Report meeting Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Report
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Het onderwerp van mijn vraag is misschien al eerder aangeraakt in de zijlijn van andere debatten, bijvoorbeeld over onderwijs. Maar ik vind het toch belangrijk om het eens specifiek daarover met u te hebben in deze commissie, minister. Ik kijk uit naar uw antwoord gezien mijn goede ervaring met uw zienswijze. Ik heb mij de voorbije maanden en zeker de afgelopen weken soms echt geërgerd. Ik werd toen ik 16 of 17 jaar was als leider van een jeugdbeweging geconfronteerd met de typische reacties tegen jongeren, zoals “in onze tijd zou het niet waar geweest zijn”. Ik heb toen gezworen dat ik nooit zelf zo zou worden. Ik ben intussen halverwege de 30 en ik probeer nog altijd zeer consequent volgens die attitude te leven, waarvan ik denk dat het de juiste houding is.
Ik heb de voorbije weken, ook hier in het halfrond, uitspraken gehoord die mij toch de wenkbrauwen deden fronsen. Neem nu de uitspraken van minister Weyts, zeker in het begin van het debat over het openhouden van de scholen, alsof de jongeren alleen maar zouden bij elkaar klitten op straat als ze niet naar school konden. Ik heb gisteren in het debat in de plenaire vergadering ook nog andere parlementsleden dergelijke uitspraken horen doen over 16-jarigen die niet goed weten wat ze met hun tijd zouden moeten aanvangen en die de besmettingen dan maar weer de hoogte injagen. Ik heb daar toch wel mijn bedenkingen bij.
Vanuit die ergernis stel ik vandaag die vraag. Ik ben er rotsvast van overtuigd dat deze generatie even geëngageerd of getalenteerd is als eender welke andere voorgaande generatie. En ik geloof nogal in de kracht van vertrouwen.
Morgen is het de Dag van de Jeugdbeweging. Dat is misschien al een goed voorbeeld. Het jeugdwerk heeft zich de voorbije weken als eerste sector, in overleg met u, strengere beperkingen opgelegd en gaat daar deze week opnieuw mee aan de slag. Ik wil toch eens herhalen dat deze sector een voorbeeld is voor velen wanneer het gaat om verantwoordelijkheidszin en veerkracht.
Aan de andere kant – en dat mag ook gezegd – zijn er uiteraard kleine groepen van bepaalde jongeren die het moeilijk hebben met de maatregelen en niet zo goed bezig zijn. Het gaat dan over kotfeestjes, over jongerencafés waar het soms moeilijk is om met z’n vieren aan een tafeltje te blijven zitten, in een hoekje van de speelplaats wordt al eens de anderhalvemeterregel overtreden. Jongeren zullen altijd zoekende blijven en zullen altijd een tikkeltje rebels blijven. Dat typische jong-zijn is in deze tijden zeer moeilijk en moeilijk te dwingen in keurslijven van coronamaatregelen, hoe noodzakelijk – daar twijfelt niemand aan en dat is hier ook de boodschap niet – de naleving ervan ook is.
En dus wordt ‘de jeugd’ daarop aangewezen. Net zoals sommigen denken dat bepaalde bevolkingsgroepen moeten worden aangewezen als de verspreiders van het virus. Voor sommigen zijn het de allochtonen, voor anderen de Brusselaars of de Franstaligen. En als er nog eens een groep bij komt, dan zijn het maar de jongeren.
Op de jeugdige onbezonnenheid kunnen we als overheid op twee manieren reageren. We kunnen kiezen voor een strikte, controlerende lijn. Dat was toch wel een beetje de boodschap die rond het onderwijs werd gegeven. Aan de andere kant zie je her en der initiatieven ontstaan van bottom-up sensibiliserende teams. U hebt er daarnet in andere antwoorden ook al naar verwezen: geëngageerde mensen die zich binnen hun omgeving of subcultuur opwerpen als ambassadeurs om de coronamaatregelen concreet te vertolken, te belichamen en de naleving te stimuleren.
Het is het klassieke onderscheid – en misschien is dit wat theoretisch maar daarom niet onbelangrijk – tussen extrinsieke en intrinsieke motivatie. Ik geloof nogal in de kracht van vertrouwen. Ik denk dat de weg van de intrinsieke motivatie de meest duurzame zal zijn in de context waarin we zitten, en waarin we helaas nog een hele tijd zullen moeten volharden.
Minister, ik wou dit thema op de agenda plaatsen omdat ik denk dat u als minister van Jeugd mee de leiding kunt nemen om daarmee aan de slag te gaan.
Mijn eerste vraag is wat mij betreft in dit thema de belangrijkste: hoe kijkt u naar de spanningsvelden tussen het voorbeeldige werk van jongeren, het rebelse gedrag van bepaalde jongeren en het vingerwijzen naar ‘de jeugd van tegenwoordig’?
Hoe bereiken we de jeugd en blijven we de jeugd bereiken om de noodzakelijke maatregelen na te leven? Welke manier wilt u hierbij hanteren? Wilt u handelen vanuit een vertrouwen in ‘de jeugd van tegenwoordig’?
