Report meeting Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Energie
Vraag om uitleg over de voorwaarden in de beheerovereenkomsten voor soortenbescherming
Report
– Wegens de coronamaatregelen werden deze vragen om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer De Bruyn heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, zoals jullie weten, volg ik al enkele jaren het lot van onze akkervogels mee op. Het gaat daar nog steeds niet goed mee, zo tonen ons ook de meest recente rapporten. Sommige soorten zijn echt verankerd met dat landbouwgebied als habitat maar hebben het intussen zo moeilijk met de intensivering van teelten en landbouwpraktijken dat ze overstag dreigen te gaan. Het is – ook dat weten jullie en hebben we al eerder gehoord – een uiterst complex verhaal, maar in wezen komt het erop neer dat het hun altijd wel aan iets ontbreekt: prooidieren, insecten en zaden als voedsel of veilige nestplaatsen.
Maar gelukkig hebben we als Vlaamse overheid een instrument waarmee we heel gericht en op vrijwillige basis contracten kunnen afsluiten met landbouwers om net die specifieke condities te creëren die onze meest kritieke landbouwsoorten nodig hebben om weer op een leefbaar populatieniveau te komen. Ik heb het over de beheerovereenkomsten voor soortenbescherming. Tegenover het inzetten van dat instrument – en ik heb bij veldbezoeken al kunnen zien dat het resultaten boekt –, staat natuurlijk een kostprijs, met name de vergoedingen die we hiervoor betalen aan landbouwers en de omkadering door de Vlaamse Landmaatschappij (VLM). Het lijkt me dan ook logisch dat we in dat instrument altijd streven naar de hoogst mogelijke effectiviteit voor de soorten waarvoor we die inspanning doen.
Wat ik de voorbije jaren daarover heb geleerd, is hoe ogenschijnlijk kleine details van groot belang kunnen zijn. Het is daarover dat ik een vraag wil stellen, meer bepaald over hoe we als Vlaamse overheid omgaan met het gebruik van glyfosaat of andere herbiciden en alle andere vormen van gewasbescherming binnen het kader van zulke beheerovereenkomsten voor soortbescherming. Ik meen begrepen te hebben uit de voorwaarden zoals ik ze heb leren kennen in de beheerovereenkomsten, dat die niet altijd voor elk type beheerovereenkomst expliciet uitgesloten zijn.
Vanuit de ecologie van akkervogels bekeken, lijkt het meer dan aannemelijk dat het gebruik van welke vorm van gewasbescherming ook een negatieve impact kan hebben op de doelsoorten of op hun ecosysteem waarin zij functioneren. Ik kijk bewust naar gewasbescherming in zijn brede betekenis van het woord: zaadcoatings, selectieve herbiciden tot en met glyfosaat, dat beter bekend is als Roundup en waarvan we weten dat het nogal wat impact heeft. Die impact lijkt des te meer relevant wanneer ze gebruikt worden op percelen die speciaal voor akkervogels zijn ingericht en dus ook een zekere aantrekkingskracht op akkervogels hebben. In de eerste plaats is er het risico van een directe impact van gebruikte substanties op de soorten zelf. In de tweede plaats is er ook een indirecte impact met bijvoorbeeld het verlies aan waardplanten, die we mee in rekening moeten brengen.
In een zuiver landbouwproductieve context kan men discussiëren over wat nu kan, mag of moet, maar hier speelt die discussie eigenlijk niet. Het gaat hier over publieke middelen die via vrijblijvende contracten worden ingezet op soortenbeleid in landbouwgebied, waar een volledige inkomstenderving tegenover staat en waar expliciete biodiversiteitsdoelen aan vasthangen. Intuïtief lijkt het me evident dat we vanuit een voorzorgsprincipe elke vorm van gewasbescherming contractueel uitsluiten.
Minister, kunt u verduidelijken op welke type beheerovereenkomsten in het kader van soortenbescherming wel en op welke geen expliciet gebruiksverbod van gewasbeschermingsmiddelen van toepassing is?
