natuurlijk op het randje staan van uitval door overmatige stress, burn-out en gerelateerde problematieken.
Hoe evalueert u de resultaten van de studie van professor Caers en professor Moons? Om de werkdruk te doen dalen, moet er volgens de onderzoekers extra personeel komen, meer handen in de klas dus, zowel op onderwijzend als op ondersteunend vlak. Wat betreft dat onderwijzende aspect hebt u in de schoot van deel 1 van de visienota ‘Van kwetsbaar naar weerbaar’ al een tijdelijke verderzetting van de bijsprong voorzien en in het programmadecreet ook een verlenging van het lerarenplatform ingesteld.
U zet in deze visienota ook enorm in op het aanpakken van psychosociale problemen bij leerlingen, maar we moeten natuurlijk ook blijven waken over het psychosociaal welzijn van onze leraren. Zal in het nog te verschijnen deel 2 van deze visienota omtrent de versterking van leraren, lerarenopleiders en schoolleiders hierop worden ingegaan? Welke concrete initiatieven zullen hier dan, als u positief antwoordt op deze vraag, ter zake in staan?
Uit de studie blijkt dat er een grote ontevredenheid heerst over de werkverdeling. Hoe zult u die ontevredenheid wegnemen? U wees al meermaals op het feit dat u de planlast wilt terugdringen middels uw viersporenmodel van de onderwijsinspectie. Algemene planlastreducering zodat leraren zich meer kunnen concentreren op hun kerntaken is uiteraard een goed voornemen waar we allemaal achterstaan. Minister, zijn er toch niet meer initiatieven nodig die ervoor zorgen dat de zogenoemde vlakke loopbaan van onze leerkrachten tegengegaan wordt, zodat voor leraren die dit nodig hebben, er langs de ene kant meer uitdagingen en doorgroeimogelijkheden geboden kunnen worden en er langs de andere kant een gepastere werkverdeling voorzien kan worden voor de leraren die dan bijvoorbeeld een gedeeltelijke time-out kunnen gebruiken? Ik denk dan bijvoorbeeld aan leerkrachten die reeds vele jaren op de teller hebben en dus ook veel ervaring hebben.
Minister, naast de puur preventieve kant is er natuurlijk ook de meer curatieve kant, die al op de werkvloer aangepakt kan worden, namelijk het snel detecteren van personeelsleden die tegen een burn-out aanlopen. Het is dus belangrijk dat collega’s, maar ook vooral de leidinggevenden de signalen van een burn-out kunnen herkennen en er gepast mee kunnen omgaan om samen met het desbetreffende personeelslid tot een oplossing te komen alvorens dit leidt tot langdurige afwezigheid. Minister, zult u inzetten op professionalisering ter zake bij de leidinggevenden in ons onderwijs? Zult u eventueel extra inzetten op een vertrouwenspersoon op de werkvloer die deze problematiek zou kunnen aanpakken? Moet hier meer een actieve benadering komen?
Welke andere initiatieven zult u nemen ter preventie van burn-out en andere psychosociale problemen in het onderwijs? Hoe zult u ervoor zorgen dat de vaak verstoorde werk-leefbalans bij ons onderwijspersoneel meer in evenwicht kan worden gebracht?
De heer Danen heeft het woord.
Mijn vraag is gebaseerd op dezelfde studie. Ik ga me beperken tot de meest in het oog springende resultaten ervan. Ze zijn al voor een stuk weergegeven door mijn collega’s.
Het komt erop neer dat een grote groep leerkrachten zich niet goed voelt op de werkvloer. Dat is een beetje de conclusie uit de studie. Daar blijkt onder andere uit dat maar liefst een op de drie een burn-out riskeert, dat er grote ontevredenheid heerst over de werkdruk en dat meer dan de helft van de leerkrachten nooit tot rust kan komen tijdens de week.
De gevolgen van die bevindingen zijn niet min. Het probleem is dat veel personeelsleden dreigen om in een negatieve spiraal terecht te komen. Als je weinig kan loskoppelen van het werk, dan weegt dat op je privéleven. Dat maakt het tot rust komen extra moeilijk. Het gevolg is dan weer dat de draagkracht afneemt en ook de reguliere taken extra zwaar aanvoelen. Dat is heel jammer om vast te stellen.
