Report meeting Commissie voor Onderwijs
Report
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Bij de invoering van het M-decreet stelde de Vlaamse Regering dat het heel belangrijk was om de impact van dit decreet voor het gewoon en buitengewoon onderwijs goed op te volgen en te monitoren. Daarom werd bepaald dat de overheid vanaf het schooljaar 2014-2015 jaarlijks een voortgangsrapport op zou maken met de kwantitatieve analyse van de impact van het decreet ten opzichte van het referentieschooljaar 2013-2014.
Aspecten die hierin zouden worden meegenomen waren: de leerlingenbewegingen – gewoon, buitengewoon, verschillende types –, oriënteringen door het centrum voor leerlingenbegeleiding (CLB), de weigeringen door scholen, de programmaties, de evolutie van de rechtstreekse instroom in het basisaanbod, de leerkrachtenbewegingen via reaffectaties, de terbeschikkingstelling (TBS), de inschakeling in het geïntegreerd onderwijs (GON) en het inclusief onderwijs (ION), de evolutie van de leerlingenaantallen in GON en ION, de situatie van +21-jarigen in onderwijs, de impact op de populatie in internaten en de medisch-pedagogische instituten (MPI’s) en de link met Welzijn.
In functie van een eventuele bijsturing zullen die cijfers, samen met het rapport van de onderwijsinspectie, onderwerp vormen van overleg met de sociale partners. De vorige minister van Onderwijs, collega Crevits, heeft op basis van indicaties van het veld en cijfers verzameld door haar administratie, op geregelde tijdstippen wijzigingen doorgevoerd aan het M-decreet, zoals onder andere het oprichten van ondersteuningsnetwerken, met inbegrip van financiële injecties.
Ze liet ook de M-monitor bouwen, waarin al die cijfergegevens waar in de bovenstaande paragraaf aan wordt gerefereerd, zijn opgenomen. Tot op heden is er echter nog nooit een rapport verschenen waarin al die data worden samengebracht. Nochtans staan we aan de vooravond van beslissingen omtrent bijsturingen van het ondersteuningsmodel en het nieuwe M-decreet. Het lijkt me dan ook het ideale moment om die cijfers te delen, niet alleen met de sociale partners, maar zeker ook met het Vlaams Parlement.
Minister, hoe wordt de toepassing van deze bepaling precies gemonitord? Is er een jaarlijkse rapportage? Zo ja, aan wie?
Wat zijn uw bevindingen uit de jaarlijkse cijfers? En wat zijn daar volgens u de oorzaken van? Welke aanpassingen plant u naar aanleiding van de informatie uit de M-monitor?
Minister Weyts heeft het woord.
Laat mij eerst verduidelijken dat het decretale kader van het ondersteuningsmodel bepaalt dat de overheid een grondige evaluatie en monitoring moest doorvoeren tegen 1 september 2019, uitgevoerd door een onafhankelijke commissie van experten en academici. Die evaluatie en monitoring moest onder meer betrekking hebben op het gehanteerde verdelingsmechanisme in het ondersteuningsmodel, op de personeelseffecten, op de ondersteuning in de klas voor de leerling en de leerkracht en de leerlingenbewegingen, en op de doelmatige aanwending van de middelen.
Die bepaling heeft vorm gekregen in verschillende rapporten over de implementatie van het M-decreet en het ondersteuningsmodel. Daarin zijn ook heel wat aspecten die gemonitord en geëvalueerd zouden worden, opgenomen. Welke rapporten zijn dat? Je hebt bijvoorbeeld de meta-evaluatie van het M-decreet van maart 2017. Dat is een synthese van evaluatieve publicaties die verschenen waren sinds de inwerkingtreding van het M-decreet. Er is het rapport over de opstart van het ondersteuningsmodel, van eind 2017. Er is het rapport van het Rekenhof van april 2019 over het M-decreet en de zorg in het gewoon onderwijs. Er zijn ook de terreinverkenningen van de inspectie in 2019 en 2020 van de ondersteuningsnetwerken en van scholen voor buitengewoon onderwijs. En tot slot is er het rapport van de commissie Struyf van september 2019 – misschien wel het meest bekende – over de evaluatie van het nieuwe ondersteuningsmodel. Al die rapporten zijn publiek beschikbaar.
