Report meeting Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Report
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Van Rooy heeft het woord.
Ik heb gisteren gelezen dat ook de Federale Regering nu aankondigt dat de nieuwe maatregelen inzake corona in meer dan twintig talen zullen worden vertaald. Dat was voorheen ook al het geval op het lokale niveau, waarbij werd toegelaten dat er per uitzondering werd gecommuniceerd in een andere taal dan het Nederlands, als afwijking op de vigerende taalwetgeving, dit ter bestrijding van corona.
Dat geeft natuurlijk een dubbel gevoel. Dat is allemaal goed en wel, en de volksgezondheid staat uiteraard voorop. We weten ondertussen ook al dat er in bepaalde wijken met een disproportioneel aantal migranten besmettingshaarden waren, en dat de maatregelen daar minder goed worden nageleefd.
Ik heb toevallig deze voormiddag ook nog cijfers gezien van de Socialistische Mutualiteit over de oversterfte onderverdeeld naar nationaliteit. Daaruit blijkt bijvoorbeeld dat de oversterfte voor de Belgische nationaliteit in de periode van 16 maart 2020 tot 10 mei 2020 56 procent is. Voor een Europese en een westerse nationaliteit bedraagt dat 62 procent, dus iets hoger. Voor mensen met een niet-westerse nationaliteit blijkt die oversterfte 127 procent te zijn, in diezelfde periode. Dat is dus een gigantisch verschil. Dat toont opnieuw aan dat er hele groepen zijn die de maatregelen niet naleven omdat, zo zegt men, ze die niet begrijpen in de Nederlandse taal.
Of dat ook klopt, is nog maar de vraag. Er zijn andere zaken die ook alleen maar in het Nederlands worden gecommuniceerd en die men blijkbaar wel begrijpt in migrantengemeenschappen. Maar desalniettemin wil ik graag weten van u, minister, hoe ruim u die mogelijkheden ziet om in uitzonderingen te voorzien op de wetgeving inzake taalgebruik die overheden verplicht tot het exclusieve gebruik van het Nederlands in contact met het publiek. Ik begrijp uiteraard – ik wil dat benadrukken – dat hier nu een uitzondering is gemaakt in het kader van de volksgezondheid en het bestrijden van corona, laat dat heel duidelijk gezegd zijn, maar toch: het schept natuurlijk een precedent. Minister, hoe ruim ziet u de mogelijkheid om die uitzondering in de toekomst ook toe te passen?
Minister, bent u het met mij eens dat het feit dat dit nodig is, duidt op een falend integratie- en inburgeringsbeleid, dat het eigenlijk het bewijs is dat integratie en inburgering van de laatste jaren en decennia heeft gefaald? U mag dan zelf zeggen tot in welk jaar u denkt dat het beleid heeft gefaald.
Ik heb nog een slotvraag. Ik wil nog eens benadrukken dat uiteraard de volksgezondheid vooropstaat. Minister, welke actie onderneemt u eventueel om in de toekomst te voorkomen – als het al uw intentie is, want dat is eigenlijk de vraag – dat het nog nodig is om de communicatie van de overheid, bijvoorbeeld inzake de bestrijding van corona, te vertalen in, zo lees ik bij de federale overheid, wel 20 talen. Ik herinner mij dat het Agentschap Integratie en Inburgering op lokaal niveau wel 30 talen heeft geselecteerd om die coronamaatregelen in te vertalen. Ik heb ze hier voor mij: van Albanees, Amhaars, Arabisch en Armeens, tot Tsjetsjeens, Turks en Urdu. Daartussenin liggen nog een stuk of 25 talen: Pasjtoe, Kroatisch, ook Europese talen zoals het Duits en het Frans, maar ook Dari en Farsi, Somalisch, Swahili, Tigrinya.
Minister, is het uw intentie – mag ik toch hopen – om te vermijden dat dit nog nodig is in de toekomst? Zo ja, welke acties zult u daartoe ondernemen?
Minister Somers heeft het woord.