Een ander opvallend en toch wel zorgwekkend resultaat is het gegeven dat slechts 45 procent tevreden is over de kwaliteit van hun werk. Dat is niet de eerste studie over de werkdruk van leerkrachten, maar wel de meest dramatische.
Minister, wat is uw reactie op deze cijfers?
Speelt er hier een corona-effect?
En vooral, wat gaat u doen om de leerkrachten te ondersteunen en terug te laten keren naar hun kerntaken?
Minister Weyts heeft het woord.
Ik ga misschien niet ingaan op de bevraging zelf die georganiseerd werd door KU Leuven en de Algemene Centrale der Openbare Diensten (ACOD), die heel toevallig gecommuniceerd werd tijdens het lopen van de cao-onderhandelingen (collectieve arbeidsovereenkomst). Maar ik kan u wel zeggen wat wij al doen en nog zullen doen.
Ten eerste zorgen meer handen in de klas vanzelfsprekend voor een verlaging van de werkdruk voor bijna iedereen. We investeren in extra helpende handen. Voor het basisonderwijs vanaf volgend schooljaar hebben we het lerarenplatform dat gedurende drie schooljaren wordt verlengd. U weet dat een kostprijs van 15 miljoen euro wil zeggen dat 1621 voltijdsequivalenten (vte’s) via die weg aan de slag kunnen.
We hebben ook nog verschillende initiatieven ter tafel liggen in het kader van de cao-onderhandelingen, waarop ik nog niet vooruit kan lopen. Wat we ook wel al hebben vastgelegd, is 12 miljoen euro extra voor zorg en taalintegratie en voor SES-lestijden (socio-economische status) zo’n 19,5 miljoen euro. We hebben ook bijkomende investeringen via de bijsprong, wat voor het basisonderwijs een extra betekent van 34 miljoen euro, en voor het secundair onderwijs 51 miljoen euro.
Als je al die bedragen al eens optelt, dan nog zonder de cao-onderhandelingen die momenteel lopen en waar ook nog eens serieus wat maatregelen en middelen op tafel liggen, dan denk ik dat dit toch een plaatje biedt. Alleen al de bijsprong en het lerarenplatform is al een 100 miljoen euro, en dan hebben we nog die SES-lestijden. Dat is ook een 20 miljoen euro. Dan is er nog 12 miljoen euro voor zorg en taalintegratie. Dus we zitten al snel aan een kleine 150 miljoen euro, in afwachting van wat er nog komen gaat als resultaat van de lopende cao-onderhandelingen.
Daarnaast is er ook nog voor het secundair onderwijs de extra investering in de GOK-omkadering (gelijke onderwijskansen). Dat zijn dus extra uren, leraren, lesuren gelijke onderwijskansen, die vanaf volgend schooljaar jaarlijks worden berekend. De berekening van die extra omkadering is gebaseerd op de gelijke kansenindicatoren. Eén van die indicatoren is het al dan niet recht hebben op een selectieve participatietoeslag.
Bij de inkanteling van de schooltoelage in het groeipakket hebben we vanaf het schooljaar 2019-2020 de inkomensgrenzen verruimd en de aanvraagprocedure omgezet naar een automatische toekenning. Die twee ingrepen zorgen ervoor dat nog veel meer leerlingen een schooltoeslag ontvangen, en dus dat er ook meer leerlingen aantikken op de gelijke kansenindicatoren. Dat zorgt ervoor dat er een bijkomende investering is van 12,25 miljoen euro, dus 233 voltijdequivalenten die er ook nog eens bij komen. Tel dat ook nog eens bij al die middelen. Maar dat is dan specifiek voor het secundair onderwijs.
Voor alle onderwijsniveaus komt er ook de investering in ICT-ondersteuning via ICT-coördinatoren van 22 miljoen euro. Ook dat is opnieuw, denk ik, wat druk wegpakken bij al de rest. Maar nog eens: dit plaatje is in afwachting van wat we nog kunnen beslissen rond de cao, en ook daar extra maatregelen.
