Report meeting Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Vraag om uitleg over de wachttijden in de geestelijke gezondheidszorg
Report
– Wegens de coronamaatregelen werden deze vragen om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, er zijn momenten waarop het niet gemakkelijk is de minister te zijn die voor gezondheid en Welzijn bevoegd is. U hebt dit het afgelopen jaren nog meegemaakt. Ik kan me voorstellen dat dit ook zo is als pijnlijke of confronterende cijfers over de wachtlijsten in de geestelijke gezondheidszorg bekend worden gemaakt.
Dit is uiteraard een historische erfenis waar we collectief een antwoord op moeten formuleren. Als we in het verleden vragen om uitleg stelden, moesten we in deze commissie vaak vaststellen dat we met verouderde of compleet ontbrekende data werkten. Gelukkig heeft de Staten-Generaal van de Geestelijke Gezondheidszorg (SGGG) in Vlaanderen stilaan een sterke traditie opgebouwd om werk te maken van de nood om de mensen op het terrein cijfermatig van een onderbouw te voorzien. Vorige week zijn de bevindingen gepubliceerd van een ruime bevraging over de wachtlijsten in de privépraktijken van psychologen en psychiaters.
Nadat eerder is gebleken dat het gesubsidieerde werkveld, de meest laagdrempelige plek om hulp te vragen, is dichtgeslibd, blijkt dat nu ook in de privépraktijken het geval te zijn. De cijfers zijn keihard. Bijna 40 procent van de psychologen en ruim 60 procent van de psychiaters heeft dit voorjaar geen nieuwe patiënten aanvaard omdat de agenda’s bomvol waren. De problematiek is het grootst voor kinderen en jongeren. Zowat twee derde van de kinderen en 58 procent van de jongeren met een zorgvraag moet langer dan een maand op een eerste luisterend oor wachten. Bij 43 procent van de psychiaters loopt de wachttijd tot een half jaar op. We moeten ons proberen voor te stellen dat iemand met een gebroken been de boodschap krijgt dat hij binnen zes maanden moet terugkomen. Dat is wat we momenteel doen met onze kinderen en jongeren met gezondheidsproblemen. Gemiddeld hebben de zorgverleners meer dan tien patiënten in de wacht staan. Het zijn cijfers die in de andere domeinen van de gezondheidszorg echt onvoorstelbaar zouden zijn.
We weten allemaal dat de coronacrisis een negatieve impact had op het mentale welzijn, maar we weten ook dat bij velen de weerbots nog aan het komen is. De acute gezondheidscrisis waarvoor alle zeilen werden bijgezet, lijkt – zonder victorie te kraaien – grotendeels overwonnen. De geestelijke gezondheidscrisis is dat allesbehalve. We dreigen in een soort mentale lockdown terecht te komen. We zijn het als samenleving, als Vlaanderen aan onszelf verplicht om daar gelijkaardige inspanningen voor te blijven leveren. Net zoals we de capaciteit van de intensieve zorgen in ijltempo konden verdubbelen, is er nu nood aan een snelle en structurele versterking van de geestelijke gezondheidszorg.
De zorgverleners zelf schuiven een aantal mogelijke hefbomen naar voren om iets te doen aan het probleem van de wachttijden. De suggesties gaan van een aantrekkelijker statuut voor zelfstandige zorgverleners en een ruimere terugbetaling van psychotherapie, tot de nood aan capaciteitsuitbreiding binnen gesubsidieerde centra en het prioritair subsidiëren en uitbreiden van de geestelijke gezondheidszorg voor kinderen en jongeren. Het is vooral over die laatste twee zaken dat ik het in de eerste plaats wil hebben, omdat we uiteraard niet opnieuw het bevoegdheidsverdelingsdebat gaan voeren. De SGGG wil met uw federale collega en met u in overleg gaan rond de verzuchtingen richting Vlaamse overheid. Daarom heb ik deze vragen.
Hoe reageert u op de nieuwe cijfers en de uitgestoken hand van de SGGG?
Zult u met de SGGG en met uw collega, minister Vandenbroucke, samenzitten om een totaal plan rond geestelijke gezondheidszorg naar voren te schuiven?
