Report meeting Commissie voor Onderwijs
Report
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Warnez heeft het woord.
Voorzitter, de vraag om uitleg ligt in dezelfde lijn als de vorige vragen, maar dan niet over het studierendement, maar over de betaalbaarheid zelf. De vraag gaat over het rapport dat de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) op 11 mei heeft uitgebracht naar aanleiding van de studiekostenmonitor van eind 2020, om het hoger onderwijs betaalbaarder te maken. De Vlor zei dat, ondanks de reeds genomen acties, de financiële drempel voor studenten in het hoger onderwijs nog steeds te groot is. Vandaag vindt een op de drie studenten het hoger onderwijs moeilijk betaalbaar.
Dit zorgt ervoor dat voor 7 procent van de studenten de betaalbaarheid een grote tot zeer grote rol speelt in de keuze voor een studierichting. Voor 12 procent is dat het geval bij de keuze van de universiteit of hogeschool.
Dat is niet onlogisch, omdat de ene studierichting nu eenmaal duurder is dan de andere. De studiekosten, naast de leefkosten of indirecte kosten, voor bijvoorbeeld Letteren bedragen jaarlijks 1265 euro. Voor Kunsten is dat 2060 euro. De mediane studiekost van een opleiding is 1500 euro.
De Vlor wil daarom actie ondernemen samen met de instellingen en docenten, de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) en de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA), maar ook met de Vlaamse overheid. Ze schuiven daarvoor vijf bouwstenen naar voren: informatie en communicatie, ondersteuning, reflectie, monitoring en opvolging, en bijkomend onderzoek.
Van ons, de Vlaamse overheid, verwacht de Vlor dat we faciliterend optreden en overkoepelende monitoring en opvolging mogelijk maken. Hij vindt dat de studiekostenbeheersing in de eerste plaats deel moet uitmaken van de cultuur van een instelling en opleiding en niet per se van de regelgeving. Die monitoring moet daarbij helpen.
Daarnaast ontbreken ook nog een aantal gegevens om alomvattende informatie te hebben over studiekosten. Zo missen we een antwoord op de vraag welke studiekosten vooral meespelen in het keuzeproces of wat de grootste kostengerelateerde drempels zijn, en ontbreekt de informatie rond kosten voor studenten met een studiebeperking. Daarom is bijkomend onderzoek nodig.
Verder verwacht de Vlor van ons dat er bij beleidsinitiatieven steeds rekening gehouden wordt met de kosten voor studenten en het voorzien van flankerende maatregelen, zeker als het bijvoorbeeld gaat over de stijgende studiekosten naar aanleiding van de digitalisering. In het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding wil de minister het toekenningspercentage van studietoelagen optrekken van 25 procent naar 45 procent. De aanpassing van de inkomensgrenzen zal hier een van de nodige te nemen maatregelen in de regelgeving zijn, maar dat zal waarschijnlijk niet voldoende zijn. Ook het bedrag moeten we toch eens onder de aandacht brengen.
Minister, op welke manier wilt u ingaan op de vraag om overkoepelend de studiekosten te blijven monitoren en op te volgen?
Zult u bijkomend onderzoek laten voeren op het vlak van studiekosten en/of – meer algemeen – de betaalbaarheid van het hoger onderwijs? En welke middelen hebt u daarvoor?
In welke mate houdt u rekening met de studiekosten bij beleidsinitiatieven, in het bijzonder wat betreft de toenemende digitalisering in het hoger onderwijs, onder andere naar aanleiding van het Voorsprongfonds?
Vanaf welk academiejaar voorziet u dat het toekenningspercentage van de studietoelagen zal worden opgetrokken? Voorziet u hiervoor een verhoging van het bedrag van de toegekende studietoelagen? Vanaf wanneer worden die beleidsinitiatieven genomen?
Minister Weyts heeft het woord.
Ik denk dat dat Vlor-advies goed en evenwichtig is. Ik ben ook blij dat men dat een belangrijk aandachtspunt vindt en dat men bereid is om dat ook in de toekomst te blijven opvolgen. Wat ik zeker meeneem, is dat alle actoren in het hogeronderwijsveld door de Vlor gevraagd worden om bij te dragen tot het beheersbaar houden van de studiekosten. Het is eigenlijk een breed appel aan het volledige onderwijsveld. Diverse werkpunten worden opgesomd. Docenten, instellingen en opleidingen moeten in overleg met de studenten en studentenvoorzieningen verder beleid ontwikkelen rond studiekostenbeheersing, met de reflectie en monitoring als middel en een overzichtelijke informatie en transparante communicatie als resultaat, geflankeerd door een gepast ondersteuningsbeleid.