Een tweede luik waar ik het zou over willen hebben is het welzijnsbeleid op scholen. Want enerzijds heb je de werkdruk, maar ook rond het welzijnsbeleid in scholen – waaronder de preventie van stress en burn-out – nemen we een aantal specifieke acties.
Het welzijnsbeleid is ingebed in algemeen personeelsbeleid, en dat is ook bij uitstek een lokale verantwoordelijkheid. Maar we proberen de scholen maximaal te ondersteunen bij de uitwerking van zo’n beleid.
Ten eerste organiseren we dit schooljaar opleiding en supervisies voor vertrouwenspersonen. Personeelsleden kunnen bij de vertrouwenspersonen van hun school terecht, wanneer ze moeilijkheden ervaren door psychosociale risico’s, waaronder werkstress en burn-out op het werk. Die vertrouwenspersoon gaat samen met hen ook op een informele manier op zoek naar concrete oplossingen. In totaal hebben in mei en in juni 60 nieuwe vertrouwenspersonen hun opleiding voltooid. Er zijn ook 72 al opgeleide vertrouwenspersonen die kunnen deelnemen aan supervisiesessies.
Ten tweede laten we ook de werkgroep psychosociale risico’s samenkomen. In die werkgroep werkt de administratie samen met de vertegenwoordigers van het gemeenschapsonderwijs, de koepels en de vakorganisaties. Ook de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Sociaal Overleg (FOD WASO) is daarin vertegenwoordigd en nodigt regelmatig onderzoekers uit om de vinger aan de pols te houden, wat betreft nieuwe wetenschappelijke inzichten.
Ten derde organiseren we een supervisietraject psychosociaal welzijnsbeleid voor schoolleiders en schoolbesturen. Schoolbesturen spelen natuurlijk een belangrijke rol in het bewaken van de werkdruk en de werkstress van hun onderwijspersoneel. Daartoe zijn zij trouwens, volgens de federale welzijnsregelgeving, ook verplicht.
Om hen te ondersteunen organiseren we dit traject. Het bestaat uit 5 halve dagen, waarop 24 schoolleiders en -bestuurders worden begeleid in het ontwikkelen van een welzijnsbeleid op maat van hun school. In april van dit jaar zijn we gestart met een onderzoeksproject over de versterking van het welzijnsbeleid in scholen. We verwachten een praktijkgericht en wetenschappelijk onderbouwd kader met instrumenten en interventies om het welzijnsbeleid in scholen te helpen vormgeven. Wij beogen daarbij een inspiratiegids op te stellen die laagdrempelig en toegankelijk is en in eerste instantie gericht is op schoolleiders en schoolbesturen.
Wij hebben ook tijdens de coronacrisis meteen het belang van het psychosociaal welbevinden van leerlingen én personeel benadrukt. We hebben onderwijsinstellingen gevraagd om hier in overleg met de interne preventiedienst, de externe preventiedienst en het CLB de nodige aandacht aan te besteden. Net als voor andere beroepsgroepen of misschien zelfs meer, werd werkbaar werk tijdens corona immers nog moeilijker. We hebben enorme inspanningen gevraagd van ons onderwijspersoneel om onze leerlingen, letterlijk, bij de les te houden en ik ben hen daar zeer erkentelijk voor. Met al deze acties, die wij nu al op het getouw zetten en die nog gaan komen, hopen we de verontrustende cijfers te kunnen keren.
Mevrouw Grosemans heeft het woord.