Wordt de ecologische impact van het toegelaten gebruik van gewasbescherming op beheerovereenkomsten voor soortbescherming op het terrein opgevolgd en onderzocht? Indien niet, kunt u verzekeren dat het gebruik van welke vorm van gewasbescherming ook tijdens de contractperiode geen vermijdbare negatieve impact heeft op de biodiversiteitsopbouw die we nastreven?
Heeft het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) in adviezen over beheerovereenkomsten voor soortbescherming reeds concrete aanbevelingen gemaakt over het al dan niet gebruik van verschillende vormen van gewasbescherming? Indien ja, wat waren die specifieke adviezen dan? Indien zulke adviezen zijn uitgebleven, welke algemene aanbeveling zou het INBO daar op basis van de vandaag beschikbare kennis over maken?
De beheerovereenkomsten voor soortbescherming bestaan al meer dan tien jaar. In al die tijd is de ernst van de biodiversiteitscrisis gegroeid. Vorige legislatuur hebben we het gehad over studies over de insectencrash. Vorig jaar nog onderstreepte de Europese Farm to Fork Strategy de urgentie voor een drastische vermindering van gewasbescherming in landbouwgebied. Welke stappen kunt u zetten om alvast de beheervoorwaarden zo spoedig mogelijk in lijn te brengen met deze inzichten en met onze eigen Vlaamse biodiversiteitsdoelen?
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, ik heb een soortgelijke vraag als die van collega De Bruyn, over de link tussen beheerovereenkomsten en het gebruik van bestrijding en bemesting.
Een van de enige manieren om vandaag aan soortenbescherming te doen in landbouwcontext, is het afsluiten van vijfjarige beheerovereenkomsten in daartoe aangeduide beheergebieden. De Vlaamse overheid vergoedt de landbouwer voor de inkomstenderving en beheerlast van de afgesloten beheerovereenkomst.
Er zijn verschillende soorten beheerovereenkomsten met elk hun lastenboek, maar mijn vraag gaat over beheerovereenkomsten voor soortenbescherming, met name die voor akkervogels, de grauwe kiekendief, en die voor weidevogels.
De VLM staat in voor het opstellen van de technische voorwaarden die de landbouwer contractueel moet volgen om de vooropgestelde ecologische doelen te kunnen halen. In dit geval gaat dit om concrete behoeften van de soorten die we willen beschermen. Daarnaast staat de VLM ook in voor het begeleiden van de landbouwer om deze beheerovereenkomsten uit te voeren en voor de administratieve afhandeling, de uitbetaling en de controle van deze beheerovereenkomsten.
In de meeste gevallen wordt het gebruik van bestrijdings- en gewasbeschermingsmiddelen verboden in de aangeboden beheerovereenkomsten. Niet in alle overeenkomsten staat dat verbod expliciet vermeld, waardoor landbouwers vrij zijn om ze wel te gebruiken. Daarnaast wordt, waar een vollevelds gebruiksverbod op gewasbescherming wel geldt, via de contractvoorwaarden de mogelijkheid geboden om akkerdistel plaatselijk te bestrijden met gewasbescherming. Nochtans is het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, vollevelds of plekgewijs, heel nefast voor de biodiversiteit.
Meer subtiel misschien is de relatie tussen de manier en de intensiteit van bemesting en biodiversiteit en soortenbescherming. Ook hier worden niet in alle betreffende beheerovereenkomsten voorwaarden gelegd voor de bemesting of het gebruik van bodemverbeteraars. Misschien is het zo dat sommige beheermaatregelen wel een zekere vorm van bemesting nodig hebben om hun bedoeld ecologisch effect te halen. We weten langs de andere kant dat drijfmest en kunstmest – in tegenstelling tot stalmest – ook nefast zijn voor de biodiversiteit. Details zijn daar dus mogelijk wel belangrijk.
Dat dergelijke parameters op het eerste gezicht niet meer onderbouwd zijn en dat het verbod op het gebruik van alle mogelijke inputs met een negatieve impact op biodiversiteit geen baseline is in dit soort beheerovereenkomsten, lijkt toch wel contradictorisch aan het doel van diezelfde beheerovereenkomsten: de landbouwer op vrijwillige basis een contract aanbieden en hem vergoeden en begeleiden in zijn inspanningen om op de meest effectieve manier een bijdrage te leveren aan soorten- en biodiversiteitsherstel.