Men heeft ook gevraagd aan de VLIR en de VLHORA om bestaande en nieuwe monitoringinitiatieven op te volgen. De Vlor vraagt van de Vlaamse overheid eigenlijk geen bijkomende regelgeving. Men vertrekt van de visie dat de studiekostenbeheersing deel moet uitmaken van de cultuur van elke instelling en opleiding. Ons wordt gevraagd om faciliterend op te treden en een overkoepelende monitoring en opvolging mogelijk te maken. Het lijkt me ook belangrijk om daar een vinger aan de pols te houden wat studiekosten en de evolutie daarvan betreft. Ik denk dat het herhalen van een studiekostenmonitoring op geregelde tijdstippen een meerwaarde kan zijn. Ik zal dat ook effectief opnemen met de VLIR en de VLHORA om te zien hoe we daar werk van kunnen maken.
Wat uw vraag rond het optrekken van het toekenningspercentage betreft: dat is natuurlijk geen eenvoudige aanpassing – dat weet u ook – met sowieso grote budgettaire meerkosten. Er was ook een langetermijndoelstelling vooropgesteld. Ondertussen zijn we wel in het huidige academiejaar opgeklommen tot 60.000 studietoelagen. Dat is een record, ook in vergelijking zelfs met het jaar voordien. Toen waren dat er 56.600. Dat is een stijging met 6 procent. Ook de snelheid waarmee de studietoelagen werden uitbetaald is verhoogd. In 2019 bedroeg de mediaan van hoelang men moest wachten op studietoelagen nog 69 dagen. In 2020 is dat cijfer al gezakt naar 19 dagen. Het is wel zo – want dat heb ik ook gelezen – dat sommige dossiers aanslepen, vooral omdat de administratie extra vragen stelt omdat er onduidelijkheden zijn of bepaalde zaken niet ingevuld zijn en men daar geen antwoord krijgt van studenten. Die dossiers blijven natuurlijk wel liggen. Maar grosso modo, als je kijkt naar de mediaan, dan is ook die termijn gevoelig verbeterd. We gaan nog stappen vooruit zetten. Volgend academiejaar gaan ze nog sneller hun toelagen ontvangen.
De afdeling Studietoelagen zal dossiers vroeger in het jaar automatisch opstarten. Ik was daarstraks ook beginnen te zeggen dat we ook voor een versterking willen zorgen van de zesdejaars in het secundair onderwijs: studenten die volgend jaar voor het eerst een studietoelage aanvragen, gaan die nog maar één keer zelf moeten aanvragen. Elke leerling in het laatste jaar secundair onderwijs zal een folder ontvangen met informatie over hoe hij of zij zijn of haar opstartvoorkeur kan instellen via een digitaal loket. Dan hebben we hopelijk zoveel mogelijk data en kan alles nog veel vlotter verlopen.
De heer Warnez heeft het woord.
Minister, ik begrijp dat dat een lang proces is en dat het iets is wat niet zomaar wordt opgelost. Nu, u wijst op de financiële steun, die uiteraard belangrijk is, maar ik geloof ook dat er heel wat indirecte steun kan zijn. De Vlor wijst ook op het feit dat studiebegeleiding en psychologische ondersteuning er ook voor zorgen dat er misschien minder externe kosten zijn voor die studenten. Ik weet dat u houdt van een centrale aanpak, minister, dat u Vlaanderenbreed een aantal dingen wilt ontwikkelen, en het is goed dat u een aantal dingen ontwikkelt. Maar in het kader van de studiekostenbeheersing vind ik persoonlijk toch ook dat er een heel belangrijke rol is weggelegd voor de studentenvoorzieningen (stuvo’s). De visienota ‘Van kwetsbaar naar weerbaar’ komt hier nog in de commissie ter sprake, maar we zien bijvoorbeeld daarin dat die studentenvoorzieningen maar één keer worden genoemd. Vandaar mijn vraag of u een belangrijke rol weggelegd ziet voor studenten in het kader van de indirecte hulp die zij geven om de studiekosten te milderen.
Mevrouw Tavernier heeft het woord.
Minister, beste collega’s, deze discussie sluit enigszins aan bij de twee vorige vragen om uitleg. Onderwijs moet de kansenmotor bij uitstek zijn, met gelijke kansen voor iedereen. Daarom is het belangrijk dat elke student toegang heeft tot hoger onderwijs, ongeacht de financiële situatie. Armoede mag geen drempel zijn om hogere studies te kunnen aanvatten.
In Vlaanderen leveren we al heel wat inspanningen om ons hoger onderwijs betaalbaar te maken. De toekenning van studietoelagen is bijvoorbeeld een heel belangrijk instrument om die financiële drempel te verlagen. We vernamen ook dat er een recordaantal studietoelagen werd toegekend, zo bleek uit het antwoord van de minister.
Toch blijven verdere inspanningen nodig, afgaande op de studiekostenmonitor van 2020. Voor heel wat studenten blijft het kostenplaatje een grote rol spelen in de studiekeuze. Daarom, minister, vinden wij het vanuit onze fractie een goede zaak dat u ervoor openstaat om die studiekostenmonitor volgens een vaste frequentie te blijven herhalen, zodat we nauwgezet de vinger aan de pols kunnen houden inzake studiekosten. Dat is iets wat ik zeker zal blijven opvolgen.