Minister, uw uitgebreid antwoord toont aan dat u die problematiek heel ernstig neemt en dat u al heel wat initiatieven hebt genomen. Leerkrachten krijgen heel vaak smalend te horen dat zij 20 uur lesgeven van 50 minuten. Iedereen kent ook wel het mopje: 'Werkt u? Neen, ik geef les.' Als gewezen leerkracht weet ik dat dit onzin is, en ik niet alleen. Een tijdsbestedingsonderzoek van 2018 toonde al aan dat leerkrachten in het basisonderwijs gemiddeld 49,35 uur per week werken en in het secundair onderwijs 47,59 uur per week. Dat ligt boven de gemiddelde werkweek in Vlaanderen. 30 procent van de werktijd van leerkrachten gaat naar administratie. Ik wil meteen de olifant in de porseleinwinkel duwen: dat gaat over de planlast. Leerkrachten vragen om alstublieft les te mogen geven. Maar ze worden overbelast met administratie en heel veel vergaderingen met nog meer verslagen. U pakt het op uw niveau alvast aan. U hebt daar zonet heel uitgebreid over bericht. Maar u stipt ook heel terecht aan dat schooldirecties hierin een heel belangrijke rol hebben. Voor leerkrachten geldt vaak dat als het niet op papier staat, het niet is gebeurd. Ook horen leerkrachten dikwijls: 'Het moet van Brussel', wat lang niet altijd klopt. Ik vind het heel goed dat in het najaar de planlastcalculator en de planlastradar er komen en worden uitgetest. Dat zal een aantal mythes ontkrachten.
Ik heb volgende bijkomende vraag. Zit u met uw maatregelen om de planlast aan te pakken op schema? Zullen ze dit najaar uitgerold worden? Kunt u daar wat meer over vertellen? Op welke manier worden de scholen geïnformeerd over de nieuwe rol van de inspectie? Wat ik zeker heel interessant vind, is dat schoolleiders navorming zullen krijgen over psychosociaal welzijn. Nu zou het gaan om 24 schoolleiders. Het zou de tweede keer zijn dat dit wordt georganiseerd. Komt planlast daar ook aan bod? Ik neem aan van wel. Als dit een succes wordt, kan het dan verder worden uitgerold? Nu zijn er slechts 24 schoolleiders die aan bod komen. Inzetten op de professionalisering van schoolleiders is volgens mij cruciaal.
Mevrouw Beckers heeft het woord.
Minister, zoals mevrouw Grosemans het al zei, neemt u het probleem zeer ernstig. U investeert ook veel, ook in extra handen. Dat is natuurlijk een goede zaak. Maar alles zal staan of vallen met de mate waarin u die mensen zult kunnen vinden. Dat is heel belangrijk, omdat wij toch al met een lerarentekort kampen, zeker in bepaalde regio’s.
Wat u vertelde over die werkgroep psychosociaal welzijn, is heel interessant. Ik kijk er al naar uit hoe die zich verder zal ontwikkelen. De leerkrachten zijn het menselijke kapitaal in het onderwijs en in die zin uitermate belangrijk. Ik wil me aansluiten bij wat collega Grosemans zei. De context waarin de leraren en de directeurs werken, speelt een belangrijke rol. Dat geldt voor de structuur en de cultuur van een school, maar ook voor de vragen van de overheid en van de onderwijskoepels. Scholen kunnen zelf ook planlast veroorzaken of net planlast van buitenaf afremmen. Het verminderen van de planlast is een gedeelde verantwoordelijkheid van de overheid, maar ook van de koepels en van de directies. Het vereist een sterk engagement van de onderwijsverstrekkers om die planlast te verminderen. Daarbij moeten directies in overleg met de schoolteams binnen de school ook maatregelen nemen om die planlast te verlagen.
Een van uw voornemens is dan ook de planlastcalculator. Mevrouw Grosemans verwees er daarnet ook naar. De vraag is hoe zo’n calculator dat als instrument valide kan meten, omdat het altijd een combinatie is van objectieve en subjectieve parameters. De planlast wordt namelijk vaak subjectief gepercipieerd. We hebben gisteren ook de discussie over het nieuwe Leersteundecreet gehad en daar heb ik ook deze opmerking gemaakt. Het is goed dat u de planlast wilt verminderen, maar u moet natuurlijk opletten dat u geen andere maatregelen neemt die de planlast zullen verhogen.
De heer Danen heeft het woord.
