Report meeting Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over het advies van de Vlaamse Onderwijsraad over taalscreening bij kleuters
Report
– Wegens de coronamaatregelen werden deze vragen om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Om te verhinderen dat kinderen in het lager onderwijs moeten starten met een taalachterstand, wordt aan het begin van de derde kleuterklas voortaan een uniforme en gestandaardiseerde taalscreening afgenomen. Dat werd zo afgesproken in het regeerakkoord en, minister, ook in uw beleidsnota gaf u aan om hier werk van te willen maken.
Uit mijn schriftelijke vraag van 15 juni 2020 weten we dat de opdracht tot het ontwikkelen van het taalscreeningsinstrument werd gegund aan het Centrum voor Taal en Onderwijs (CTO), verbonden aan de KU Leuven en onder leiding van professor Kris Van den Branden. In het najaar zou alvast in een aantal kleuterscholen de nodige kalibratie van het instrument uitgevoerd worden.
Het plan is om vanaf het schooljaar 2021-2022 van start te gaan met de screening voor alle kleuters in het begin van de derde kleuterklas. Er wordt een traject op maat uitgewerkt voor de kleuters die extra ondersteuning nodig blijken te hebben om onze taal voldoende te beheersen. U voorziet daarvoor ook extra middelen.
Hoe de concrete invulling van de taalintegratietrajecten er dan moet uitzien, behoort tot de autonomie van de school, zo gaf u nog mee in het antwoord op mijn schriftelijke vraag van 15 juni 2020. Om scholen bij deze invulling inspiratie te bieden en te ondersteunen werd een oproep voor wetenschappelijk onderzoek uitgeschreven. Een onderzoeksteam, verbonden aan de Universiteit Antwerpen, werkt nu een leidraad uit om scholen concrete handvatten en haalbare praktijkvoorbeelden aan te reiken. Eind juni zou deze handleiding klaar moeten zijn. Dat is heel krap voor de scholen.
Begin februari bracht de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) een advies uit rond deze taalintegratietrajecten. Hij stelde voor om het schooljaar 2021-2022 als een overgangsjaar te beschouwen. Volgens de Vlor is er nog veel onduidelijkheid over deze taalscreening maar anderzijds is het ook hoog tijd om alle betrokkenen te informeren.
Minister, wat zijn de bevindingen op basis van de kalibratieoefening die eind vorig jaar liep? Welke conclusies trekt u hieruit voor het verder uitrollen van de screening? Bijvoorbeeld over het afnamemoment van screenings bij kleuters?
De centra voor leerlingenbegeleiding (CLB’s) en pedagogische begeleidingsdiensten worden gezien als ideale ondersteunende partners voor deze scholen. Krijgen zij daartoe de nodige ruimte en middelen?
Hoe zult u de beschikbare middelen voor taalintegratietrajecten precies inzetten?
Hoe zult u ervoor zorgen dat alle scholen Vlaanderenbreed over de nodige middelen beschikken en de nodige ondersteuning krijgen om taaltrajecten uit te werken?
Bent u bereid om een overgangsjaar in te lassen, zoals de Vlor voorstelt?
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Mevrouw Vandromme heeft de context al geschetst. Er komt vanaf de start van het schooljaar 2021-2022 bij de start van het leerplichtonderwijs een verplichte taalscreening voor vijfjarige kleuters. Als het kindje niet slaagt op de taalscreening, komt er een actief taalintegratietraject Nederlands. Daarvoor wordt in het basisonderwijs 9 miljoen euro voorzien in 2021. Het taalscreeningsinstrument en de handleiding zouden pas eind juni 2021 klaar zijn.