Acht u, los van het budgettaire, een snelle en duurzame versterking van de geestelijke gezondheidszorg mogelijk om aan de acute noden een antwoord te bieden?
Bent u bereid om dit ook budgettair mogelijk te maken?
Mevrouw Jans heeft het woord.
Voorzitter, ik heb inderdaad een soortgelijke vraag over de bevraging waaruit blijkt dat heel wat zelfstandige psychiaters, psychologen, orthopedagogen en psychotherapeuten wachtlijsten hebben en mensen niet meteen kunnen helpen. Dat wringt dan met mijn aanvoelen – en met dat van meerderen hier rond deze tafel – dat als je een gezondheidsklacht hebt, welke dan ook, je de nodige hulp en begeleiding moet kunnen krijgen. Vandaag is het verschil tussen een fysiek en een mentaal probleem te groot. Ik weet dat hierin stappen gezet worden, maar ik vind het onaanvaardbaar dat we mensen op een wachtlijst zetten, nu ook in deze sectoren.
Dat de coronacrisis de vraag naar hulp heeft doen toenemen, zal geen verrassing zijn. Minister, u hebt dat ook vrij snel aangevoeld en vanaf het begin van de coronacrisis hebt u ook actief ingezet op de geestelijke gezondheidszorg. Eerst was er vrij snel het actieplan Zorgen voor Morgen. Specifiek voor jongeren was er bij minister Dalle het plan rond veerkracht. Daarna hebben we die inspanningen kunnen bestendigen via het relancebeleid. Vandaag zetten we meer dan ooit in op vroegdetectie via de investeringen in de hulplijnen, de jeugdadviescentra en de OverKophuizen. Het is ook nodig dat die laagdrempelige vroeginterventie daar kan volgen.
We hebben ook gezien dat er met extra middelen voor de centra voor geestelijke gezondheidszorg (CGG’s) en de Centra Algemeen Welzijnswerk (CAW’s) een heel specifiek gerichte focus was op kinderen en jongeren. Bijkomende middelen zijn belangrijk, maar ik wil ook nu, en ik doe dat vaker, beklemtonen dat we met enkel en alleen – ik zeg niet dat ze niet nodig zijn – extra investeringen in datgene dat er bestaat, dus gewoon meer van hetzelfde, er niet zullen komen. Dat blijkt ook uit de investeringen die we hebben gedaan en die niet leidden tot een afname van de wachtlijsten. Ook experten ondersteunen de overtuiging die ik al enige tijd heb dat het niet enkel en alleen een capaciteitsprobleem is. We moeten ook de middelen anders inzetten, anders zullen we niet tot een deel van de oplossing komen, nog los van de vraag wat de drijvende krachten zijn achter al die vragen. Daar is de bron waar we het moeten aanpakken om er niet alleen preventief mee om te gaan, maar ook om te weten hoe we kunnen inspelen op die maatschappelijke factoren die verantwoordelijk zijn voor de toename in de vragen.
Minister, dat bracht me bij volgende vragen.
Hoe kijkt u naar de verdere uitbouw van de eerstelijns psychologische hulpverlening in Vlaanderen?
Natuurlijk een belangrijke vraag: hoever staan de onderhandelingen met de federale overheid die hierin een grote bevoegdheid heeft? Welke visie bepleiten wij daarin vanuit Vlaanderen?
Minister, hoe kijkt u naar de toenemende hulpvragen en het antwoord dat we daarop kunnen geven vanuit onze geestelijke gezondheidszorg?
Minister Beke heeft het woord.
Ik wil eerst graag even reageren op uw vraagstelling, collega Vaneeckhout. U stelt dat eerder al bleek dat het gesubsidieerde werkveld, de meest laagdrempelige plek om hulp te vragen, dichtgeslibd was. Dit toont aan dat bevragingen die duidelijke methodologische limieten hebben, snel tot foutieve conclusies kunnen leiden.