Mijnheer Van Rooy, het gaat over 28 talen, voor alle duidelijkheid. En het staat ook in duidelijk Nederlands, een vereenvoudigd Nederlands voor mensen die slecht kunnen lezen of misschien andere beperkingen hebben.
Een tweede voorafgaandelijke opmerking. U verwees daarnet naar cijfers van de Socialistische Mutualiteit. Ik denk dat we in deze coronacrisis enorm moeten opletten om te snel te zeggen dat het deze of gene groep is die de oorzaak is van de verspreiding van het virus. Ik denk dat het virus een drama is voor iedereen die ermee wordt geconfronteerd en die er ziek van wordt.
Ik heb bij Sciensano nog eens gekeken naar onze provincie, om na te gaan waar er per 100.000 inwoners het hoogste aantal besmettingen is. Dat is een andere graadmeter, die even onvolledig is als eender welke benadering. De hoogste lagen in Merksplas en Rijkevorsel. U kent de sociologische realiteit van Merksplas en Rijkevorsel. Tot vorige week was het Schilde dat het hoogste aantal had en Schilde is vandaag nog altijd hoger dan Willebroek. Het evolueert de hele tijd. U kent Willebroek en u kent de sociologie van Willebroek en u kent de sociologie van Schilde. U ziet dat het niet eenvoudig is om het allemaal maar te herleiden tot één dimensie of één onderdeel van onze samenleving.
De grote uitdaging, en ook de moeilijkheid, is dat het virus zeer wijdverspreid is, dat we heel afhankelijk zijn van elkaar omdat dat we elkaar kunnen besmetten en besmet geraken, en dat het daarom belangrijk is om zo goed en zo duidelijk mogelijk te zorgen dat iedereen mee is met de regels die moeten worden gerespecteerd. Dan maakt het mij niet uit of het een shishabar in Brussel is of een studentenfuif in een parking in Leuven die op hetzelfde moment werd stopgezet, of een café in Gent dat wordt gesloten.
Het is belangrijk dat we die regels handhaven en dat iedereen duidelijk weet waarover het hier gaat.
Dan kom ik hier bij uw concrete vraag, namelijk de bestuurstaal. Dat was de inzet. Dit is geen afwijking van de bestuurstaalwetgeving, want we zouden niet zomaar mogen afwijken van de bestuurstaalwetgeving. Dit is de naleving van de bestuurstaalwet die we toepassen. Die bestuurstaal is heel duidelijk opgenomen in ons regeerakkoord als iets waar we heel veel waarde en heel veel belang aan hechten. Die willen we nauwgezet naleven. Die is ook opgenomen in mijn beleidsnota’s Binnenlands Bestuur en Stedenbeleid, Brussel en Vlaamse Rand.
Ik vind de kennis van het Nederlands uitzonderlijk belangrijk omdat je als je hier duurzaam aanwezig bent in onze samenleving niet kunt functioneren zonder kennis van het Nederlands, zonder onze taal te kennen, omdat je je anders isoleert, niet in staat bent te communiceren, geen deel kunt uitmaken van deze gemeenschap. Je kunt niet op een volwaardige manier op de arbeidsmarkt functioneren. Je kunt je ouderlijke taken, als je kinderen hebt, niet op een ernstige manier invullen. De kennis van het Nederlands is dus essentieel voor het functioneren van onze gemeenschap, maar ook voor het hebben van voldoende kansen om in deze samenleving een volwaardige plaats te hebben. Dat hebben we bevestigd in ons regeerakkoord en dat staat in alle beleidsnota's.
Het gebruik van een andere taal in publieke communicatie kan, maar moet voldoen aan een aantal door de Vaste Commissie voor Taaltoezicht vastgelegde cumulatieve richtsnoeren. Dat zijn er vier: uitzonderlijke omstandigheden, specifiek doel, vermelding dat het een vertaling is met voorrang voor ambtelijke bestuurstaal en bestemd voor een specifiek doelpubliek.