Minister, u weet dat wij voorstander zijn van zo’n taalscreening en ook van de taalintegratietrajecten. Het is inderdaad belangrijk voor hun verdere schoolcarrière dat de kinderen goed Nederlands spreken. Je kunt daar niet vroeg genoeg mee beginnen. We vinden dat een goede zaak, op voorwaarde dat het op een goede manier gebeurt. Dat betekent volgens ons geen taalbadklassen en geen kleuters laten zitten. Dat vinden we contraproductief in het eerste geval en demotiverend in het tweede geval. Maar die discussie gaan we nu niet opnieuw voeren.
De tweede voorwaarde is dat er stevige wetenschappelijk onderbouwde en gevalideerde tests ter beschikking zijn en dat ook de trajecten wetenschappelijk onderbouwd zijn.
Ten derde moet er doorgedreven worden ingezet op begeleiding en professionalisering van zowel de leerkrachten als de begeleidsters die, neem ik aan, straks die taalscreenings en taalintegratietrajecten in de praktijk zullen moeten brengen.
Tot slot moet er een goede communicatie zijn met alle betrokken actoren: ouders, CLB’s, pedagogische begeleidingsdiensten en uiteraard de scholen.
Wij maken ons daar toch zorgen over, zeker gezien die bijzonder krappe timing. Het schooljaar 2021-2022 staat bij wijze van spreken voor de deur. Wij vragen ons af of dat wel realistisch is, zeker als je een kwalitatieve en methodologisch goed onderbouwde test wilt afnemen en een traject wilt opzetten, om nog maar te zwijgen van het feit dat we in coronatijden zitten, wat het voor de scholen in termen van operationeel werk allemaal niet evident maakt.
We zijn niet alleen. De Vlor heeft soortgelijke opmerkingen in zijn advies. Mevrouw Vandromme had het erover. De Vlor roept op om zo snel mogelijk werk te maken van een duidelijke communicatie. Hij vraagt ook om een overgangsjaar in te bouwen, aangezien de instrumenten pas eind juni beschikbaar zullen zijn. De Vlor vraagt ook heel expliciet dat de screening niet onmiddellijk na de vakantieperiode zou worden afgenomen, omdat de leerlingen tijdens de vakantie soms minder met het Nederlands in aanraking komen, wat een vertekend beeld zou kunnen geven.
Vervolgens ziet de Vlor een grote valkuil in de extra professionalisering die nodig is om die instrumenten tot een goed einde te brengen. Een dergelijke taalscreening mag niet op zichzelf staan. Er is nood aan begeleiding van de schoolteams voor een kwaliteitsvolle implementatie en opvolging, samen met de leerlingenbegeleiding en de CLB’s. De taalscreening en de opvolging ervan moeten plaats krijgen in het schooleigen beleid. Elke school zou een soort van taalintegratiebeleid moeten kunnen opzetten. De Vlor stelt daarom voor om het aantal halve pedagogische studiedagen te verhogen en om het beleidsvoerend vermogen van de basisscholen te versterken.
De Vlor vraagt vervolgens om de investeringen in het kleuteronderwijs te verhogen, en niet enkel extra middelen te voorzien voor de taalintegratietrajecten an sich. Zo kan er een duurzaam taalondersteuningsbeleid uitgewerkt worden.
Minister, ik neem aan dat u kennis hebt genomen van het advies. Hoe staat u daar tegenover?
Kunt u garanderen dat er tegen juni in elk geval een methodologisch sterk onderbouwde en gevalideerde test ter beschikking zal zijn? Bent u het ermee eens dat de timing toch krap wordt voor de invoering volgend schooljaar? Bent u dan ook bereid om een overgangsjaar te voorzien in het schooljaar 2021-2022?
Op welke manier zult u tijdig naar de scholen en alle betrokkenen communiceren over de nieuwe taalscreening en de taalintegratietrajecten? Wie zal ze afnemen en begeleiden, zowel in het kleuter- als in het lager onderwijs? Zijn dat de kleuterleidsters en de leerkrachten zelf?
Wanneer in het schooljaar worden die testen afgenomen, gelet op de opmerking van de Vlor?
Op welke manier worden de ouders geïnformeerd?