Ik zou u er daarom toch graag aan herinneren dat laagdrempelige plekken om hulp te vragen helemaal niet dichtgeslibd zijn. Om het voorbeeld van kinderen en jongeren te nemen: zij kunnen heel laagdrempelig een luisterend oor vinden bij verschillende hulplijnen, waarvan minister Dalle en ikzelf de capaciteit versterkt hebben. Ze kunnen ook terecht bij de CLB’s. Minister Weyts heeft het voornemen om ook de CLB’s te versterken. Gezinnen kunnen terecht in de Huizen van het Kind. Er zijn de consultatiebureaus van Kind en Gezin, die open en toegankelijk zijn. Jongeren kunnen een bestaand OverKophuis binnenstappen, en we rollen straks nog 25 extra locaties uit over heel Vlaanderen. Ze kunnen terecht in de CAW’s, bij het jongerenaanbod van het CAW (JAC). Daar is geen wachttijd. En met meer ernstige problemen kunnen ze terecht in de CGG’s, die op dit moment hun uitbreidingsmiddelen prioritair inzetten om hun capaciteit voor de doelgroep kinderen en jongeren te versterken.
Wat deze bevraging betreft: het is uiteraard positief om te zien hoe de sector zich engageert om initiatief te nemen en een aantal suggesties en hefbomen naar voren te schuiven. Van de voorstellen die u opsomt in de vraagstelling kan ik u alvast meegeven dat deze volledig in de lijn liggen van mijn beleid en dat van mijn collega, minister Vandenbroucke.
Zoals u weet, is er in december 2020 een protocolakkoord afgesloten tussen de federale overheid en de gemeenschappen en gewesten met betrekking tot de versterking van de geestelijke gezondheidszorg op de eerste lijn. Binnen het protocolakkoord gaat het concreet om de integratie van 1986 voltijdsequivalenten (vte) psychologische hulpverleners in de eerste lijn, waarvan 1132 in het Vlaamse Gewest. Deze hulpverleners zullen zowel ingezet worden voor de verdere uitbouw van de eerstelijns psychologische functie als voor de financiering van de gespecialiseerde ambulante geestelijke gezondheidszorg in de eerste lijn. De integratie van de geestelijke gezondheidszorg moet uitmonden in een meer laagdrempelig en geïntegreerd zorgaanbod dat complementair aansluit op de reeds bestaande initiatieven in de deelstaten.
Naast het uitbreiden van de capaciteit van de huidige werkingen is het ook belangrijk om te investeren in de organisatie van de geestelijke gezondheidszorg. We zetten in op samenwerking tussen de geestelijke gezondheidsvoorzieningen, welzijnsvoorzieningen en alle actoren in de eerste lijn, zodat mensen met een psychische kwetsbaarheid zo laagdrempelig mogelijk terechtkunnen voor begeleiding bij hun problemen.
In alle maatregelen, zowel Vlaamse als federale, spelen de regionale netwerken geestelijke gezondheid een belangrijke rol om tot afstemming te komen tussen alle betrokken actoren. Ook de eerstelijnszones zullen meer en meer in beeld komen bij het organiseren van een adequate geestelijke gezondheidszorg, zeker als het gaat over de effectieve integratie van geestelijke gezondheidszorg in de eerste lijn. Samen met de federale overheid volgen we de netwerken geestelijke gezondheid, zowel voor kinderen en jongeren als volwassenen, van nabij op. Zorgcontinuïteit en toegankelijkheid van zorg zijn hierbij belangrijke speerpunten in het beleid.
Budgettair investeer ik, zoals vastgelegd in het regeerakkoord, deze legislatuur in een versterking van de geestelijke gezondheidszorg. We hebben het hier al vaak aangehaald, zonet ook nog. Vorig jaar werd een uitbreiding van 4,8 miljoen euro op jaarbasis toegekend aan de centra voor geestelijke gezondheidszorg waarbij minstens de helft van de middelen dient te worden ingezet voor de doelgroep kinderen en jongeren.
Er werd voorzien in een uitbreidingsbeleid van 1,7 miljoen euro voor de centra voor ambulante revalidatie (CAR’s) om de gespecialiseerde ambulante zorg en diagnostiek in de CAR’s te versterken. Daarnaast worden ook de ambulante antennepunten van de verslavingszorgvoorzieningen dit jaar uitgebreid. Deze initiatieven betekenen een forse versterking van de ambulante geestelijke gezondheidszorg op de tweede lijn.