Het INBO monitort sinds 2010 de landbouwvogels in opdracht van de VLM. Uit recente analyses blijken de beheerovereenkomsten niet de verwachte resultaten op te leveren. Het INBO-PDPO-monitoringsnetwerk (Programmeringsdocument voor Plattelandsontwikkeling) registreert de toestand en detecteert trends van landbouwvogels. Het is echter niet ontwikkeld om deze trends te verklaren of de effectiviteit van de maatregelen op detailniveau te onderzoeken. Daarom werd door de VLM bijkomend onderzoek opgestart dat door de Universiteit Hasselt wordt uitgevoerd. Ze willen het nodige verklarend onderzoek uitvoeren naar de effectiviteit van de beheerovereenkomsten om ook eventuele knelpunten en tekortkomingen in de maatregelen vast te stellen.
Minister, werd in dat bijkomend onderzoek de impact van parameters als bemesting en gebruik van gewasbescherming op beheerovereenkomsten voor soortenbescherming onderzocht? Zo ja, wat waren de bevindingen? Zo neen, welke bevindingen rond andere soorten beheervoorwaarden heeft men daar kunnen vaststellen? Werden deze al in de voorwaarden van de beheerovereenkomsten 2021 verwerkt?
De beheervoorwaarden zeggen natuurlijk niet dat gewasbescherming moet worden gebruikt. Ze laten de keuze aan de landbouwer. Maar registreert de VLM op een of andere manier wie dat dan wel en wie dat niet doet?
Waarom werd het gebruik van bestrijdingsmiddelen en gewasbeschermingsmiddelen niet vanuit een voorzorgsprincipe in alle beheerovereenkomsten met een duidelijk natuur- of milieudoel verboden? Bent u van plan dit aan te passen?
Waarom wordt in de voorwaarden van beheerovereenkomsten waar het vollevelds gebruik van gewasbescherming verboden is, de bestrijding van akkerdistel wel toegelaten? Het gaat daar toch ook over biodiversiteit en het is toch geen invasieve exoot?
Waarom werd er in de voorwaarden van beheerovereenkomsten met natuurdoelen en waar bemesting is toegestaan, geen onderscheid gemaakt op mesttype en intensiteit van bemesting, terwijl dat voor biodiversiteitsopbouw toch wel relevant zou kunnen zijn?
Minister Demir heeft het woord.
Collega's, het is een heel belangrijk onderwerp en er zijn terecht heel veel vragen.
Binnen de beheerovereenkomsten voor soortenbescherming zijn er maatregelen voor akkervogels, weidevogels, grauwe kiekendief en hamster. Daarnaast zijn er beheerovereenkomsten voor botanisch graslandbeheer waarbij het ontwikkelen en in stand houden van botanisch waardevol grasland vooropstaat en voor perceelsrandenbeheer.
Het verbod op het gebruik van bestrijdingsmiddelen is op dit moment van kracht op alle beheerovereenkomsten, met uitzondering van faunavoedselgewas en wisselteelt.
Voor de maatregelen faunavoedselgewas en wisselteelt wordt het gebruik van bestrijdingsmiddelen niet expliciet verboden. De doelstelling van de maatregel faunavoedselgewas is het voorzien van wintervoedsel voor overwinterende zaadetende akkervogels. Bij het sluiten van de beheerovereenkomst worden de landbouwers door de bedrijfsplanners van de Vlaamse Landmaatschappij gesensibiliseerd om geen of zeer beperkt bestrijdingsmiddelen te gebruiken, bijvoorbeeld in het geval van wortelonkruiden of andere schadelijke soorten.
In de nieuwe planperiode voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), vanaf 2023 dus, zal voor deze maatregelen een verbod op het gebruik van bestrijdingsmiddelen worden voorzien. Ook voor de maatregelen op grasland voor weidevogels wordt een verbod op het gebruik van bestrijdingsmiddelen ingevoerd.