Op welke manier wordt de professionalisering voorzien en versterkt, zodat de instrumenten kwaliteitsvol kunnen worden geïmplementeerd? Bent u bijvoorbeeld van plan om het aantal pedagogische studiedagen te verhogen, zoals de Vlor voorstelt?
Wat gaat u doen om het beleidsvoerend vermogen van de scholen te versterken?
Er is 9 miljoen euro. Op welke manier zullen die middelen specifiek worden aangewend. Zullen ze ook dienen voor de professionalisering en ondersteuning van de schoolteams? Kan dat worden ingezet voor extra middelen in de klas? Bent u het met mij eens dat 9 miljoen euro toch nogal krap lijkt om tegen het begin van het volgende schooljaar in alle basisscholen in Vlaanderen en Brussel dergelijke taalintegratietrajecten en taalscreenings op te zetten?
Minister Weyts heeft het woord.
Het Vlor-advies wekt de indruk dat het screenen van leerlingen op hun kennis van het Nederlands en het organiseren van een taalintegratietraject iets totaal nieuws is. Dat is natuurlijk niet zo: scholen doen dit al jaren. Het verschil is dat we de screening een jaar vervroegen, dat we één instrument met een duidelijke handleiding ter beschikking stellen, dat we een praktijkgids rond de taalintegratieprojecten bezorgen en dat we extra middelen ter beschikking stellen voor de taalintegratietrajecten.
Voor de pedagogische begeleidingsdiensten en de CLB’s is dit ook geen nieuwe opdracht. Ze ondersteunden de scholen al in het afnemen van de taalscreening in het lager onderwijs en de daaropvolgende trajecten. Ze kunnen die expertise inzetten in het ondersteunen en versterken van de scholen. Ze kunnen zelf ook terugvallen op de praktijkgids én op de handleiding bij de screening die we ter beschikking stellen.
De Vlor vraagt in zijn advies geen overgangsjaar voor het afnemen van de taalscreening zelf, maar voor de daaropvolgende taalintegratietrajecten. Ik weet niet goed hoe ik dat moet begrijpen. Moet ik dat dan begrijpen als een echt jaar waarbij we alle vijfjarige kleuters in het najaar van 2021 zouden gaan screenen, en waar we dan vervolgens niets mee doen, waar we geen vervolgstuk aan breien? Dat kan toch niet de bedoeling zijn? Je creëert verwachtingen, want je neemt een taalscreening af, maar dan moet je vervolgens toch ook remediërend kunnen optreden? Als men het natuurlijk eerder heeft over een inloopjaar, dan begrijp ik dat volkomen. Ook de onderwijsinspectie, mijn administratie en mijn kabinet begrijpen natuurlijk dat, wanneer je zoiets nieuws invoert op het niveau van de kleuterschool, je het dan wat tijd geeft, een inlooptijd. Dat lijkt mij volstrekt aanvaardbaar.
Ik moet wel iets corrigeren: de inspiratiegids voor de taalintegratietrajecten wordt niet pas in juni, maar wel al eind april dit jaar opgeleverd.
De Vlor vraagt om de afname niet vlak na de herfstvakantie te doen en daar heb ik begrip voor. Maar eerlijk gezegd, ik ga niet bepalen wanneer de scholen dat moeten doen. Ik kan dat opnieuw meegeven als richtlijn in een inspiratiegids, maar het zijn natuurlijk de experten en de wetenschappers die ter zake de aanbevelingen moeten formuleren.
Ik merk dat in het Vlor-advies de taalscreening aangegrepen wordt om allerlei bijkomende zaken voor het basisonderwijs te vragen. Dat siert hen natuurlijk. Je weet dat daar een apart traject loopt, en dat we dat niveau absoluut zullen versterken. We hebben een groeipakket voorzien voor deze legislatuur, maar dat is dan ook voorwerp van verdere bespreking.