Minister en collega’s, ik heb goed geluisterd naar uw antwoorden en naar de suggesties van de collega’s. Die studie waarop onze vragen voor een stukje gebaseerd zijn, legt niet echt nieuwe zaken bloot, maar laat wel zien dat de toestand erger is dan we eerst dachten. Dat vind ik problematisch. Het goede nieuws is dat er iets aan te doen is. Ik wil u een aantal bijkomende vragen stellen. Ik begrijp dat de studie vooral een analyse maakt. Het is interessant om ook te kijken naar oplossingen en om de KU Leuven en ACOD – maar dat is misschien wat veel gevraagd – een vervolgstudie te laten maken over mogelijke oplossingen, een aantal focusgroepen en dergelijke meer. Zoals zo vaak het geval is, is het relatief gemakkelijk om een analyse te maken, maar echte oplossingen naar voren schuiven is soms wat moeilijker.
U hebt gezegd dat u zult zorgen voor meer handen in de klas en ook inzetten op psychosociaal welzijn en dat het schoolbestuur dat ook wil. Dat laatste is een heel belangrijke factor. Ik heb ervaring opgedaan in het onderwijs vooraleer ik in het parlement kwam, maar ik heb de laatste weken en maanden ook heel wat signalen gekregen. Ik stel vast – en dat weet u ook, minister – dat heel wat scholen een bijzonder goed schoolbestuur hebben en die kunnen blijkbaar altijd wat meer aan dan andere scholen, waar het schoolbestuur wat zwakker is. Het hoeft daarom niet echt moeilijk te zijn. Als je als leerkracht bijvoorbeeld weet dat je terechtkunt bij iemand van het schoolbestuur als je een probleem hebt en je wordt op een goede manier geholpen, dan kun je veel meer aan dan als je weet dat je wordt weggelachen als je met een bepaald idee komt. Op welke manier wilt u inzetten op sterke hr-vaardigheden van die schoolbesturen? Het gaat er dan niet alleen om om daarvoor iemand ter beschikking te stellen of bepaalde vaardigheden aan te leren, maar een goede hr- of schoolcultuur moet ook doorheen de hele organisaties aanwezig zijn. Wat zult u doen om daarvoor te zorgen? Ik denk dat daar de kiem van heel veel oplossingen ligt.
De heer Brouns heeft het woord.
Minister, ik las recent op een Nederlandse website een heel mooie spreuk die in deze context heel toepasselijk is: “Leraren werken op zonne-energie. Opladen tijdens de zomervakantie om het hele jaar te kunnen stralen.” Dat moet de ambitie zijn van elk schoolbestuur.
Ik sluit me volledig aan bij het slot van collega Danen. Ik geloof ook heel sterk in een heel sterk hr-beleid dat echt de basis is om goed zorg te dragen, want dat is uiteindelijk het allerbelangrijkste voor een dienstverlenend bedrijf zoals een school. De belangrijkste instrumenten zijn de leerkrachten, dus je moet goed zorg dragen voor die instrumenten, de leerkrachten, en dat begint natuurlijk bij een sterk personeelsbeleid.
U hebt er al wat naar verwezen, minister. Als we vandaag inzetten op ICT-coördinatoren die de digisprong moeten maken, dan is het zeker zo belangrijk om sterk uitgebouwde personeelsdiensten te hebben die vandaag veel meer moeten doen dan alleen de administratieve taken. Als je vandaag naar scholen gaat, dan zie je dat zij nog te vaak met puur administratief werk bezig zijn en veel te weinig met een echt hr-beleid dat stilstaat bij het psychosociaal welzijn van hun allerbelangrijkste instrumenten, hun leerkrachten. Ik denk dat we daarvoor, over alle partijgrenzen heen, moeten blijven pleiten en dat daar heel veel tijd, energie en geld naartoe mag gaan.
Uit de resultaten van het tijdsbestedingsonderzoek, dat ook in het regeerakkoord is opgenomen, blijkt dat 30 tot 40 procent van de werktijd gaat naar administratie, organisatie, beleidstaken en professioneel overleg. We zijn het er allemaal over eens dat de voornaamste tijdbesteding van leerkrachten opnieuw lesgeven en instructie moet zijn. De data uit het tijdsbestedingsonderzoek dienen als basis en als uitgangspunt om maatregelen te nemen. Dat was de afspraak. Op welke manier zijn de data van dat onderzoek verder geanalyseerd? Op welke manier hebben ze als basis gediend voor concrete maatregelen of beleidsinitiatieven? Kunt u daar nog even op ingaan?
