Report meeting Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Energie
Report
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Danen heeft het woord.
Dit lijkt misschien een technische vraag, maar het is een vraag die naar het hart gaat van de bescherming van ons leefmilieu, van de luchtkwaliteit. Ik had u daarover graag een vraag gesteld, minister.
Op de website van de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) is volgende toelichting te lezen onder de rubriek ‘VLAREM’: “De bescherming van het leefmilieu is een Vlaamse bevoegdheid. De doelstelling is het voorkomen en beperken van hinder, milieuverontreiniging en veiligheidsrisico's door hinderlijke inrichtingen. Het Omgevingsvergunningsdecreet en -besluit leggen alleen de procedures vast die met betrekking tot de omgevingsvergunning kunnen worden gevoerd. De inhoudelijke milieubepalingen zijn onder meer opgenomen in VLAREM II en III.”
In mijn schriftelijke vraag over asfaltcentrales en benzeenuitstoot vroeg ik u waarom ‘maximale vracht’ niet als norm wordt opgenomen in het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning (VLAREM). Nu kan een bedrijf immers grote hoeveelheden van een verontreinigende stof – in dit geval benzeen – uitstoten zonder een norm te overschrijden indien de concentratie de opgelegde norm niet overschrijdt. Met andere woorden, als je je vervuiling maar genoeg verdient, kun je zoveel uitstoten als je wilt. Er is geen absolute drempel voor benzeenuitstoot. Dat is waarover het gaat. In sommige andere landen is dat trouwens wel het geval en wordt die normering anders gezet.
U liet weten dat mijn voorstel om een maximale vracht als norm op te leggen in VLAREM zou impliceren dat via VLAREM beperkingen opgelegd zouden worden aan de exploitatie van bedrijven, wat niet de bedoeling is en kan zijn van VLAREM. Een emissievracht is namelijk het product van de geloosde concentratie en debiet.
Secundaire emissiereductietechnieken kunnen ingezet worden om de concentraties tot op bepaalde niveaus terug te brengen. Het geloosde debiet, en dus ook de geloosde vracht, is echter zeer installatiespecifiek en onder meer afhankelijk van de grootte en de doorzet van de installatie, of het aantal aangesloten installaties op een emissiepunt. Hier algemene beperkingen voor opleggen, zei u, zou voorafnames doen op welke exploitaties nog mogelijk zijn binnen Vlaanderen.
U gaf verder wel nog mee dat bij de individuele aanvraag van een bedrijf wel de beoordeling wordt gemaakt of de impact van dat bedrijf aanvaardbaar is. De geloosde vrachten bepalen ook de impact op de omgeving.
Hierbij de volgende vragen:
VLAREM heeft tot doel om de hinder, milieuverontreiniging en veiligheidsrisico’s veroorzaakt door hinderlijke inrichtingen zoveel als mogelijk te beperken of te voorkomen. Hoe rijmt u deze doelstelling met uw uitspraak 'dat het niet de bedoeling kan zijn dat VLAREM beperkingen oplegt aan de exploitatie van bedrijven'?
U gaf ook aan dat er bij een individuele aanvraag de beoordeling moet worden gemaakt of de impact van dat bedrijf aanvaardbaar is. Betekent dit dat bij een onaanvaardbare impact er geen vergunning verleend zal worden? Kunnen er maatregelen worden opgelegd om de impact van een bedrijf te verminderen? Is dat dan geen beperking op de exploitatiemogelijkheden van het bedrijf?
Twee: een emissievracht, namelijk concentratie maal uitgestoten volume, kan perfect bepaald worden ter hoogte van het emissiepunt. U gaf in uw antwoord aan dat secundaire emissiereductietechnieken kunnen ingezet worden om de concentraties tot op bepaalde niveaus terug te brengen. Secundaire emissiereductietechnieken kunnen de totale vracht beïnvloeden zodat deze binnen een bepaalde norm blijft. Wat bedoelt u dan met uw antwoord? Wat is het verband tussen de secundaire emissiereductietechnieken en een mogelijke maximale vrachtnorm? Nogmaals, dit lijkt misschien technisch, maar het gaat er eigenlijk om dat als een bedrijf maar voldoende zijn vervuiling verdunt, dan kan het uitstoten wat het maar wil. Daar komt het een beetje op neer, vandaar mijn vraag.
Drie: u zegt dat algemene beperkingen opleggen voor de maximale vracht een voorafname zou zijn op welke exploitaties nog mogelijk zijn binnen Vlaanderen. Wat bedoelt u daarmee? Is het niet net de bedoeling van VLAREM om te voorkomen dat de leefomgeving te sterk verontreinigd zou kunnen worden? En betekent deze uitspraak ook dat de exploitatie van bedrijven voorgaat op de mogelijke impact op de omgeving? Indien niet, hoe moet uw uitspraak dan geïnterpreteerd worden?