Wat de kalibratieoefening betreft, begrijp ik dat er interesse is voor de resultaten van die oefening. Ook ik ben er benieuwd naar. Maar de resultaten van deze kalibratieoefening zijn natuurlijk bedoeld om het instrument verder te ontwikkelen, het is geen onderzoek op zich waarvan we de resultaten communiceren naar de buitenwereld. Ik weet ook niet in welke mate het representatief is. Er is natuurlijk een voorafgaande selectie gebeurd, en ik weet niet in welke mate die keuze volledig representatief is. Het is een tussenstap naar de ontwikkeling van het instrument. In het eindrapport verwacht ik wel dat er wordt ingegaan op de bevindingen van het kalibratieonderzoek; daar moeten we wel wat geduld voor uitoefenen. Ik weet niet in welke mate dat dit een soort beeld, een nulmeting, een stand van zaken zal schetsen dat echt representatief is. Daar moeten we ons voor hoeden. Nu, het is afhankelijk van hetgeen wetenschappers zelf ter zake oordelen.
Wat de communicatie betreft hebben we deze beleidsmaatregel al decretaal verankerd in Onderwijsdecreet XXX. We informeerden de scholen vorig jaar al via Schooldirect en via een omzendbrief. Er is ook informatie te vinden op onderwijs.vlaanderen.be, zowel voor scholen als voor het grote publiek, en voor de ouders. Uiteraard gaat deze communicatie momenteel over de grote lijnen zoals opgenomen in het decreet Basisonderwijs. Over het instrument en de concrete afnamemodaliteiten – dat interesseert ongetwijfeld iedereen – kunnen we pas communiceren als het instrument opgeleverd is. We moeten op dit punt ernstig blijven en wetenschappers de tijd geven die nodig is om een goed instrument annex handleiding te maken. Ik kan dus niet inboeten op de tijd die hun gegeven is. Uiteraard zal het verspreiden van het instrument voor de taalscreening gepaard gaan met brede communicatie.
De verdeling van die middelen zijn we momenteel aan het uitwerken maar ik vind het belangrijk dat de middelen ingezet worden voor die leerlingen in de derde kleuterklas die onvoldoende het Nederlands beheersen. Je moet de middelen investeren daar waar de nood bestaat. Het is de bedoeling om de concrete modaliteiten in het kader van Onderwijsdecreet XXXI ook zo snel mogelijk met de sociale partners te bespreken.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Bedankt voor uw antwoorden. In verband met de vraag naar de bevindingen uit de kalibratie had ik het niet zozeer over de resultaten van de kleuters zelf, maar wel over hoe het verlopen is, hoe men dat ervaren heeft. Want er waren toch ook vragen over hoe we dat bij kleuters kunnen doen, zodat alles goed verloopt. Dat was eigenlijk de insteek.
Nu, we weten dat die taalscreening eigenlijk geen diagnose vormt, en dat ze ook geen oplossing biedt. Daarom is er toch ook nood aan opvolging. We weten dat het belangrijk is dat we die kinderverzorgers en die kleuterleidsters sterker maken, dat we die professionaliseren, dat we hun leren wat interactiekwaliteit precies is en hoe we daarin stappen vooruitzetten. Daar hoor ik toch graag hoe uw beleid daar in de komende jaren op gefocust is.
U gaf ook aan dat de handleiding eind april voorhanden zal zijn. Dat is zeer goed, dankjewel daarvoor.