Als ik die vier zaken opnoem, dan denk ik – u erkent dat ook in uw inleiding – dat die vier elementen in deze specifieke situatie van een levensbedreigend virus aanwezig zijn. Het coronavirus is een uitzonderlijke situatie. Het gaat over de veiligheid van de hele bevolking, iedereen moet onmiddellijk kennis kunnen nemen van de genomen maatregelen, en we moeten de gehele bevolking kunnen informeren en iedereen die op ons grondgebied is, over de genomen maatregelen. Het is trouwens ook een internationale verplichting om dat te doen, zeker in zulke omstandigheden, een verplichting op basis van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM), artikel 2 en 8, om essentiële informatie aan het publiek ter beschikking te stellen in een taal die ook zij verstaan.
Ten slotte is er ook de lokale autonomie als een element, een puzzelstuk in deze benadering, waarbij lokale besturen een zekere beleidsruimte hebben. Lokale besturen wegen alle concrete elementen van een anderstalige communicatie tegen elkaar af op basis van de vier basiscriteria die ik daarstraks heb vernoemd. Naast de voorgeschreven bestuurstaal, kan men informatie ook in andere nuttige talen verspreiden indien er effectief veel anderstaligen aanwezig zijn. Het geldt enkel voor de communicatie over de maatregelen die worden genomen in het kader van het coronavirus en daar waar veel anderstaligen aanwezig zijn, volgens vastgelegde cumulatieve criteria van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht, enkel voor zover noodzakelijk en uitsluitend in de talen die vereist zijn om dat doel te bereiken.
U vraagt mij of het mijn ambitie is om dat in de toekomst niet meer te doen. Mijn ambitie is ervoor te zorgen dat wie hier duurzaam verblijft, niet alleen doordrongen is van het belang van de kennis van het Nederlands, maar zich ook actief inzet om die kennis te verwerven. Ik ben daar niet zo pessimistisch over. Ik geef u een cijfer, omdat men zich soms afvraagt: willen mensen dat wel? In 2019 waren er 22.970 inburgeringscontracten. In hetzelfde schooljaar hebben maar liefst 122.316 mensen NT2 gevolgd. Dat wil zeggen dat 100.000 mensen in Vlaanderen Nederlands hebben gevolgd zonder dat ze daartoe een verplichting hadden of aangespoord werden op basis van een inburgeringstraject.
Dat is toch wel een opvallend cijfer en dat moet voor mij nog omhoog, want ik stel samen met u vast dat er nog altijd mensen zijn die al een lange tijd in onze samenleving vertoeven en onvoldoende Nederlands kennen en daardoor ook in isolement geraken, afgesloten van de samenleving, met alle problemen en moeilijkheden van dien. Ik wil daar blijven op inzetten, maar ik denk, zelfs in een ideaal beleid dat ik zou voeren en indien er grote stappen vooruit gezet zijn, dat er altijd een nood zal zijn in momenten van grote crisis, om ook in andere talen te communiceren.
Voor mensen die hier tijdelijk aanwezig zijn, voor mensen die bijvoorbeeld tijdelijk in internationale instellingen verblijven, voor nieuwkomers die het traject van de taalverwerving nog niet hebben afgelegd, voor mensen uit een ander Europees land die hier aanwezig zijn. Er zal altijd nood zijn, zeker tijdens een grote crisis, om gericht, gecibleerd, tijdelijk en voor welbepaalde doelgroepen een andere taal te gebruiken, maar als het van mij afhangt, zo weinig mogelijk. Tegelijkertijd moeten we onze inspanningen op het vlak van het Nederlands volhouden en verder zetten.
De heer Van Rooy heeft het woord.
Dank u, minister. Ik blijf toch wat op mijn honger zitten, omdat u redelijk in algemeenheden blijft spreken. U probeert ook een beetje te minimaliseren – dat gevoel heb ik toch – hoe fel dat effect van het feit dat veel mensen de taal niet spreken – noch de Nederlandse, noch de Franse taal – gewerkt heeft bij de bestrijding van het coronavirus. Dat effect was nefast voor die bestrijding.
