Report meeting Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Report
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw van der Vloet heeft het woord.
Minister, voor het opstellen van een ondersteuningsplan voor een persoonsvolgend budget (PVB) kan een persoon terecht bij een dienst ondersteuningsplan (DOP). Die gaat dan op stap met die mensen om te zoeken naar een plan voor hun toekomst. Naast de DOP’s kan men ook terecht bij de diensten maatschappelijk werk (DMW’s) om dat ondersteuningsplan op te stellen.
In de beleidsnota Welzijn staat te lezen dat er zal worden ingezet op laagdrempelige, toegankelijke zorg en ondersteuning met een preventieve werking, waarbij er bijzondere aandacht zal worden geschonken aan de groep jongvolwassenen die de overgang van minder- naar meerderjarigheid meemaken. Dit zal gebeuren door hen actief aan te zetten tot het zoeken naar ondersteuning op maat door een combinatie van zelfzorg met inzet van hulpmiddelen en aanpassingen, vrijwillige ondersteuning en professionele reguliere en handicapspecifieke ondersteuning. Deze jongeren krijgen met voorrang toegang tot de begeleiding door een DOP en ook tot rechtstreeks toegankelijke hulp (RTH).
Ik heb daar eerder al schriftelijke vragen over gesteld. Daaruit blijkt dat de ondersteuningsplannen voor jongeren vooral worden opgemaakt door de DMW’s van de ziekenfondsen en in mindere mate door de DOP’s. Zo stelden de DMW’s vorig jaar in totaal 214 ondersteuningsplannen op voor jongeren tussen 17 en 21 jaar. De DOP’s stelden in het jaar 2020 152 ondersteuningsplannen op. Nu is het wel zo dat er meer ondersteuningsplannen werden opgemaakt door de DMW’s, maar het is niet zo dat de DOP’s de jongeren minder helpen. Integendeel zelfs, ze gaan actief met hen aan de slag door ook te bekijken hoe hun concentrische cirkels mee kunnen worden ingeschakeld. Ook gaan ze actief mee op zoek naar andere zorgvormen, zoals RTH.
We weten ook dat niet elke begeleiding van een DOP leidt tot een ondersteuningsplan. Dat is natuurlijk ook een van hun sterktes. Daarom verschillen die cijfers natuurlijk wat. We zien natuurlijk ook dat de DOP’s actief aan de slag gaan met de jongeren, maar aan de hand van de cijfers merken we toch ook dat vele jongeren de weg naar de DOP’s nog niet vinden.
Minister, in de beleidsnota is duidelijk te lezen dat jongeren die de overgang maken van minder- naar meerderjarigheid de focusgroep moet zijn voor de DOP’s, maar recente cijfers tonen toch aan dat heel wat jongeren hun ondersteuningsplan laten opmaken door een DMW. Op welke manier zullen deze jongeren dan toch hun weg naar een DOP vinden? Gaat u extra middelen voorzien om de rol van de DOP’s te versterken voor deze doelgroep?
Minister, wat is uw visie over het opstellen van een ondersteuningsplan voor jongeren?
Minister Beke heeft het woord.
Collega, voorafgaand wil ik opmerken dat het belangrijk is om een onderscheid te maken tussen het proces van vraagverheldering dat samen met een DOP of een DMW doorlopen kan worden, en het ondersteuningsplan dat vervolgens samen met hen wordt opgemaakt. Dat laatste is enkel nodig wanneer uit het proces van de vraagverheldering blijkt dat de jongvolwassene een vraag wil stellen naar een PVB. Het aantal ondersteuningsplannen PVB dat door een DOP wordt ingediend voor jongvolwassenen, is daarom geen exacte weerspiegeling van het aantal jongvolwassenen dat hun weg vindt naar een DOP.
Op dit moment zijn er nog geen specifieke acties voorzien om jongeren gerichter toe te leiden naar een DOP. De groep jongvolwassenen met een vermoeden van een handicap vormt wel een belangrijke groep binnen het beleid voor personen met een handicap. Tijdige en gerichte zorg en ondersteuning op maat beschikbaar maken voor deze groep vermijdt discontinuïteit in de ondersteuning na afloop van de schoolloopbaan en kan een hefboom zijn voor meer inclusieve ondersteuningstrajecten. Het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) neemt deze pijler in de eerste plaats mee in de uitwerking van nieuwe beleidslijnen voor rechtstreeks toegankelijke hulp, maar het spreekt voor zich dat ook de potentiële rol van de DOP’s verder aandacht kan en zal moeten krijgen.
Op dit moment zijn er geen plannen om de DOP’s verder te versterken. Rekening houdend met het budget dat nodig is om de wachtenden in de hoogste prioriteitengroep het nodige perspectief te kunnen geven, zijn hiervoor op dit ogenblik geen middelen voorhanden.
Mijn visie is dat een kwalitatief ondersteuningsplan een zeer belangrijke hefboom kan zijn om jongvolwassenen tijdig en gericht een inclusief toekomstperspectief te kunnen geven. Het opstellen van zo’n plan is een eerste stap, het coördineren en opvolgen van de uitvoering ervan en het op regelmatige basis evalueren en bijsturen in functie van het garanderen van de optimale kansen voor ontwikkeling en participatie van de jongere zijn voor mij minstens even belangrijk.
Mevrouw van der Vloet heeft het woord.