Wat de optrekking van het toekenningspercentage voor de studietoelage betreft, begrijpen wij dat de coronapandemie het een en ander grondig door elkaar heeft geschud. Wij volgen de redenering of de mening dat een aanpassing met een dergelijke budgettaire impact niet ondoordacht genomen moet worden. Deze verruiming dient grondig berekend en bekeken te worden binnen de financiële mogelijkheden. Een kwalitatief onderzoek, een kwalitatieve analyse, is in dezen dan ook aangewezen.
Minister, ik had nog een vraag. Een van de bouwstenen die de Vlor in zijn advies naar voren schuift, is reflectie. Daarmee doelt de Vlor vooral op sensibilisering en bewustmaking rond kostenbeheersing. Volgens de Vlor is er op dat vlak bij docenten, opleidingen en hogeronderwijsinstellingen nog ruimte voor verbetering en kan een verhoogde bewustwording bij deze actoren een zeer positief effect hebben op de betaalbaarheid van ons Vlaams hoger onderwijs. Erkent u het belang van sensibilisering en bewustmaking rond kostenbeheersing in het hoger onderwijs? Op welke manier kunt u daar een faciliterende rol in spelen?
De heer Slagmulder heeft het woord.
Minister, ik hoop dat ik niet in herhaling val, maar mijn internetverbinding was niet echt stabiel, en ik heb ook niet alles gehoord van wat u hebt gezegd.
We zien dat veel minder studenten gebruikmaken van de compensaties via de hogeronderwijsinstellingen zelf dan via de studietoelage. Dat kan komen door strengere interne toekenningsreglementen. Maar het kan ook zijn dat veel studenten niet goed op de hoogte zijn van deze mogelijke compensaties. Ook hier is goede informatieverstrekking cruciaal. Misschien is het ook opportuun om eens Vlaanderenbreed een overzicht te maken van welke instelling welke compensaties biedt, en te onderzoeken welke studenten hier vooral gebruik van maken en wat nog de verdere noden en mogelijkheden zijn.
Deze aanpak heeft natuurlijk ook als voordeel dat er ook gerichter extra kan worden gecompenseerd naargelang de reële noden van de studenten, dit in tegenstelling tot een vrij generieke maatregel als de Vlaamse studiebeurs. In dat opzicht lijkt een verdere, duurzame financiële versterking van deze sociale diensten en studentenvoorzieningen zeker opportuun. Daar zijn in het licht van corona al inspanningen voor gedaan door de regering. Maar naar de toekomst toe zullen hier zeker nog voldoende noden op het terrein aanwezig zijn.
Minister Weyts heeft het woord.
Ik overloop punctueel de opmerkingen. Er was de vraag naar de studentenvoorzieningen. Wat is het eerste wat we gedaan hebben in het kader van het coronabeleid? We hebben de financiële middelen die we in eerste instantie voor het hoger onderwijs hebben vrijgemaakt, net via die studentenvoorzieningen gebruikt, vanuit de ratio dat zij mee beheerd worden door de studenten zelf. Zo kan er dus richting worden gegeven aan die financiering en ondersteuning, heel laagdrempelig en zo dicht mogelijk bij de doelgroep in kwestie, de studenten zelf. Dat blijft ook voor mij belangrijk.
Ten tweede waren er de vragen omtrent de bewustwording van de kostenbeheersing. Dat sluit aan bij de analyse die de Vlor maakt, namelijk dat je daar in eerste instantie in heel de keten, en met alle betrokkenen, aandacht voor moet hebben. Je moet daarbij blijven stilstaan. Er is ook die zelfreflectie – hoe doe ik dat, individueel, ook als docent – over welke financiële impact er is verbonden aan beslissingen en voorstellen die men zelf doet. Daarom kan die monitoring niet alleen een evolutie schetsen. Ik denk dat het ook zinvol is om verschillen tussen instellingen die mogelijk onverklaarbaar zijn, ook te gaan duiden.
Ik wil tot slot ook nog meegeven dat we toch een heel democratisch hoger onderwijs hebben. Ik heb net geschetst dat we qua studietoelage een verhoging hebben, maar wat nog belangrijker is, is dat de deelname aan ons hoger onderwijs opnieuw een recordhoogte heeft bereikt. Als je dat vergelijkt met andere landen, dan zijn we op het vlak van de toegankelijkheid van ons onderwijs top, top in de wereld. Ik ken de ranking niet van buiten, maar alles kan beter, en we blijven constant evolueren en monitoren. Maar inzake de democratisering van ons onderwijs zijn we in Vlaanderen absoluut niet slecht af.
De heer Warnez heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ben ook blij dat u bevestigt dat u die studentenvoorzieningen zo belangrijk blijft vinden omdat ze zo dicht bij die studenten staan. We kijken ook uit naar de verdere beleidsinitiatieven, samen met hen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.