Daarnaast is er tijdens de voorbije legislatuur inderdaad werk gemaakt van de opstart van de ontwikkeling van een datawarehouse als basis van een monitoringsysteem. Want je hebt een wagen, maar je hebt natuurlijk ook een motor. Het koetswerk was in orde, maar de motor nog niet. Die technische ontwikkeling van het datawarehouse vraagt de nodige tijd. Een aantal kwesties inzake datakwaliteit worden momenteel nog aangepakt. Die kwaliteit is natuurlijk noodzakelijk om op een systematische wijze en periodiek extern te kunnen rapporteren. Het is onze bedoeling om dat datawarehouse verder te ontwikkelen, zodat het ook kan dienen om voor het nieuwe decreet over de leersteun de monitoring te kunnen voorzien.
De bevindingen uit de rapporten worden, naast vele gesprekken met het onderwijsveld, meegenomen bij de voorbereiding van het decreet over de leersteun. Een aantal zaken die wat mij betreft echt wel belangrijk zijn, zijn de volgende. Elk kind moet optimaal begeleid en uitgedaagd worden in de klas, zowel in het gewoon als in het buitengewoon onderwijs. Elk kind krijgt in de klas maximale en kwaliteitsvolle ondersteuning, met het oog op leerwinst en optimale ontwikkelingskansen. Elk kind zit op de juiste plaats. Dus: gewoon onderwijs waar het kan, buitengewoon onderwijs waar nodig, via een planlastluwe doorverwijzing. Elk kind krijgt ondersteuning door vakbekwame professionals. En elk kind en zijn of haar ouders krijgen ook snelle, duidelijke en bruikbare informatie en worden bij het ondersteuningsproces betrokken.
De voorbereidingen van een conceptnota over de leersteun lopen. Het is de bedoeling dat die nota nog voor het zomerreces wordt besproken op de Vlaamse Regering.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw toelichting.
Ik wil ingaan op een aantal zaken. Er zijn inderdaad heel wat rapporten. Ik had inderdaad ook de oplijsting gemaakt die u wilde geven en waarin het rapport van professor Struyf het belangrijkste was.
U had het ook over de opstart van een datawarehouse, waarvan de motor blijkbaar nog niet goed werkt en waardoor er eigenlijk geen tussentijdse rapportage meer is. We zijn intussen 2021. Ik hoor vanuit het buitengewoon onderwijs, maar ook vanuit de ondersteuningsnetwerken dat het toch wel belangrijk is dat ook die laatste jaren worden meegenomen in de analyses. Er is wel de terreinverkenning van de inspectie. Daarbij is het belangrijk dat niet alleen de terreinverkenningen van de grotere ondersteuningsnetwerken, de grotere types zoals we dat dan noemen, maar ook de kleinere types en hun terreinverkenning wordt meegenomen.
En zo kom ik tot wat mij vooral interesseert. U geeft aan dat die data enkel kunnen worden ontsloten in een rapportage als de motor er is. We kunnen natuurlijk ook schriftelijke vragen indienen en proberen het op die manier te weten te komen. Maar toch, minister, lijkt het mij interessant dat u duidelijk aangeeft op welke basis, op welke data u beslissingen voorstelt of de conceptnota vormgeeft. Als de conceptnota ook op de ministerraad wordt geagendeerd, is het dan misschien mogelijk om die data mee te bezorgen? Hoe ziet u dat? Kunt u dat op die manier meegeven?
Maar het is in ieder geval uw bedoeling, zo hoorde ik toch, dat met het nieuwe decreet die M-monitor – en dan zal het misschien een LST-monitor worden of een monitor met een andere naam – er zal komen, waarbij we goed weten wat de effecten zijn van wat er nu in die nieuwe conceptnota zal liggen.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Minister, u geeft inderdaad aan dat uw voorganger begin 2017 heeft aangekondigd om de data omtrent het M-decreet in een overzichtelijke lijst ter beschikking te stellen. Mevrouw Vandromme, ik wil hier toch wel opmerken dat er ook twee jaar zijn verstreken onder haar bewind, zonder dat dit tot een finale ontwikkeling is gekomen.