Vier, mijn laatste vraag: tijdens een milieueffectrapport (MER)-procedure wordt de milieu-impact van het bedrijf op de omgeving onderzocht. Wordt hierbij ook nagegaan wat het gecumuleerde effect is van de bijkomende uitstoot op de omgeving, naar analogie met de geluidsstudies? Daar is het wél zo: als je iets bijkomend opzet wat geluid maakt, dan moet je dat gecumuleerd bekijken. Is dat ook zo met andere vormen van vervuiling? Welke normen worden hierbij gehanteerd? Wat is het afwegingskader om te bepalen of een bepaalde cluster van bedrijven geen onaanvaardbare impact zal genereren voor de omgeving?
Minister Demir heeft het woord.
Dank u wel, collega Danen. Met mijn eerdere uitspraak wilde ik zeggen dat het niet de bedoeling is om via VLAREM beperkingen op te leggen aan de grootte van een bedrijf of de hoeveelheid goederen die een bedrijf produceert. Dat zou wel het geval kunnen zijn indien een maximale vracht per tijdseenheid zou worden opgelegd.
Conform VLAREM moet de exploitant als normaal zorgvuldig persoon alle nodige maatregelen treffen om de buurt niet te hinderen door geur, rook, stof, geluiden en dergelijke meer. Hij wordt geacht de beste beschikbare technieken (BBT) te hebben toegepast indien hij de algemene en sectorale voorwaarden uit VLAREM en/of de vergunning naleeft. De concentratienormen in VLAREM worden bepaald op basis van deze beste beschikbare technieken. Deze BBTs, die vaak Europees bepaald worden, geven aan welke concentratieniveaus gehaald kunnen worden met de installaties binnen een bepaalde sector.
Om steeds voldoende actueel te zijn, wordt VLAREM dan ook regelmatig herzien. In het antwoord op de schriftelijke vraag waarnaar u verwijst, heb ik in dit verband ook gemeld dat er een nieuwe voorstudie voor BBT asfaltcentrales is gestart.
De vracht die een bepaalde installatie uitstoot, is gelijk aan de concentratie aan hinderlijke stoffen, vermenigvuldigd met het debiet van de uitstoot. Het debiet van de uitstoot is afhankelijk van de grootte van een installatie. Zo zal een grote asfaltfabriek meer lucht uitstoten dan een kleine.
Als we vrachtconcentraties zouden opnemen in VLAREM, zouden we voor elke installatie afzonderlijk een vrachtnorm moeten bepalen, omdat de hoeveelheid lucht die ze uitstoten verschillend is. Dat is natuurlijk ondoenbaar. Concentratienormen laten juist toe om uniforme regels toe te passen op diverse installaties, ook al is de ene wat groter, en produceert die dus wat meer dan de andere.
Naast de voorwaarden in VLAREM, moet een exploitant er natuurlijk wel altijd voor zorgen dat de impact van zijn bedrijf aanvaardbaar is. Als uit de aanvraag zou blijken dat er hiervoor onvoldoende garanties zijn, kan de vergunningverlenende overheid hetzij bijzondere vergunningsvoorwaarden opleggen, hetzij de vergunning weigeren. Het is de vergunningverlenende overheid die hier autonoom over beslist, en dit op basis van het aanvraagdossier, de resultaten van het openbaar onderzoek en de uitgebrachte adviezen.
U vraagt ook naar secundaire emissiereductietechnieken. Dit zijn systemen waarmee de uitstoot uit een productieproces behandeld wordt vooraleer die in het milieu terechtkomt. Hierdoor wordt een groot deel van de hinderlijke stoffen uit die uitstoot verwijderd en kunnen de concentraties tot op aanvaardbare niveaus worden teruggebracht. Dergelijke technieken verlagen de concentratie aan hinderlijke stoffen, niet het debiet van de uitstoot. De concentratieverlagingen die kunnen worden gehaald, zijn trouwens vaak opgenomen in de hoger beschreven BBT-studies.
Zoals ik in het antwoord op de schriftelijke vraag stelde, zijn de geloosde concentraties, het debiet, en de vracht specifiek voor iedere installatie, en eigen aan de manier waarop elke exploitant werkt. Algemene beperkingen zouden dan ook impliciet een beperking inhouden op de soorten installaties die in Vlaanderen mogelijk zijn. Door met vrachtnormen te werken, zou het kunnen dat we grote installaties onmogelijk maken, terwijl die in een aantal gevallen wel efficiënter zijn, en een lagere totale milieu-impact hebben dan vele kleine die vlak naast elkaar zouden gebouwd worden.