Dank u wel, minister. Ik merk vaak vanuit gesprekken dat scholen of multifunctionele centra (MFC’s) of verwijzers heel vaak de ouders en de jongeren doorverwijzen naar de DMW’s vanwege de kortere weg. Er is inderdaad een verschil tussen vraagverheldering en het ondersteuningsplan. We zien natuurlijk dat bij de DMW’s iedereen uitmondt naar een ondersteuningsplan. U hebt zelf aangehaald dat de DOP’s geen exacte weerspiegeling zijn omdat niet iedereen doorstroomt naar een ondersteuningsplan. Ze gaan ook kijken naar de concentrische cirkels, naar bijvoorbeeld inzetten op RTH. Voor mij is het zeker zeer belangrijk dat er toch ook vanuit de school, vanuit de MFC’s en ook vanuit de verwijzers meer de positieve aspecten op tafel gelegd worden om op stap te gaan met een DOP, want het is belangrijk dat niet iedereen uitmondt naar een budget, want zo gaan de wachtlijsten uiteraard alleen maar groeien.
Dus als we meer jongeren op stap kunnen laten gaan met een DOP en hun kunnen laten zien wat er in het zorglandschap nog allemaal kan, zonder dat u al een budget hebt, dan lijkt me dat toch wel zeer belangrijk. Daarom vragen we u om daarop meer de nadruk te laten leggen, ook in de scholen, in de MFC’s en bij de verwijzers, om hun niet alleen een kortere weg te laten zien maar ook de doorstroming naar de DOP’s te bewerkstelligen. Het is heel belangrijk om aandacht te hebben voor wat de jongere zelf wil. Dat wordt nu nog te vaak vergeten. Wat willen zij en wat willen zij in de toekomst? Daarom staat in het beleidsplan te lezen dat de DOP’s daarin een belangrijke rol zullen spelen. Daaraan kan nog wat meer aandacht worden besteed, om hen voor te leiden naar een DOP.
De heer De Reuse heeft het woord.
Minister, begin mei was hier een vraag om uitleg aan de orde over de DMW’s van de ziekenfondsen en de DOP’s. Toen werd gevraagd naar de gevolgen van de afschaffing van de projectfinanciering die u tot vorig jaar had toegekend aan de DMW’s voor het opmaken van de ondersteuningsplannen voor het persoonsvolgend budget. Uit de cijfers die toen werden aangehaald, bleek dat de meeste betrokkenen, diegenen die zo’n plan nodig hebben, naar de DMW’s gaan. Diegenen die een moeilijk dossier hebben, gaan naar een DOP. Nu blijkt dat de DMW’s de eerste ondersteuningsplannen opmaken voor de doelgroep waarop deze vraag om uitleg focust, de jongeren tussen 17 en 21 jaar.
In deze commissie werd de bezorgdheid geuit dat door het schrappen van deze financiering de toegankelijkheid tot het opstellen en – later – het krijgen van een ondersteuningsplan moeilijker zou worden. U zei ons toen dat u alles herbekijkt en dat u de hele procedure momenteel onder de loep neemt in functie van een vernieuwde toeleidingsprocedure, dat alles in het kader van de aanpak van de wachtlijsten. Minister, wanneer kunnen we uw nieuwe toeleidingsprocedure kennen? Wanneer zult u haar bekendmaken?
Mevrouw De Martelaer heeft het woord.
Minister, ik sluit mij aan bij deze vraag, zonder te veel voorafname te doen op mijn eigen vraag, die straks aan bod komt. Ik kreeg vanuit de scholen voor bijzonder onderwijs het signaal dat jongeren die zich in principe vanaf de leeftijd van 17 jaar kunnen wenden tot de DOP’s, worden teruggestuurd omdat dat nog een veel te lange voorafname is op de periode dat ze 21 zullen worden. Wanneer ze dan 20 of 21 worden, melden ze zich aan en komen dan soms op een wachtlijst te staan. Minister, bent u op de hoogte van dit fenomeen?
Minister Beke heeft het woord.
Collega’s, wij hebben de DOP’s in het leven geroepen om bij complexe situaties ingeschakeld te worden. Meestal dient hier te worden ingezet op de netwerkversterking. Dat is de corebusiness van die DOP’s. Daarom nestelen ze zich meer en meer binnen de zorgraden. Dat is een goede zaak. Wij moedigen dat aan. De DMW’s blijven hun werk voortzetten. Wij zijn inderdaad aan het werken aan die toeleidingsprocedure. Wij bespreken dat ook binnen het raadgevend comité van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH).
Mevrouw van der Vloet heeft het woord.
De wachtlijsten groeien door alles wat via een DMW passeert. Die komen allemaal op de wachtlijst te staan. De helft van diegenen die een traject afleggen met een DOP, komen niet op die wachtlijst te staan omdat men samen met hen al een ander plan heeft bekeken, samen met de concentrische cirkels, samen met RTH en met andere zorg.
Het is van groot belang om niet alleen in de moeilijke situaties of dossiers samen te werken met een DOP. Ik zou het heel goed vinden dat jongeren zelf kunnen nadenken wat en hoe ze het willen, en dat daar de nodige tijd voor wordt genomen samen met een DOP, zodat niet alle vragen van die jongeren ertoe leiden dat ze op de wachtlijst terechtkomen. Dat is een heel belangrijk punt dat ik heel graag aan u wil meegeven, minister.
De vraag om uitleg is afgehandeld.