Ik stel nog de vraag naar die extra middelen en de verdeling ervan. U gaf aan dat de modaliteiten dan in onderwijsdecreet XXXI geregeld zouden worden. Toch hoop ik dat de scholen daar heel vrij in zullen zijn. Hopelijk kunt u daar ook nog positief op antwoorden.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Bedankt voor uw antwoorden. Ik vrees toch dat het, zeker in coronatijden, allemaal bijzonder krap gaat worden voor de scholen, zowel de screenings als de voorbereiding van de taalintegratietrajecten. Zij moeten daar volgend schooljaar al mee aan de slag. Leerkrachten, ouders, partners moeten worden geïnformeerd, leerkrachten moeten worden opgeleid om die screenings af te nemen. Daarnaast moeten ze inderdaad die taalintegratietrajecten op poten zetten, idealiter als deel van een breder taalondersteuningsbeleid op school. Dat is allemaal niet op een-twee-drie geregeld. Mijn belangrijkste bezorgdheid is de kwaliteit: de kwaliteit van zowel de screenings als de trajecten mag daar niet onder lijden.
Ik ben in ieder geval blij dat u zegt dat volgend jaar een overgangsjaar wordt, in die zin dat men natuurlijk begrip opbrengt voor het feit dat scholen zelf ook wat tijd moeten hebben om dat georganiseerd te krijgen.
Ik heb nog twee vragen. Ik heb goed begrepen dat het de bedoeling is dat er inderdaad een taalintegratietraject komt in de derde kleuterklas op maat. Kan dat in de kleuterklas ook een taalbad zijn? Het is dan de klassenraad die op het einde van het schooljaar beslist of het kindje voldoende vooruitgang heeft geboekt om over te gaan naar het eerste leerjaar. Dan wordt ofwel het advies gegeven dat het kindje moet blijven zitten – daar zijn wij tegen, dat weet u – of om toch over te gaan naar het eerste leerjaar, met dan een verplicht te volgen taalintegratietraject. Worden die modaliteiten volgend schooljaar ook al allemaal toegepast? Want die taalintegratietrajecten zullen in ieder geval nog in een zeer experimentele fase zitten, in een opstartfase. Ik zou in ieder geval willen vragen dat die laatste stap volgend jaar wordt overgeslagen, waarin de klassenraad al echt kan zeggen dat ze willen dat iemand blijft zitten of een verplicht taalintegratietraject volgt.
Daarbij aansluitend: we hebben het nu vooral over het kleuteronderwijs gehad, maar als ik de plannen goed heb begrepen is het de bedoeling dat ook kinderen die op latere leeftijd instappen in het lager onderwijs, sowieso een verplichte taalscreening afleggen. Ze moeten dan ook een verplicht taalintegratietraject volgen als ze niet slagen. Gaat dat ook volgend jaar al van start? Met andere woorden, niet alleen onze kleuterscholen maar ook onze lagere scholen moeten zich ondertussen voorbereiden op het organiseren van taalscreenings voor leerlingen die later instappen. Moeten ze zich dus ook al operationeel beginnen voor te bereiden op het organiseren van die trajecten?
Mevrouw Tavernier heeft het woord.
We hebben het in deze commissie al vaker gehad over taalachterstand, het belang van de kennis van het Nederlands en de gestandaardiseerde taalscreening. Iedereen is het er intussen over eens dat een goede kennis van het Nederlands de absolute basis is voor een succesvolle schoolloopbaan, en daar zijn wij vanuit N-VA heel blij om.
Gezien de snelle toename van het aantal leerlingen die thuis geen Nederlands spreken zou het als het ware schandelijk zijn om niet vroegtijdig actie te ondernemen om een mogelijke taalachterstand aan te pakken. Daarom verheugen wij ons als fractie over de implementatie van de gestandaardiseerde taalscreening en de taalintegratietrajecten vanaf volgend schooljaar. Wij verwachten als fractie heel veel van deze maatregelen.
Het is positief dat ook de Vlor in zijn advies de meerwaarde van taalscreening aan het begin van de leerplicht uitdrukkelijk erkent. Wat betreft de bedenkingen uit het Vlor-advies wil ik de minister graag bedanken voor de verduidelijkingen die hij over de taalscreening en de taalintegratietrajecten heeft gegeven. Deze verduidelijkingen kunnen heel wat bezorgdheden wegnemen.