Specifiek voor beheerovereenkomsten is op basis van inzichten uit literatuur echter aannemelijk dat het gebruik van diverse vormen van gewasbescherming een vermijdbare negatieve impact heeft op de biodiversiteitsopbouw in het perceel waar het wordt toegepast. Net daarom wil ik dit bijsturen vanaf 2023, de nieuwe planperiode van het GLB.
Op basis van de vandaag beschikbare kennis binnen het INBO en inzichten in het functioneren en beheren van soortgerichte beheerovereenkomsten, concludeert het INBO dat een integrale ecologische benadering ervan erg belangrijk is. Dat betekent dat de opbouw van biodiversiteit zowel jaarrond als binnen de vijfjarige contractperiode zo optimaal mogelijk moet kunnen verlopen om een maximaal ecologisch rendement te hebben voor de doelsoorten. Vermijdbare handelingen of beheervoorschriften met vermoedelijke of zekere negatieve effecten op biodiversiteitsopbouw zouden het best worden uitgesloten.
De beheerovereenkomsten werden door de Vlaamse Landmaatschappij samen met experten van het INBO en het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) geëvalueerd. In de volgende GLB-periode zal een algemeen verbod op het gebruik van bestrijdingsmiddelen op beheerovereenkomsten worden ingevoerd. Zo kunnen alle beheerovereenkomsten een bijdrage leveren aan het beperken van de verdere achteruitgang aan insecten en aan de ambitieuze doelstelling in de Farm to Fork Strategy.
In de studie die de Universiteit Hasselt uitvoert, wordt onderzocht of de beheerovereenkomsten voor akkervogels effectief bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit van het leefgebied van akkervogels. Het doel van verschillende beheerovereenkomsten is opgenomen in het programma voor plattelandsontwikkeling.
De onderzochte beheerovereenkomsten bevatten met uitzondering van het pakket faunavoedselgewas bepalingen die gebruik van bemesting en bestrijdingsmiddelen verbieden. In de studie wordt onderzocht of in de beheerovereenkomsten meer insecten voorkomen in vergelijking met klassieke landbouwteelten. De tussentijdse resultaten van de studie tonen aan dat dit het geval is.
Voor de beheerovereenkomsten waarvoor geen verbod op het gebruik van bestrijdingsmiddelen geldt, registreert de VLM niet of de landbouwer al dan niet bestrijdingsmiddelen gebruikt. We zouden dan wel heel veel mensen nodig hebben om te registreren. De bedrijfsplanners van de Vlaamse Landmaatschappij sensibiliseren de landbouwers om geen of zeer beperkt bestrijdingsmiddelen te gebruiken.
Met uitzondering van het pakket faunavoedselgewas bevatten alle maatregelen binnen de beheerdoelstelling soortenbescherming bepalingen dat er geen bestrijdingsmiddelen mogen worden gebruikt, niet het jaar rond, niet in de perioden die belangrijk zijn voor het broedsucces van weidevogels.
Intussen werden de beheerovereenkomsten door de Vlaamse Landmaatschappij samen met experten van het INBO en het ANB grondig geëvalueerd. In de volgende GLB-periode zal een algemeen verbod op het gebruik van bestrijdingsmiddelen worden voorzien.
In het kader van de randvoorwaarden van de huidige planperiode van het gemeenschappelijk landbouwbeleid dienen landbouwers aaneengesloten haarden van akkerdistel op grasland te bestrijden om in aanmerking te komen voor steun, waaronder ook steun voor beheerovereenkomsten.
Voor een antwoord waarom we in Vlaanderen de akkerdistel blijven opnemen in deze randvoorwaarden, verwijs ik door naar de collega die bevoegd is voor de landbouw. In het verleden is over de akkerdistel als schadelijke soort reeds uitvoerig van gedachten gewisseld in het parlement. Tot op heden leidde dit niet tot andere inzichten over zin of onzin van de bestrijding van deze plant. Zelf ben ik geen vragende partij voor een verplichte bestrijding van de akkerdistel, die in ons landschap als belangrijke nectarbron fungeert. Dat is mijn persoonlijke mening.