Er zijn in de laatste maanden, Vlaams en federaal, al heel wat bijkomende investeringen gedaan. Een goede opvolging van deze bijkomende investeringen, zowel vanuit de Vlaamse als vanuit de federale overheid, is belangrijk. Ook sector- en beroepsorganisaties geven aan dat die opvolging het best op het niveau van de netwerken geestelijke gezondheid gebeurt, waar Vlaamse en federale maatregelen samenkomen en hun gezamenlijke effect tonen.
Collega Jans, het is bij de verdere uitbouw van de eerstelijns psychologische hulp van belang om rekening te houden met de lokale context, onder andere de verschillen in de organisatie en in het aanbod. Daarom zullen we de eerstelijnszones aanwenden als instrument om tot een effectieve integratie van de geestelijke gezondheidszorg (ggz) in de eerste lijn te komen.
Personen die nood hebben aan vraagverheldering en kortdurende interventies, moeten we zo snel mogelijk kunnen bereiken om verdere escalatie van problemen te vermijden. Tegelijkertijd moet ook duidelijk worden welk deel van de bevolking nood heeft aan meer gespecialiseerde ggz. De eerstelijnspsychologische hulp mag niet als toegangspoort tot de ggz fungeren: als de problematiek ernstig is, moet onmiddellijke doorverwijzing naar de meer gespecialiseerde ggz gebeuren. De principes van ‘stepped care’ en ‘matched care’ maken deel uit van het model van integratie van de ggz in de eerste lijn. De huidige regeling van terugbetaling van eerstelijns psychologische hulpverlening zal aan dat getrapt model moeten worden aangepast.
Ik begrijp de vraag om snel werk te maken van de uitrol van het protocolakkoord. Vanuit de Vlaamse overheid zijn wij ook sterk vragende partij om dit te doen. Wij zijn echter zelf niet vertegenwoordigd in de transversale overeenkomstencommissie en we zijn dus afhankelijk van de werkzaamheden van die werkgroep. In die commissie zitten de betrokken stakeholders: koepelverenigingen, patiëntvertegenwoordigers, beroepsorganisaties enzovoort. Kortom, de samenstelling is heel gelijkaardig aan die van de Staten-Generaal Geestelijke Gezondheid. Die actoren op het terrein hebben er eveneens baat bij dat we de geestelijke gezondheidszorg snel kunnen versterken en soelaas kunnen bieden. Ze vragen daar zelf regelmatig om. Maar het blijkt niet evident om in de bevoegde commissie tot een gedeelde visie tussen al die partijen te komen.
Op de laatste interkabinettenwerkgroep (IKW) van vorige week werd een visienota gepresenteerd. Die toont al heel wat stappen in de goede richting, maar omvat nog geen operationele voorwaarden van de conventie. Het is de bedoeling van de federale overheid om half juli een ontwerp van conventie te kunnen delen met de IKW. Na die bespreking zullen we daarvan ook een terugkoppeling krijgen in de interministeriële conferentie (IMC) Volksgezondheid.
Vanuit de Vlaamse overheid vinden we het belangrijk dat er rekening wordt gehouden met onze ervaringen met de projecten eerstelijns psychologische functie voor volwassenen en voor ouderen. We hebben onze voornaamste leerpunten en bekommernissen gedeeld met de federale overheid ter inspiratie van het proces in de transversale overeenkomstencommissie. Op dit moment van visieontwikkeling hebben we op die manier onze input kunnen brengen.
We onderschrijven in de huidige visietekst van de transversale overeenkomstencommissie het belang van een public health-perspectief en een populatieperspectief. Een benadering van public health vertrekt vanuit een bredere kijk op de volledige populatie in plaats van het individu. Dat verschil in benadering zal een impact hebben op de keuze van interventies, de wijze waarop en voor welke doelgroep ze georganiseerd worden. Wanneer er een concrete conventietekst beschikbaar is, zullen we ook de volgende stappen zetten, namelijk het organiseren van dit aanbod op het niveau van de eerstelijnszones met als doel om tot een geïntegreerde zorg te komen.