Minister, wat het kalibratieonderzoek betreft, heb ik via een schriftelijke vraag bijkomende informatie opgevraagd. Uit het antwoord bleek dat het kalibratieonderzoek zonder al te veel vertraging volledig is kunnen worden uitgevoerd, ondanks alle uitdagingen die zich stelden door de huidige coronamaatregelen en -omstandigheden. Dat kan toch wel een succes worden genoemd, gezien de uitzonderlijke context waarin we ons nu bevinden. Dat kalibratieonderzoek is een belangrijke tussenstap naar de ontwikkeling van het instrument.
Voor de bevindingen uit het kalibratieonderzoek is het wachten op het eindrapport, zoals gesteld, maar ik heb hierover nog een bijkomende vraag. Wordt er in de analyse van de kalibratieoefening gekeken naar een mogelijke correlatie tussen enerzijds de leerlingenkenmerken van de onderzochte kleuters en de resultaten en anderzijds de resultaten van de kalibratie? Met andere woorden, zal er specifiek worden nagegaan of de leerlingenkenmerken van de geteste kleuters een impact hebben op de scores van deze kleuters en of bepaalde leerlingenkenmerken sterker doorwegen dan andere? Ik dank u alvast voor uw antwoord.
Mevrouw Beckers heeft het woord.
Voorzitter, ik kom even terug op de vraag van mevrouw Goeman. Zij vraagt of al die regels volgend schooljaar al in werking zullen treden. Ik heb begrepen dat de klassenraad een advies geeft. De klassenraad kan adviseren aan de kleuter om te blijven zitten, maar dat advies is nooit bindend. De ouders kunnen dat dus overrulen. Maar dit even terzijde.
Ik kom tot mijn concrete vraag, minister. Het is goed dat dat advies, die handleiding al in april komt, want anders zou het wel heel krap zijn. Maar zullen onze kleuterleidsters ook al in het derde trimester van dit schooljaar voldoende worden geïnformeerd over die taalscreenings? Want als dat allemaal bij het begin van volgend schooljaar moet gebeuren, zowel de afname als het opleiden van de kleuterleidsters, zal dat een zeer grote werkdruk geven.
Bovendien maak ik mij ook wel een beetje zorgen over die 9 miljoen euro. De heer Laeremans heeft het ook al aangehaald tijdens de begrotingsbespreking. Wij vrezen dat dit niet voldoende zal zijn, gezien de ernst – als ik het zo mag noemen – van het probleem: het aantal anderstalige kleuters in ons onderwijs. Daarom ben ik bezorgd, minister, dat die 9 miljoen euro niet voldoende zal zijn. Ik dank u.
De heer Danen heeft het woord.
Ik wil zeggen dat ik blij ben. Want eerst was het een heel erg, bijna dogmatisch, geïdealiseerd fors debat. En ik ben blij dat het geëvolueerd is tot een genuanceerd en wetenschappelijk onderbouwd instrument, waarbij we de schoolteams heel veel vrijheid geven.
Ik heb het antwoord van de minister goed beluisterd. Maar de vraag die collega Goeman stelde, namelijk welke bijkomende instrumenten de schoolteams krijgen om die remediering kwaliteitsvol te kunnen doen, was niet helemaal duidelijk. Ik begrijp wel dat er een soort van praktijkgids komt en dat die vroeger zou komen. Maar zal het daarbij blijven of zal er meer gebeuren dat?
Ik wil natuurlijk ook wel onderkennen dat er al heel veel gebeurt in scholen. Er wordt misschien geen test afgenomen, maar die remediëring gebeurt wel al deels. Het is goed dat de scholen en de schoolteams bijkomende inspanningen kunnen doen. De vraag is inderdaad: op welke manier worden die daarin bijkomend ondersteund? Ik heb het dan niet per se over geld of middelen, maar over andere instrumenten.