U geeft zelf aan dat u daar verder werk van wilt maken, omdat het natuurlijk gewoon belangrijk is om over die data te beschikken. Daarover zijn we het allemaal eens. Het is nodig om met die kennis van zaken het M-decreet en het toekomstige decreet Leersteun een goede onderbouwing te kunnen geven. De data zullen zich onder meer moeten richten op de beweging tussen het gewoon en het buitengewoon onderwijs: de leerlingen die van het gewoon naar het buitengewoon onderwijs gaan, maar ook omgekeerd, de leerlingen die van het buitengewoon naar het gewoon onderwijs gaan, de terugkeerleerlingen. Hoeveel zijn dat er geweest? Wat is het aantal leerlingen met dat gemotiveerde verslag, met een verslag? Wat zijn de evoluties binnen de types? Hoe zit de verdeling van de middelen? Hoe is de evolutie van de middelen? Want er is de voorbije jaren telkens wel wat bijgestoken. Hoe ver zal die databank teruggaan in de tijd? Ik had iets gehoord van 2008, maar ik weet nu niet of ik dat juist heb gehoord. Het is belangrijk om van bij het begin over de data te beschikken: waarborg, prewaarborg, wat er nog allemaal wordt meegenomen. Dat lijkt mij belangrijk om, zoals u zelf aangeeft, minister, dat nieuwe Leersteundecreet voldoende fundamenten te geven. We zullen ons die spiegel moeten voorhouden. Het is belangrijk om die draagkracht te creëren, en ook het nodige draagvlak.
Minister, het is goed dat u de nodige stappen zet om dat nieuwe Leersteundecreet van een sterk fundament te voorzien, onder meer door in te zetten op die brede basiszorg, waarvan al eerder sprake was, maar ook via deze databank. Ik dank u.
Minister Weyts heeft het woord.
Voormelde rapporten, wat al een hele hoop literatuur is, vormen natuurlijk wel voeding voor de weg die we willen inslaan met het Leersteundecreet. Ik ben blij met de aandacht. De spanningsboog wordt opgebouwd naar het moment dat ik naar voren kan komen met de conceptnota Leersteundecreet. De keuzes en elementen waarop die gebaseerd is, komen eraan. Ik veronderstel dat we dan in de schoot van deze commissie een boeiende discussie kunnen houden.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw toelichtingen. Persoonlijk vind ik dat de discussies hier altijd wel interessant en waardevol zijn.
Minister, uit de monitor zou bijvoorbeeld ook moeten komen hoeveel scholen voor het buitengewoon onderwijs leerlingen weigeren, waardoor die leerlingen de facto thuis zitten, en hoeveel leerlingen met een attest buitengewoon onderwijs in het gewoon onderwijs zitten, maar zonder ondersteuning. Dat zijn loopbanen van leerlingen die we nu nog niet kunnen traceren maar die door die monitor wel traceerbaar zouden zijn. Dat is een schat aan informatie.
In het decreet van het basisonderwijs staat trouwens vermeld hoeveel uren en hoeveel lestijden er verdeeld zouden worden. Daar staat letterlijk in dat de toepassing gemonitord zou worden en indien nodig ook in het schooljaar 2022-2023 bijgestuurd. Momenteel hebben we niet echt een zicht op hoe de administratie dit opvolgt. Vandaar de vraag om deze monitor goed op te volgen en ervoor te zorgen dat de monitor ook goed werkt. Mevrouw Krekels, u gaf aan dat er twee jaar geen begeleiding was van de cijfers, maar goed, het is decretaal verplicht dat er gesleuteld wordt. We hebben dat ook in het regeerakkoord geschreven. Ik denk dat we er alle baat bij hebben dat er goed wordt opgevolgd. Ik kijk uit naar de volgende discussies daaromtrent.
De vraag om uitleg is afgehandeld.