Het lijdt geen twijfel dat de coronacrisis een impact heeft op het psychosociaal welzijn van de bevolking. Heel wat mensen ervaren onzekerheid, angst en stress. Dat kan ernstige gevolgen hebben, zeker in combinatie met de sociale isolatie en het wegvallen van hulpverleningsbronnen en activiteiten. Die gevolgen kunnen zich op verschillende manieren uiten, van een toename van (geestelijke) gezondheidsproblematieken en sociaal-maatschappelijke schrijnende tot zelfs onveilige situaties.
Het belang van het psychosociaal welzijn van mensen en zeker ook van onze jongeren, van het aansluiting vinden bij de buurt en de samenleving en van sociale contacten werd door de coronacrisis nog duidelijker in de verf gezet dan vroeger al het geval was.
Vorig jaar heb ik met het actieplan voor mentaal welzijn Zorgen voor Morgen al heel snel diverse acties ondernomen om tegemoet te komen aan de noden van de Vlaamse bevolking naar aanleiding van de coronacrisis. We hebben die acties ook erg snel kunnen initiëren en hebben niet gewacht tot de effecten van de coronacrisis op psychosociaal vlak voelbaar werden.
Ik zal vanuit het regeerakkoord en vanuit de relance ook nu nog verder in concrete acties op het terrein investeren. Ik verwijs bijvoorbeeld naar de recente versterking van de telefonische hulplijnen en de projectoproep over zorgzame buurten die ik vorige week heb geïnitieerd.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. We moeten uiteraard massaal op preventie inzetten. Daar hebben we het naar aanleiding van de vorige vragen om uitleg al over gehad en ook in dat verband hebben we een fundamentele omslag gevraagd. De rechtstreekse hulplijnen, zowel telefonisch als via een chatfunctie, zijn uiteraard zeer belangrijk. In dit geval kunnen ze een belangrijke rol vervullen door de eerstehulpverlening aan te bieden.
Het gesubsidieerd aanbod gaat echter veel breder dan de telefonische hulplijnen waarover u hebt gesproken. U lijkt bewust of onbewust niet te willen begrijpen wat we hier aanklagen en voorstellen. U hebt daarna de vaste oplijsting gegeven van alle initiatieven die de voorbije maanden en jaren zijn genomen. Het zou er nog aan mankeren dat de voorbije tijd geen enkele stap zou zijn gezet. Als we naar de realiteit op het terrein kijken, moet u zich als bevoegd minister echter toch vragen stellen bij het gevoerde beleid en bij de investeringssnelheid.
Om het scherp te stellen, ik heb eigenlijk maar één fundamentele vraag. Tegen wanneer wilt u de wachtlijsten met het huidig beleid en met de door u geplande inspanningen terugdringen tot een aanvaardbare periode, namelijk in de meeste gevallen minder dan een maand en voor acute hulpverlening minder dan dat. Hoe zult u dat verwezenlijken? Dat is wat ik de voorbije tien minuten niet heb gehoord.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik heb de indruk dat u het wel goed hebt begrepen. Ik zit op dezelfde lijn. Wat de problematieken in de geestelijke gezondheidszorg betreft, erkent vriend en vijand dat er een grote druk op de toegankelijkheid is. Als we kijken naar hoe we dat aanpakken, blijkt dat enorm op de laagdrempelige hulpverlening dicht bij de mensen wordt ingezet. De OverKophuizen schieten als paddenstoelen uit de grond. Het jongerenaanbod van het Centrum Algemeen Welzijnswerk komt er op verschillende plaatsen bij. De CGG’s, die al een hele stap verder liggen, krijgen meer middelen om specifiek op kinderen en jongeren in te zetten. Dit is de essentie van de oplossing.