Bemesting is enkel toegestaan bij het pakket faunavoedselgewas en de pakketten graslandbeheer voor weidevogels, behalve in de perioden die cruciaal zijn voor het broedsucces. Bij faunavoedselgewas is een beperkte bemesting relevant omdat het de bedoeling is om voldoende overwinterend graan te hebben. Granen laten weinig stikstof achter in de bovenste laag van de bodem. Een beperkte bemesting kan dus nuttig zijn. Waar mogelijk wordt door de bedrijfsplanners aanbevolen om stalmest te gebruiken. Het gebruik van drijfmest of kunstmest wordt ontraden. Voor het weidevogelbeheer wordt in de volgende GLB-periode het gebruik van kunstmest op weidevogelpercelen volledig uitgesloten. Hetzelfde geldt voor het pakket faunavoedselgewas.
Bodem- en nutriëntencondities worden het best via ecosysteemondersteunende praktijken zoals onderzaaien van vlinderbloemigen en het gebruik van traagwerkende organische mest, zoals stalmest, onderhouden waar de beheervoorwaarden dat vereisen. Het gebruik van kunstmest, drijfmest of effluenten is niet bevorderlijk voor de biodiversiteitsopbouw. In de nieuwe planperiode van het GLB zal ik het gebruik hiervan dan ook uitsluiten op voor natuur- en soortendoelen bestemde beheerovereenkomsten.
Onlangs las ik trouwens een boeiend stuk over Denemarken, waar men voor grote landbouwpercelen verplicht werd om 5 procent in te richten als bloemenweide of iets vergelijkbaars. In het kader van biodiversiteit en ook in het kader van duurzame landbouw is dat natuurlijk een heel goed verhaal. De Denen zijn dus in ieder geval op de goede weg.
De heer De Bruyn heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor het uitvoerige antwoord. Ik onthoud daaruit alvast – en ben daar ook zeer tevreden over – dat u inderdaad samen met ons vaststelt dat het op dit ogenblik nog toegelaten – want niet verboden – gebruik van gewasbeschermingsmiddelen vanaf 2023 niet meer kan. Ik denk dat dat een duidelijke stap vooruit is, die ook perfect in de logica ligt van wat we willen bereiken met de beheerovereenkomsten die we hier afsluiten met onze landbouwers en die daar dan ook – volledig terecht – een billijke vergoeding voor krijgen. Ik vraag dan wel bijkomende aandacht, minister, om met de VLM op te nemen dat zij landbouwers hierover tijdig informeren. Elke verandering is er een die met de nodige omzichtigheid aangebracht moet worden en die ook tijd vergt om aanvaard en geïmplementeerd te worden. Minister, ik wil u dus oproepen om de VLM aan te sporen om daarover tijdig met onze landbouwers in overleg te gaan.
Dan kom ik tot mijn tweede punt. Moeten we ons niet de vraag stellen of we zo’n reflex tot het bekijken van nieuwe wetenschappelijke inzichten en nieuwe informatie, niet meer stelselmatig moeten inbouwen tijdens de looptijd van die beheerovereenkomsten? Er komen wel vaker nieuwe inzichten, er verschijnen nieuwe studies met nieuwe, meer verfijnde, technieken. Ik denk dat we moeten bekijken of we die niet meer stelselmatig kunnen inbouwen in de beheerovereenkomsten.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw antwoord. Ook wij zijn heel tevreden dat u in alle beheerovereenkomsten het gebruik van bestrijdingsmiddelen zult verbieden, eenmaal het nieuwe GLB in werking is. We zijn ook heel tevreden met uw uitspraak dat u Denemarken een interessant voorbeeld vindt, want dat vinden wij ook. 5 procent of zelfs 7 procent biodiversiteitsmaatregelen op landbouwgebied: dat lijkt ons echt de weg waarnaar we moeten streven. Dat bleek trouwens ook uit de hoorzittingen rond de patrijs. Als we het patrijsbestand opnieuw op een goed niveau willen brengen, dan zijn die maatregelen zeker nodig. Daar kan ik u dus helemaal in volgen.