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik was eigenlijk niet van plan om tussen te komen. Maar ik wil even ingaan op wat de heer Danen zegt, dat het in het begin dogmatisch zou zijn geweest. Dat is het nooit geweest. Maar dat hebben een aantal mensen er wel van proberen te maken. Collega Danen, ik begrijp – u volgt Onderwijs nog niet zo lang – dat u in aanvang misschien dacht dat dat inderdaad zo was, maar ik zal herhalen wat ik hier al regelmatig heb gezegd: het is niet zo. Als we via een taalscreening vaststellen dat een leerling eigenlijk onvoldoende Nederlands kent om een goede schoolcarrière te hebben, om goed te kunnen volgen in de klas – want daarover gaat het – is het niet zo dat we die leerling vervolgens in de kelder van de school opsluiten van 8.30 uur ’s morgens tot 15.30 uur, met alleen maar gedichtenbundels van grote Vlaamse dichters en de klassiekers uit de Vlaamse literatuur. Dat is het niet en dat is het ook nooit geweest. Dat is het nooit geweest.
Wat is het wel? Een taaltraject om ervoor te zorgen dat dat kind mee kan in het onderwijs. Dat heeft alleen maar voordelen voor het kind zelf en voordelen voor de leraar. Want als dat kind dat taaltraject volgt, moet die leraar minder differentiëren en kan die zich meer richten op de inhoud. Dat wilde ik even inbrengen. Als dat in het verleden zo bij u is overgekomen, wendt u zich dan zeker tot de mensen die het zo in de markt hebben proberen te zetten. Maar dat is het niet geweest en dat zal het ook niet zijn. Maar wat het wel is, is inderdaad een screening in het belang van de leerling. Dat klopt. Ik dank u.
Minister Weyts heeft het woord.
Er worden verschillende modaliteiten en preciseringen gevraagd, vooruitlopend op het eindrapport. Dat kan ik nog niet geven. Er werd ook gevraagd naar de start voor volgend jaar wat betreft de zij-instromers of de zij-instappers in de lagere school. Zij zijn in dezen nog niet gevat. Maar ook daar moet ik wijzen op de bestaande mogelijkheden. Ik herhaal: als het gaat over de lagere school en het instappen van kinderen met een gebrekkige kennis van het Nederlands, zijn er nu ook wel altijd opvang- en andere initiatieven.
Wat betreft de besteding van de middelen die kunnen worden toegekend aan de kleuterschool, is het toch logisch dat die wel de doelstelling moeten naleven zoals die werd opgesteld. Dat lijkt me logisch.
Er was ook een vraag rond de leerlingenkenmerken en dergelijke en het kalibratie-onderzoek zelf, de afname. Dat is goed verlopen, niettegenstaande dat het in volle coronacrisis is gebeurd. Het heeft hier en daar wel voor wat hinder en oponthoud gezorgd. Soms waren klassen in quarantaine, waren afnemers of leerkrachten ziek. Maar uiteindelijk is de doelstelling wel gerealiseerd.
Ik had vooropgesteld dat er 1500 kleuters zouden moeten worden meegenomen. Het zijn er uiteindelijk veel meer geworden. Hoe heeft men die geselecteerd? Men heeft de schoolselectie beperkt tot 644 scholen en een doelgroep van 20.500 kleuters in Vlaanderen en Brussel. Daarbij moest minimum 25 procent van de schoolpopulatie aantikken op de indicator opleidingsniveau van de moeder. De wetenschappers komen daartoe, omdat voorgaand onderzoek heeft uitgewezen dat het opleidingsniveau van de moeder, meer dan de indicator Nederlands niet-thuistaal, een goede voorspeller is voor het beheersen van de onderwijstaal. Bovendien ziet men in de selectie van die kleuters dat de indicator opleidingsniveau van de moeder en de indicator thuistalen op schoolniveau heel vaak samen voorkomen.