We zullen in de hooggespecialiseerde zorg en in de bedden moeten blijven investeren. Dat gebeurt ook, maar we moeten ons ook afvragen wat de oorzaak van die wachtlijsten is. Op welke levensdomeinen moeten we ingrijpen, zodat we de CGG’s en de psychiatrische ziekenhuizen niet moeten financieren voor zeer specifieke zorg en dan moeten vaststellen dat de toegankelijkheid te klein is voor de grote vraag? Hoe kunnen we iedereen daarvan overtuigen? We moeten de bespreekbaarheid op zo jong mogelijke leeftijd dicht bij de mensen, de jeugdbeweging, de school, het huis en de buurt groot maken, zodat mensen ontdekken dat ze vrijwel nooit de enige met een probleem zijn. Het is mijn overtuiging dat we op die manier de zaadjes planten om in de toekomst iets fundamenteels te wijzigen.
Dat neemt niet weg dat we het huidig aanbod zullen moeten blijven financieren, maar enkel en alleen daarmee zullen de wachtlijsten nooit verdwijnen. De essentie van onze uitdaging is dat we ervoor moeten zorgen dat er minder mensen met een probleem denken dat ze geen hulp kunnen vinden. We kunnen op dat vlak heel veel oppikken. Op die manier kunnen we de hooggespecialiseerde zorg specifiek financieren en kunnen we fundamenteel aan de geestelijke gezondheidszorg werken.
Minister, u hebt naar de eerstelijnszones verwezen. Mij lijkt dat het goede uitgangspunt. We hebben gemerkt dat we op die gebieden en op die schaal zaken kunnen verwezenlijken. U wilt in overleg met de federale overheid voortbouwen aan de ‘stepped care’ en aan de ‘managed care’. U wilt onze ervaringen en expertise als uitgangspunten gebruiken. Het warm water hoeft niet opnieuw te worden uitgevonden.
Nu de coronamaatregelen stilaan eindigen, kunnen mensen weer sociale contacten hebben. Wie had ooit gedacht dat dit ons zou overkomen? De zorgzame buurten passen hier echter perfect in.
Ik deel de manier waarop u investeert en niet alleen kijkt naar het financieren van de gekende hooggespecialiseerde zorg waarvan een kleiner stuk een Vlaamse bevoegdheid is, maar zeker ook naar die laagdrempelige vroege hulp waarmee we het verschil kunnen maken. Dat is een goede basis om op voort te werken.
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Minister, de lange wachtlijsten in de geestelijke gezondheidszorg slepen al jaren aan. Die problemen zijn hier in deze commissie en in verschillende plenaire vergaderingen alsook in de hoorzitting van 21 april 2021 over de noden van de geestelijke gezondheidszorg al uitvoerig aan bod gekomen. Ik had al een interpellatie over de schrijnende wachtlijsten op 15 december 2020 gesteld en ik heb daarover ook een motie ingediend met de vraag dat de geestelijke gezondheidszorg te allen tijde bereikbaar, betaalbaar en tijdig moet zijn. Die motie is helaas niet goedgekeurd.
De lange wachtlijsten blijven aangroeien en de versnippering in de zorg is nog altijd een feit. De Staten-Generaal Geestelijke Gezondheidszorg is al lang voorstander van het opstellen van een noodprogramma, van drastische hervormingen en van een attitudeverandering. Er is ook een probleem in de samenleving. De zorg moet anders en kan beter, maar ook de samenleving moet anders. Het is niet meer normaal hoeveel jongeren zich op dit moment niet goed voelen. De wachtlijsten moeten in kaart worden gebracht en gemonitord. Er moeten acties op korte en lange termijn komen. Investeren is goed, maar daarnaast moeten er ook concrete doelen worden geformuleerd over wat men met die investeringen wil bereiken want alleen zo kan men nadien het effect meten.
Inzetten op preventie, vroegdetectie en vroege interventie is heel belangrijk. Zet in op kinderen en jongeren. Het wordt tijd dat anno 2021 psychisch ziek zijn au sérieux wordt genomen want nog altijd voelen veel patiënten, ouders en de betrokken zorgverleners zich in de steek gelaten. Er wordt inderdaad al extra geïnvesteerd, minister, zowel op Vlaams als op federaal niveau. Maar alleen extra geld is niet voldoende. Dat zei collega Jans ook. Er is ook onderzoek nodig naar de noden op het vlak van infrastructuur, van personeel en van middelen in deze sector om dat probleem grondig en volledig aan te pakken. Het is een en-enverhaal: budget en infrastructuur, maar vooral ook personeelsmiddelen. Onderzoek naar alle factoren is heel belangrijk: wat is er precies nodig om die problematiek aan te pakken? Wat is uw visie daarover, minister?