Ik heb nog een bijkomende vraag. Toen een aantal jaren geleden in Vlaanderen het Pesticidedecreet werd ingevoerd en het gebruik van bestrijdingsmiddelen op openbaar domein werd verboden, ging dat gepaard met een hele rits begeleidende maatregelen om de lokale besturen en de beheerders van het openbaar groen te leren hoe ze daarmee aan de slag konden gaan. Heel duidelijk was wel dat het verbieden van die bestrijdingsmiddelen absoluut niet voldoende was om te komen tot een kwaliteitsvol openbaar en groen domein, dat toch beheer- en beheersbaar was.
Ik denk dat dat bij onze klassieke landbouwers ook het geval is. Het is voor hen niet zo evident om iets wat ze gewoon zijn om te gebruiken, namelijk die gewasbeschermingsmiddelen en die bestrijdingsmiddelen, zomaar te laten vallen zonder daaraan dan de nodige beheermaatregelen te koppelen, die ervoor zorgen dat ze ook een kwaliteitsvol resultaat behalen, zonder daar onmiddellijk aan te koppelen dat ze moeten overschakelen naar een biologische landbouwbedrijfsvoering.
Mijn vraag is dus de volgende, minister. Zult u op het moment dat dat verbod ingaat, ook zorgen voor extra ondersteuning van die landbouwers die gebruikmaken van die beheerovereenkomst, om hun ook maatregelen, tips en tricks aan te reiken over hoe ze kunnen beheren zonder bestrijdingsmiddelen en toch een mooi, kwaliteitsvol resultaat kunnen behalen? Ik denk namelijk dat we, als we die stap goed verzorgen, steeds meer landbouwers ervan kunnen overtuigen om het gebruik van bestrijdingsmiddelen te verminderen, wat we volgens mij allemaal willen nastreven, want dat is niet alleen goed voor het milieu maar ook goed voor onze gezondheid.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Dank u wel voor uw antwoord, minister. Ik denk dat uit uw antwoord duidelijk naar voren gekomen is dat er in de beheerovereenkomsten heel wat inspanningen gevraagd worden van landbouwers om te voldoen aan extra voorwaarden, met de hoop een aantal doelstellingen te bereiken. Wat de gewasbeschermingsmiddelen betreft, hebt u heel duidelijk aangegeven dat er inderdaad al heel wat verstrengde normen waren, maar dat er nog een aantal uitzonderingsmogelijkheden toegelaten werden ter bestrijding van onder andere onkruid.
Minister, ik denk dat het in dezen belangrijk is dat we in de toekomst zorgen voor een goede monitoring en begeleiding. De collega’s hebben het al aangegeven. Ik denk inderdaad dat we hierover ook tijdig moeten communiceren, opdat mensen die instappen in een bepaalde beheerovereenkomst, ook vooraf zeer duidelijk weten wat de voorwaarden zijn en welke compensaties en/of eventuele inkomsten daartegenover staan. Ten tweede is begeleiding in dezen inderdaad ook belangrijk. Ten derde hoop ik dat de beheerovereenkomsten waarin wijzigingen doorgevoerd werden, ook specifiek gemonitord worden op die wijzigingen. Ik denk dat dat wel heel belangrijke en interessante informatie kan opleveren. Ik hoop dat daarvoor een aparte monitoring opgezet kan worden.
Verder wil ik ingaan op de bezorgdheid inzake nieuwe kennis en nieuwe ervaringen. Ik denk dat heel wat landbouwers die instappen in een beheerovereenkomst, ervaringen opdoen. Het is ook duidelijk dat er soms een omvormingsperiode nodig is om de overeenkomst effectief ten volle te laten werken en opbrengen. Ik wil me wel behoeden voor het feit dat we de beheerovereenkomsten die we maken met landbouwers die op vrijwillige basis instappen en extra inspanningen leveren, in de looptijd wijzigen. Ik denk dat dat niet onze bedoeling kan zijn als overheid, als betrouwbare overheid. Ik denk dat het een allesbehalve gezond principe zou zijn om wijzigingen door te voeren tijdens de duur van de overeenkomsten. Ik denk dat het belangrijk is dat we dat te allen tijde, ook in de toekomst, blijven respecteren.