In welke mate hebt u zicht op en ondersteunt u de spontane initiatieven binnen bepaalde groepen die werken aan sensibilisering en draagvlak? Vinden zij voldoende vlot de weg naar correcte informatie? Ik denk dat u daar al relatief omstandig op hebt geantwoord bij de vorige vragen.
Minister Dalle heeft het woord.
Collega Vaneeckhout, om te beginnen: ik deel uw ergernis over diegenen die het hebben over ‘de jeugd van tegenwoordig’. Dat is iets van alle tijden. Als je kijkt naar de jongeren in de huidige coronacrisis, moet je vaststellen dat er misschien een kleine minderheid is die zich niet houdt aan de regels, en dat kan uiteraard niet door de beugel, maar dat de grote meerderheid van de jongeren zich op een bijzonder goede manier gedraagt. Er is ook heel veel vrijwillig engagement aanwezig. Morgen is het inderdaad de twintigste editie van de Dag van de Jeugdbeweging. Er zijn meer dan honderdduizend animatoren in Vlaanderen, vrijwilligers voor het grootste deel, die zich dagelijks inzetten voor onze kinderen en jongeren. Wat mij betreft is dat iets wat onvoldoende gezegd wordt.
Daarbij komt dat we heel veel spreken over jongeren en dat we meer mét jongeren moeten spreken. Dit is ook iets wat in deze tijden meer dan ooit belangrijk is.
We hebben gezien dat de jeugdwerkzomer – en we hebben het hierover al vaak gehad – dankzij duidelijke jeugdwerkregels en draaiboeken een succes is geweest. Er waren heel weinig besmettingen. Samen met het jeugdwerk hebben we de vorige week ook de beslissing genomen om over te schakelen naar code oranje. We zijn vandaag aan het bekijken hoe we de regels verder kunnen aanscherpen om ervoor te zorgen dat het jeugdwerk op een verantwoorde manier kan voortgaan.
De beperkingen wegen zwaar, zeker ook voor jongeren die hun vrijheid en toekomstperspectieven ingeperkt zien.
Jongeren zijn nog nooit zo digitaal verbonden geweest, maar ze snakken, net als minder jonge mensen, ook naar fysiek contact, wat in deze periode zo veel mogelijk moet worden vermeden. We kunnen dit virus enkel bestrijden als we de regels samen naleven.
Ik roep alle instanties op om naar kinderen en jongeren te luisteren. Waar hebben ze nood aan? Waarin kunnen we hen ondersteunen? Hoe kunnen we hen ondersteunen om de coronavermoeidheid te overwinnen? Als coördinerend minister wil ik inzetten op een breed kind- en jongerenperspectief. Dat perspectief kan pas worden gegarandeerd indien we kinderen en jongeren als volwaardige actoren beschouwen en op alle niveaus rekening houden met hun stem.
Mijnheer Vaneeckhout, u hebt een aantal vragen over sensibilisering en communicatie gesteld die al aan bod zijn gekomen. Om de vaak lokale bottom-up initiatieven te stimuleren, is de situatie fundamenteel dat ik natuurlijk probeer met cruciale actoren in gesprek te blijven. We blijven een afstemming zoeken tussen de officiële en de informele kleinschalige informatiekanalen. Die afstemming moet leiden tot een sterke, inclusieve communicatie, zowel nu als in de periode na de coronacrisis.
De drie vragen om uitleg die zijn gesteld, zijn gerelateerd. Dat hierover zo veel vragen om uitleg worden gesteld en dat zo veel commissieleden het woord nemen, wijst nadrukkelijk op het prioritair belang van communicatie om de pandemie te bestrijden en om elkaar te motiveren om de regels na te leven.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, ik ben zeer blij dat u mijn ergernis deelt. Dat betekent alvast dat we allebei weten in welke richting we moeten werken en wat de boodschap is die deze commissie moet uitdragen. Ik had ook niets anders verwacht. Mocht uw antwoord een andere teneur hebben gehad, zou ik zeer verbaasd zijn. Ik erger me eraan dat die andere teneur soms deels het Vlaams Parlement binnenwaait. Ik doe een actieve oproep aan alle fracties om actief mee te bouwen aan het hanteren van een andere toon.
Ik wil even ingaan op het specifiek element dat mijn vraag om uitleg anders maakt dan de andere vragen om uitleg, namelijk de beeldvorming. Onbekend is onbemind. Dat speelt een rol, want er zijn heel wat actoren in de samenleving die veel minder voeling hebben met de jongeren van nu. Zij kijken daar met meer vragen naar. Morgen is het de Dag van de Jeugdbeweging 2020. Het is natuurlijk wat laat om nu nog meer campagnes op te zetten. Er zijn veel reguliere en positieve getuigenissen van wat met kinderen en jongeren gebeurt. Denkt u dat het nodig is op korte of langere termijn een zichtbaarheidscampagne te voeren om dit voor een bredere groep in de samenleving zichtbaar te maken? Ik geloof dat het stelselmatig negatief bejegenen van kinderen en jongeren een impact op die jongeren zelf heeft. Denkt u dat we daar afdoende op antwoorden? Kan een dergelijke campagne een ander signaal geven en het vertrouwen in hen in deze periode uitdrukken?