Mevrouw Beckers had het al over de eindeloopbaan en de werkbaarheid voor leerkrachten met al heel wat jaren op de teller. Denken we voor het einde van de loopbaan aan initiatieven zoals deeltijds of halftijds werken of landingsbanen om tegemoet te komen aan de werkbaarheid voor die groep? Plant u op dat vlak initiatieven?
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, collega's ik heb een voorstel om een nieuw vak in alle leerlarenopleidingen te geven en dat vak heet 'Brussel', namelijk om aan alle leerkrachten uit te leggen wie of wat in onderwijs Brussel is en wie waarover beslist. Waarom wil ik dat zo heel concreet zeggen? Mevrouw Grosemans had het daarnet over planlast. Het is de tijd van de rapporten. Ik had een leerkracht die mij liet weten dat Brussel toch wel eens moest inzien dat het een ongehoorde beslissing was dat leerkrachten geen cijfers meer op rapporten mogen zetten, maar dat ze voor elke toets bij elke leerling een unieke en originele beschrijving moeten maken van de resultaten die een leerling op een toets heeft bereikt. Men vond het ongehoord dat ik hier in Brussel, samen met jullie, dergelijk besluit had genomen. Ik heb dan uitgelegd dat wij die beslissing niet hebben genomen en dat dit in geen enkel decreet, besluit van de Vlaamse Regering, ministerieel besluit of omzendbrief staat. Die persoon vroeg mij dan waarom zij dat dan toch moeten doen, waarop ik antwoordde dat dat de pedagogische autonomie van de leerkracht en de school is. Er is blijkbaar voor gekozen om op die manier te werken. Ik kreeg als antwoord dat die persoon er helemaal niet voor had gekozen, maar dat dit van mij moest, omdat de school anders niet in orde is bij de doorlichting.
Daar begint al een groot stuk van het probleem. Mensen zeggen dat dingen moeten, maar weten niet waar dat ‘moeten’ vandaan komt. Ik roep dan ook alle collega's op om man en paard te noemen als ze zulke signalen krijgen.
Als de N-VA spreekt over de vrijheid van de leraar, dan gaat het daarover. De vrijheid van de leraar. Dat gaat over de pedagogische vrijheid. Dat is pedagogische vrijheid, maar ik stel vast dat de pedagogische vrijheid soms gebruikt wordt om aan een vorm van pedagogische inperking te doen en dat het dan op Brussel gestoken wordt, met alle gevolgen van dien.
Minister Weyts heeft het woord.
Ik onderschrijf natuurlijk het belang van een hr-beleid. Dat is een tweesnijdend zwaard. We zorgen voor extra handen in de klas, maar ook voor andere profielen, andere statuten, nieuwe statuten. Ik denk aan ICT-coördinatoren en preventieadviseurs. Het hr-beleid wordt steeds belangrijker naarmate er meer mensen bij komen. In het kader van de initiatieven die we nemen omtrent schoolleiderschap hebben we daar ook absoluut oog voor. Ik heb begrepen dat dat straks nog terugkomt in een andere vraag.
Wat planlast betreft, zitten we, met de planlastcalculator, de planlastradar en de rol van de inspectie qua coaching en het meenemen van die planlast bij alle reguliere audits ‘on track’, denk ik. Het doel is het najaar. We zijn nog altijd op schema. Het is daarbij ook belangrijk een onderscheid te maken. Er is de planlast die wordt veroorzaakt op de diverse niveaus en door de diverse niveaus. De heer Daniëls gaf daar een plastisch voorbeeld van, waarbij het ene niveau denkt dat er op het andere niveau aan bepaalde administratieve verplichtingen moet worden voldaan, terwijl dat een misvatting is. Sommige misvattingen zijn echt een eigen leven gaan leiden. De rol van de onderwijsinspectie is natuurlijk cruciaal ter zake. Die moet aangeven dat bepaalde handelingen of het bijhouden of opvragen van bepaalde data – want daarover gaat het dikwijls – eigenlijk niet worden gevraagd door de Vlaamse overheid of een ander bestuurlijk niveau, zodat men daar afstand van kan nemen. Het lijkt me belangrijk dat we scholen zo proberen te verlossen van bepaalde praktijken die vandaag, zoals geïllustreerd, soms nog wel schering en inslag zijn.