Het betekent absoluut niet dat exploitatie van bedrijven primeert boven de belangen van het leefmilieu. Het VLAREM-kader beoogt immers de exploitatie van hinderlijke inrichtingen met een aanvaardbare impact op het milieu in Vlaanderen mogelijk te maken. Deze bescherming wordt geboden door zowel de concentratienormen voor emissies als de algemene kwaliteitsnormen die mens en milieu beogen te beschermen.
Wat uw vraag aangaande MER betreft, baseren de erkende deskundigen zich voor het opstellen van een MER-rapport op de richtlijnenboeken die hiervoor zijn opgesteld. Het richtlijnenboek lucht bepaalt richtlijnen voor het opbouwen van de discipline lucht in een MER: afbakening van een studiegebied; identificeren en kwantificeren van de emissies; toetsing van de emissies aan richtwaarden; dispersieberekeningen; toetsing van de berekende immissiewaarden aan normen; effectbespreking en bepalen van milderende maatregelen; postevaluatie.
In een MER wordt de referentiesituatie in beeld gebracht. Hierbij wordt rekening gehouden met alle vergunde activiteiten in de omgeving. Daarnaast wordt ook rekening gehouden met reeds genomen beslissingen over nieuwe activiteiten, plannen en programma's in het studiegebied, met andere woorden gestuurde ontwikkelingen. In een MER wordt dus rekening gehouden met cumulatie van effecten.
Wat het afwegingskader betreft, omvat het richtlijnenboek ook de sturende richtwaarden waar rekening mee moet worden gehouden. Daarbij wordt verwezen naar verschillende documenten waar rekening mee gehouden moet worden, zoals VLAREM II, beste beschikbare technieken, Europese richtlijnen met betrekking tot luchtkwaliteit of atmosferische emissies, de BREF-documenten (Best Available Techniques Reference), andere (lucht)beleidsplannen.
De heer Danen heeft het woord
Dank u wel, minister. Ik wil u bedanken voor uw uitleg en uw nuanceringen. Het antwoord dat u op een schriftelijke vraag gaf had ik anders geïnterpreteerd. Het is inderdaad net de bedoeling van VLAREM om hinder, milieuverontreiniging en veiligheidsrisico’s, veroorzaakt door hinderlijke inrichtingen, te beperken of te voorkomen. Dat is de bedoeling. Als het dan zo is dat de exploitatie van bedrijven om die reden beperkt wordt, dan is het maar zo. Het moet voorop staan dat de mens en de omgeving beschermd worden en binnen dat kader moeten bedrijven zich in- en aanpassen. Maar ik neem aan dat u dat bedoelt. Zo heb ik het althans begrepen. Uit de schriftelijke vraag en het antwoord daarop bleek dat niet duidelijk, maar ik ben blij om te horen dat u dat bedoelt.
Dan heb ik nog een bijkomende vraag, minister, over die afvalcentrales. Ik heb u daarover al een aantal vragen gesteld, dat is een bijzonder moeilijke problematiek. U hebt blijkbaar een patent op moeilijke dossiers. U zegt dat die BBT-procedure om die te verbeteren al gestart is. Wil dat ook zeggen dat de groep die dat moet uitvoeren, al is samengesteld? Uit wat voor mensen bestaat die groep dan? U hoeft mij geen namen of toenamen te geven, maar het lijkt mij belangrijk om daar een heel breed veld van stakeholders in te betrekken: mensen van de industrie zelf, maar ook mensen die in de buurt van een afvalcentrale wonen, mensen die vanuit een milieubeweging komen. Zo voorkomt men dat de BBT die nu opnieuw wordt gemaakt, alleen in functie van de industrie wordt opgesteld. Mijn vraag is dus: hoe het zit met de samenstelling van die groep. Is er op dat vlak al vooruitgang geboekt?
Minister Demir heeft het woord.
Ik ben blij dat ik de schriftelijke vraag heb kunnen verduidelijken. Ik heb begrepen dat het allemaal experten zijn met verschillende specialisaties, maar de juiste zaken zal ik moeten opvragen van de begeleidingscommissie. In elk geval is er de administratie, is er sectorvertegenwoordiging, enzovoort. Ieder heeft zijn specialisatie. Maar ik zal opvragen hoe dat heel concreet zit, want die informatie heb ik niet.
De vraag om uitleg is afgehandeld.