Minister Demir heeft het woord.
Dank u wel, collega’s.
Collega Rombouts, wat u zegt, klopt. We gaan dus ook niet tussentijds bijsturen. Ook daarom richt ik me op 2023, op de nieuwe beheerovereenkomsten. Dat geeft ons ook de tijd om alles goed voor te bereiden. Ook binnen de VLM zijn we nu met een pool van medewerkers aan het bekijken hoe we de landbouwers goed kunnen informeren en sensibiliseren over wat het concreet betekent voor hen en hun bedrijf als ze vanaf 2023 instappen in een nieuwe beheerovereenkomst.
We zijn nu bezig met de voorbereidingen. De huidige beheerovereenkomsten lopen. Ik zou het niet correct vinden om daar nu allerlei zaken aan te wijzigen. Dat zullen we dus niet doen. Alles zal starten in 2023. De ondersteuning is belangrijk, dat vind ik ook. Daarom zijn we nu al bezig met het opleiden van onze eigen medewerkers over hoe ze dat zullen moeten doen, hoe we die begeleiding en ondersteuning van de landbouwers voorop zullen zetten. Dat loopt dus. Nogmaals: de beheerovereenkomsten eindigen in 2022 en de nieuwe zullen lopen vanaf 2023. Wij gaan op dit moment uiteraard de lopende beheerovereenkomsten respecteren.
Ook het aspect van de monitoring neem ik mee en geef ik door aan de administratie. Ik vind dat eigenlijk ook wel een goede suggestie, collega.
Voor de rest denk ik dat we goed voorbereid moeten zijn op het informeren en opleiden van een goede pool van medewerkers daarvoor.
De heer De Bruyn heeft het woord.
Heel kort: wat ik heb willen aantonen – en ik blijf benadrukken dat ik dat belangrijk vind – is dat je in contracten die vijf jaar duren, moet durven bekijken of fijnstelling wenselijk is. Dat wil niet zeggen dat je bestaande contracten moet uithollen, onderuithalen of helemaal op zijn kop zetten. Dat vraagt niemand hier. Maar een loopperiode van vijf jaar is aanzienlijk. Ik kan me voorstellen dat er in die periode van vijf jaar nieuwe inzichten met betere resultaten naar boven komen, die helemaal niet in het nadeel van de landbouwer hoeven te zijn, integendeel. Maar die nieuw verworven kennis en expertise zou met hen gedeeld kunnen worden, om te bekijken of bijstelling wenselijk is. Dat is alles wat ik bedoelde met mijn vraag of we toch niet moeten bekijken of we nieuwe wetenschappelijke inzichten en goede praktijkervaringen niet moeten delen.
Collega Rombouts, ik deel uiteraard uw bekommernis – en minister Demir heeft dat ook voldoende benadrukt – dat dit niet mag leiden tot rechtsonzekerheid. Dat is absoluut niet de bedoeling. Maar ik denk dat u mij voldoende kent om te weten dat ik deze bekommernis met u deel.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
We zijn alleszins blij dat er een aanpassing komt. Dat lijkt ook logisch. Het is niet zo evident om te lopen in gebieden waarin beheerovereenkomsten gelden om dan te merken dat daar natuur vernietigd wordt. Dat is contradictorisch. Dat dat opgelost geraakt, is zeker een goede zaak voor de biodiversiteit. Ik denk dat we op dat vlak zeker een stap vooruit zetten.
Minister, ik roep u op om verder te blijven strijden voor minstens 7 procent biodiversiteit en natuur in landbouwgebied. Ik denk dat dat de weg te gaan is, als we echt willen komen tot meer natuur in landbouwgebied, nog meer dan het enkel inzetten op beheerovereenkomsten.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.