Mevrouw Grosemans heeft het woord.
Minister, dank u wel voor de bijkomende antwoorden.
Mevrouw Beckers, ik kom nog even terug op uw opmerking over de eventuele subjectiviteit van de planlastcalculator. Die planlastcalculator wordt ontwikkeld, en ik ben blij dat we op dat vlak goed op schema zijn, door de onderwijsinspectie, die zich daar trouwens voor honderd procent achter heeft geschaard. Die planlastcalculator brengt eigenlijk alle mogelijke onderwijsregelgeving in kaart. Dat is een digitale tool: men geeft onderwijswetgeving in en die tool zegt dan of die onderwijswetgeving op schoolniveau overbodig of noodzakelijk is. Ik denk dus dat die planlastcalculator wel heel objectief is. Hiermee neemt de minister, neemt Brussel in ieder geval zijn verantwoordelijkheid. Maar planlast is uiteraard veel meer dan die regelgeving, en wat dat betreft spelen die schoolleiders echt een enorm belangrijke rol.
Ik ben er dus zeker van dat we het juiste pad zijn ingeslagen. Het is een lang proces. Helaas is dat niet meteen voelbaar op de werkvloer, maar ik hoop in ieder geval dat wij dit najaar nog enorme sprongen voorwaarts zullen kunnen maken op dit pad.
Mevrouw Beckers heeft het woord.
De planlast en de werkdruk zijn uiteraard heel belangrijk voor het welbevinden en welzijn van onze leerkrachten, maar wat ook een rol speelt voor hun welbevinden is natuurlijk ook hun maatschappelijke appreciatie. Ik denk dat we op dat vlak in de coronacrisis wel stappen vooruit hebben gezet. De appreciatie voor leerkrachten zal alleen maar zijn gestegen bij mensen die hun kinderen lange tijd thuis hebben gehad, en ik denk dat dat een goede zaak is. We kunnen de rol van onze leerkrachten in onze maatschappij immers absoluut niet minimaliseren. Die spelen een zeer belangrijke rol. Het is dan ook heel belangrijk dat die mensen zich goed voelen in hun werk, want we kunnen absoluut niet zonder hen.
Ik wil ook de heer Danen en de heer Brouns bijtreden over het belang van een goed humanresourcesbeleid. Ik denk dat het ook heel belangrijk is dat er een goede en vertrouwensvolle feedbackcultuur op scholen heerst. Het is natuurlijk de uitdaging om die feedback- en evaluatiecultuur tot stand te brengen in onze scholen. Ik weet dat dat moeilijk gewoon in een decreettekst vast te leggen is, maar het is natuurlijk wel van belang dat we dit doen, om zo ook het welbevinden van leerkrachten op school te vergroten.
De heer Danen heeft het woord.
Het lijkt me inderdaad van belang om de vinger aan de pols te houden, om de parameters die uit die studie blijken, regelmatig op te volgen. Ik vind het immers niet normaal dat er een sector is waar zo’n grote groep zich blijkbaar niet zo goed in zijn vel voelt, zeker als je ziet dat zij datgene moeten doen wat we bijzonder belangrijk vinden, namelijk onze kinderen en jongeren opleiden. Ik kijk uit naar de inspanningen die ter zake zullen worden gedaan, door het beleid en dan op het veld, want nogmaals, het is niet alleen een opdracht van het beleid of alleen een opdracht van het veld. Die dingen moeten samen gebeuren. De maatregelen zullen op de werkvloer hun uitwerking krijgen. Ook daar is het van belang om te monitoren of wat het beleid bedoelt, ook daadwerkelijk gebeurt. Ik hoop dat die tools er ook zullen komen, weliswaar zonder planlast voor diegenen die het moeten invullen, maar wel met een inzicht of de doelstellingen die we met het beleid willen bereiken, daadwerkelijk worden bereikt.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.