De heer Daniëls heeft het woord.
Normaal gezien zou collega Parys hierover een bijdrage leveren. De vraagstelling is ook voor onze fractie zeer nodig want de wachtlijsten zijn voor niemand een goede zaak. Therapeuten maken zich zorgen. Ouders, zeker van jongere kinderen, weten niet hoe ze nog verder kunnen gaan en op bepaalde momenten is er zelfs een dramatisch einde.
Minister, een aantal centra voor geestelijke gezondheidszorg is datagedreven aan het werken. Men probeert goed in kaart te brengen wie er langskomt, waarom en of dat centrum het meest aangewezen is om effectief te starten met therapie en ook te evalueren. Je kunt het therapeuten niet kwalijk nemen dat ze willen blijven werken om iemand optimaal te helpen, maar soms nemen die mensen heel veel tijd en plaats in en gaan ze niet noodzakelijk vooruit. Het gaat er voor mij om dat er vooruitgang wordt geboekt binnen de context van de hulpverlening. Die datagedrevenheid is één zaak.
Een tweede belangrijk aandachtspunt dat we mee moeten nemen, is om maximaal in te zetten op het werken met cliënten en niet op het vergaderen over cliënten.
Minister Beke heeft het woord.
Collega’s, ik begin mijn repliek met een boekje dat hier op mijn bureau ligt en dat ik al twee keer heb gelezen: ‘De mythes voorbij. Public health perspectief als leidraad bij hervormingen in de geestelijke gezondheidszorg’. Er zijn hier een aantal vragen gesteld waarop in dit boekje antwoorden worden gegeven.
Dit boekje komt van Zorgnet-Icuro en staat volgens mij ook online. Iedereen zal dat wel kunnen bekijken en lezen. Zorgnet-Icuro is een van de partners van het conglomeraat waarover we het daarstraks hadden. In hun aanbevelingen zeggen ze dat de bestaande mythe rond wachtlijsten in stand gehouden wordt als men gewoon verder hetzelfde doet. “Beleidsbrieven en parlementaire vragen gaan vaak over wachttijden, vanuit de assumptie dat het in beperkte mate verhogen van een bepaald aanbod die wachtlijsten ineens zal doen verdwijnen als sneeuw voor de zon.” Maar, zo staat in het boekje, “Het tegendeel is waar: na het verwerken van de wachtlijst zal die zich opnieuw vullen met personen met nog niet-aangemelde problematieken (de unmet needs) die eveneens de weg naar de gepaste zorgverlening vinden. Het is dus uiterst belangrijk dat deze complexiteit van het zorgproces in rekening wordt gebracht in de hervormingen van de geestelijke gezondheidszorg. Willen we die hervormingen echt vooruit helpen, dan moeten we de data en de evidentie laten (mee)spreken en public health georiënteerde criteria en gezondheidsdoelstellingen formuleren. We weten waar we naartoe moeten, we weten welke criteria richtinggevend zijn. Tijd om vooruit te gaan, voorbij de mythes.” Dat staat te lezen in dit boekje. Daar ben ik het eigenlijk wel mee eens.