Uit die populatie van 644 scholen is dan een toevalssteekproef getrokken van 2000 kleuters. Dat is gestratificeerd. Welke strata werden gebruikt? Vijf Vlaamse provincies plus het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en onderwijsnet, zodat je toch een zekere spreiding hebt.
Uiteindelijk is men gekomen tot een steekproef van 2000. Waarom 2000? Ik had 1500 gevraagd en had als doelstelling 1800 vooropgesteld. Uiteindelijk is men dan tot 2000 gekomen om een soort van buffer te kunnen vormen, een soort marge om enige tegenslagen in de dataverzameling te kunnen opvangen. Uiteindelijk was het dus meer dan 1800. De gemiddelde OKI-waarde (onderwijskansarmoede-indicator) in de steekproef was 1,63, in vergelijking met 1,1 in de volledige populatie. Het gemiddelde percentage anderstaligen was 44 procent, in vergelijking met 31 procent in de volledige populatie. Het gemiddelde percentage socio-economische status (SES) op schoolniveau was 39 procent, ten opzichte van 23 procent op populatieniveau.
Over de quarantaine en ziekte heb ik al gesproken in het begin. De onderzoekers hebben daar enigszins mee gekampt, maar uiteindelijk is dat evaluatieonderzoek goed verlopen. Ook de afname van de testen – ik heb er daar een van bijgewoond – ging heel vlot en werd professioneel aangepakt. Je ervoer dat de leerlingen ook leergierig waren en enthousiast om te mogen participeren aan het testen en dat dus ook ervaren als een leuk gegeven.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Dank u wel voor de aansluitende antwoorden, minister. Dat we de doelstellingen moeten nastreven, dat we kleuters gaan screenen om te zien waar ze staan op het vlak van hun moedertaal of het Nederlands of de taal die ze op school spreken, ik denk dat we daar allemaal achterstaan, anders zouden we ze toch niet hoeven te testen.
Mijn vraag was vooral hoe de middelen moeten worden ingezet en dat we de scholen de vrijheid geven over het hoe. Dat is altijd de opdracht van de scholen geweest. Ik hoop dat we hier ook de middelen op de school zelf kunnen laten inzetten en dat men daar kiest op maat van het kind wat voor elk kind het beste is. Ik kijk uit naar wat er nog zal komen. Als we deze commissie tot nu toe bekijken, dan denk ik dat er binnenkort heel veel nieuws te rapen valt.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Collega’s, ik denk dat we het allemaal eens zijn over het belang van goed Nederlands spreken op school, maar ook daarbuiten, later in het leven. Taalachterstand moet zo vroeg mogelijk worden aangepakt om te zorgen dat leerlingen daar niet de prijs voor betalen in de rest van hun schoolcarrière. Al hebben we natuurlijk – dat is ook zo, mijnheer Daniëls – ideologische debatten gevoerd in deze commissie over hoe dat precies moet gebeuren, omdat wij als sp.a er in ieder geval nog altijd van overtuigd zijn dat het geven van een taalbadklas waarbij je kinderen met taalachterstand allemaal 24 op 7 samenzet, totaal niet de manier is om taalachterstand weg te werken, omdat de wetenschap al meerdere malen heeft aangetoond dat dat contraproductief werkt.
We staan open – en dat heb ik ook gezegd – voor die taalscreenings en taalintegratietrajecten, maar dat betekent voor ons vooral extra taalondersteuning voor leerlingen en kleuters met een taalachterstand in de klas. Die gaan natuurlijk ook alleen maar doen wat ze moeten doen als ze gepaard gaan met een goede professionalisering van de kleuterleid(st)ers en leerkrachten, met een goede opleiding, met een goede communicatie met alle betrokken partners en voldoende middelen om toch dat extra werk weer waar te maken. Dat is allemaal niet zo evident.
Ook wij, minister, dringen er nog eens op aan dat toch zeer goed gemonitord wordt of de voorziene middelen wel zullen volstaan. Het spreekt voor zich dat we dat in de komende jaren zullen opvolgen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.