Mevrouw Perdaens heeft het woord.
Voorzitter, wie echt wil polariseren, kan dat. Het is simpel. Minister Weyts heeft het volgende verklaard: “Als de hele samenleving zo goed de maatregelen zou respecteren als het onderwijs, dan zaten we nu in een heel andere situatie.” In dat interview heeft hij nadien gesteld dat, naast de pedagogische aspecten, ook veiligheidsaspecten tellen. Als jongeren een week thuis zitten, is de kans 90 procent dat ze ook anderen zullen zien. Dat is een bedenking die we ook ten aanzien van volwassenen kunnen maken.
Mijnheer Vaneeckhout, in datzelfde interview heeft een niet nader genoemd lid van Groen gereageerd dat er op en rond scholen veel contacten zijn die het coronavirus kunnen verspreiden. Ik kan nu roepen dat jongeren zich volgens die persoon op en naast de school niet aan de maatregelen houden. Ik denk niet dat dit nuttig of nodig is. Ik denk ook niet dat die persoon dat bedoelde. Ik zou dat kunnen doen, want dat is wat polarisatie is. Het is belangrijk op de pedagogische aspecten te focussen. Door onderwijs op school kunnen jongeren elkaar zien. Dat is beter voor het mentaal welzijn. Er is minder leerachterstand. Deze vraag om uitleg had perfect zonder de polariserende insteek en tonaliteit gekund, maar daar was het u waarschijnlijk exact om te doen.
Wat ik hier belangrijker vind, zijn de extra initiatieven waarvan sprake. Nog belangrijker dan hoeveel er zijn en hoe ze uitgerold geraken, is dat de informatie die ze verspreiden ook effectief correct is. Dat kan alleen wanneer er voldoende informatie verspreid geraakt van gekende actoren met correcte informatie die zij dan kunnen oppikken.
Minister, dus gewoon de vraag om bij uw overleg deze namiddag en morgennamiddag dit mee op tafel te leggen, dat zeker teruggegrepen wordt naar die informatie die vanuit de erkende instellingen komt om die maatregelen na te leven.
Minister Dalle heeft het woord.
Collega Perdaens, we zullen dat zeker meenemen. Ik onderschrijf ook uw vraag om niet te polariseren en steeds het debat aan te gaan met respect voor de woorden van de persoon die gesproken heeft. Dat is in het algemeen een bijzonder goede raadgeving voor elk van ons.
Wat de mogelijke informatiecampagne betreft, heb ik niets specifieks gepland. Ik verwijs wel graag naar het initiatief van de Vlaamse Jeugdraad van een klein half jaar geleden. Dat was het initiatief ‘Kijk naar ons’, waarbij ze vroegen om een betere representatie van jongeren, onder meer in de media, met oog voor de diversiteit van jonge mensen en ook plaats voor hun engagement. In het kader van de onderhandelingen over de beheersovereenkomst van de VRT is dit alvast ook een element dat meegenomen wordt. We zullen heel veel aandacht hebben voor de plaats van jongeren bij de openbare omroep, en ook de diversiteit die daar aanwezig is en het engagement. Dat gaan we zeker meenemen. Maar dat is geen afzonderlijke communicatiecampagne, dat is meer een algemene strategische doelstelling in de beheersovereenkomst van de VRT.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Ik ben een klein beetje verbouwereerd. Collega Perdaens, ik verwijs gewoon terug naar de letterlijke zinnen die minister Weyts ingebracht heeft. Uiteraard heeft hij dat nadien gecorrigeerd en genuanceerd, maar de reden waarom hij gewaarschuwd was dat zijn tonaliteit niet juist zat, is omdat de scholierenkoepel officieel gereageerd heeft dat een klein beetje vertrouwen in de 'jeugd van tegenwoordig' wel zou mogen. Sindsdien heeft hij daar inderdaad heel duidelijk een aantal andere posities over ingenomen. U kunt zich ergeren dat ik een bepaalde vraagstelling doe, het is natuurlijk makkelijk om iedere tussenkomst van een parlementslid weg te zetten en te doen alsof het polariserend is. Ik ben hier maar met één bezorgdheid lid van deze commissie, en dat is niet het in het belang stellen van minister Weyts of van die andere collega waarnaar u verwijst, die een bepaalde teneur geschapen zou hebben; ik zit hier om de stem van jongeren mee te vertegenwoordigen en te zeggen dat het geen goede zaak zou zijn dat de politiek op stelselmatig negatieve manieren over kinderen en jongeren spreekt, dat dat geen correcte weergave is van de realiteit. Ik ben altijd zeer nauwkeurig met de woorden. Minister, u hoeft zich daarover, wat mij betreft, geen zorgen te maken. Maar het is nogal vervelend als iedere vraagstelling weggezet wordt vanaf het moment dat er een bepaalde collega van een partij genoemd wordt; het lijkt me dan niet zo geloofwaardig om als partijgenoot daarover dan meteen in een kramp te schieten.
De vraag om uitleg is afgehandeld.