Daarom is het zo belangrijk om te vertrekken vanuit die public health-benadering. Dat doet de federale overheid ook. We trekken wat dat betreft allemaal wel aan hetzelfde zeel. De geestelijke gezondheidszorg in de eerste lijn zal goed uitgebouwd moeten worden en georganiseerd moeten worden, niet in aparte hokjes maar maximaal geïntegreerd in bestaande diensten en settings. Dat zal helpen om de huidige wachtlijsten bij gespecialiseerde zorg ook te kunnen terugdringen. Dat is ook de brug die collega Vera Jans maakt, bijvoorbeeld naar zorgzame buurten. Want dat is ook relevant. We werken aan factoren in de samenleving zelf. We proberen zo te komen tot een warme, zorgzame samenleving, om zo te detecteren, via vroegdetectie, waar er issues zijn. We willen vermijden dat de sneeuwbal een lawine wordt. Als er dan verder toch echt gespecialiseerde zorg nodig is, dan willen we daar sneller op kunnen inzetten.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, dank u wel voor het aanvullend antwoord. De publicatie is mij bekend. Uiteraard onderschrijf ik de basisanalyse die daarin gemaakt wordt. Het zou ook wel te gek zijn, als ik hier twintig minuten geleden nog een pleidooi hield voor preventie, dat ik dan nu enkel en alleen zou mikken op het opvangen van wat er uit de kraan komt, in plaats van te proberen de kraan dicht te draaien. Dat lijkt uiteraard een zeer evidente keuze. Maar daarnet, twintig minuten geleden dus, stelde ik die vraag, en antwoordde u: we gaan ook niet overdrijven met het inzetten op preventie in allerlei levensdomeinen want de terugbetaling gebeurt wel federaal. Dat was een van de insteken. Ik vind dat een legitieme stelling, staatkundig, maar ik vind dat vanuit het oogpunt van volksgezondheid en welzijn geen terechte stelling.
Daarnaast stelt u: health in all policies is de sleutel en daarmee gaan we eigenlijk op lange termijn dit probleem aanpakken. Allemaal goed en wel, ik ben daar helemaal mee mee. Maar los van het debat over preventie zie ik dat bijvoorbeeld armoede een bepaalde factor is, een bepaalde rol speelt als het gaat over geestelijke gezondheidszorg. Dan kunnen we alleen vaststellen dat de aanpak van armoede in het allerbeste geval tergend traag gaat. Volgens de laatste cijfers is er een kleine vooruitgang, maar tergend traag als je ziet wat er de voorbije tien jaar gebeurd is. Als ik me niet vergis, bent u ook daarvoor bevoegd.
Als het gaat over werkbaar werk, zetten we weinig of quasi geen stappen vooruit en blijkt uit ieder onderzoek dat het werkbaar werk alleen maar onder druk komt te staan. Als we kijken naar de begeleiding van CLB’s, zien we dat die onderbelicht worden. Dus de impact op uw collega-ministers Weyts en Crevits is niet zo groot.
Ieder resultaat uit iedere schriftelijke vraag, uit het werk van de Staten-Generaal en uit de hoorzittingen die wij hier houden, zegt: je moet een totaalaanpak hebben. Je moet enerzijds de hulpverleningsnood aanpakken en anderzijds een aantal grondoorzaken aanpakken. Ik kan alleen vaststellen – en daarmee sluit ik af – dat op geen van beide een fundamenteel antwoord gegeven zal worden tijdens deze legislatuur, als u het beleid verderzet zoals u dat op dit moment aan het doen bent.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Voorzitter, ik houd het kort. Ik vind het goed dat de Vlaamse Vereniging voor Geestelijke Gezondheid (VVGG) zich actief inzet en dezelfde doelen als de onze nastreeft. We hebben hier onlangs een hoorzitting gehouden met mensen van de VVGG. Ik weet dat Koen Lowet toen aanwezig was, net als een psychiater, en zeker ook professor doctor Ronny Bruffaerts. Hij heeft toen gesproken over de ‘unmet’ en de ‘overmet needs’. De wachtlijst is dus een deel van het probleem. Er is mij toen iets bijgebleven, dat door veel psychiaters wordt erkend en bevestigd. Zij stellen dat meer dan de helft van de mensen die hen bellen of voor een eerste consultatie bij hen komen, bij hen aan het foute adres zijn. Dat vind ik het beste bewijs dat wij moeten zorgen voor ontzettend veel plekken waar die mensen dan wel hopelijk eerder en sneller heen kunnen. Die hebben we in deze vraagstelling inderdaad opgesomd.
Een tweesporenbeleid vind ik een eng woord. We moeten blijven investeren in de essentiële zaken, zoals bijvoorbeeld de capaciteit. Maar daarnaast moeten we er echt op inzetten dat mensen heel snel, heel vroeg en heel dicht bij huis, hopelijk een beetje kalmte kunnen vinden in een wereld die veel te schreeuwerig is voor hen. Ik denk dat we daartoe een sterk beleid aan het opzetten zijn.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.