Ik ben het natuurlijk met u eens dat we de piek moeten herleiden tot één dimensie. We hebben beelden gezien van feestende mensen en feestende jongeren, zowel autochtoon als allochtoon. Maar we kunnen er toch niet omheen dat uit de reconstructies van deze zomer, toen de provincie in lockdown is gegaan, is gebleken dat de initiële besmettingshaarden in Antwerpen, waar men natuurlijk niet kort genoeg op de bal heeft gespeeld, met alle gevolgen van dien, wel degelijk te vinden waren in de allochtone, vooral de Marokkaanse gemeenschap in Antwerpen-Noord, het Kiel, Borgerhout en Deurne. Dat daar dan ook affiches in onder andere het Arabisch werden verspreid: dat zeg ik niet, dat zeggen bijvoorbeeld dokters. Zo heeft Wim Flipse op een gegeven moment gezegd: ‘De lijst telt heel veel Marokkanen, daar is wat op til’. Hij voegde eraan toe: ‘Er is een taalprobleem waardoor niet iedereen alle richtlijnen even goed meekrijgt. De Marokkaanse gemeenschap is een cultuur van grote gezinnen.’
Onlangs zei longarts Eva Van Braeckel van het UZ Gent: ‘Ik vrees voor oorlogstoestanden op de intensive care.’ Ze zei letterlijk: ‘Bepaalde gemeenschappen worden moeilijker bereikt. Er liggen ook hier in dit ziekenhuis patiënten die de Nederlandse of Franse taal niet machtig zijn en van wie blijkt dat ze niet geïnformeerd zijn.’
Goed, op zijn minst kunnen we dan zeggen dat de overheid ook te laat is geweest met het vertalen van die coronarichtlijnen. Dat is te laat gebeurd, waardoor er nog altijd heel veel mensen met een migratieachtergrond zijn die de maatregelen niet kennen. Nogmaals, ik vind dat u eigenlijk een concrete doelstelling naar voren zou moeten schuiven, minister Somers, zodat wij naar een Vlaanderen evalueren – daar is het integratie- en inburgeringsbeleid toch voor bedoeld, zou ik denken – waar dit soort affiches en campagnes met 28 andere talen niet meer nodig hoeft te zijn. Dat is een grote last, zowel financieel als operationeel, om die affiches te verspreiden en om dat te communiceren, die nog eens boven op de enorme last komt die dit coronavirus al is, een last die we daar eigenlijk niet bij kunnen hebben.
Het blijkt ook dat in landen waar de bevolking veel homogener is, zowel qua cultuur als qua taal – ik denk bijvoorbeeld aan Japan – de bestrijding van het coronavirus, onder andere om die reden, veel vlotter verloopt, waardoor dus ook veel meer slachtoffers worden vermeden.
Minister Somers heeft het woord.
U vraagt naar mijn doelstelling. U hebt gezegd dat ik in algemeenheden spreek. Ik denk dat mijn doelstelling heel duidelijk is: ik wil een Vlaanderen waar mensen die hier duurzaam wonen, het Nederlands kennen en zich het Nederlands eigen maken. Ik vind dat een burgerplicht.
Ik vind ook dat we daar in ons inburgeringstraject verder aan moeten werken, en dat we daarom moeten examineren. We zullen ook zeggen dat, als je na twee jaar niet aan de slag bent of niet op de arbeidsmarkt actief bent, wij de lat zelfs nog hoger zullen leggen. We gaan dan vragen om een verhoogde kennis te hebben van het Nederlands, omdat we vermoeden dat wie werkt ook zijn Nederlands verbetert door de contacten die men heeft op de arbeidsvloer. Door je thuis op te sluiten, niet buiten te komen of je in je gemeenschap terug te trekken, kom je onvoldoende in contact met het Nederlands. We doen dat dus om emancipatorische redenen, maar ook vanwege de verruiming van het Nederlands. Dat is voor mij een heel uitgesproken doelstelling waar ik altijd veel belang aan heb gehecht, ook in mijn hoedanigheid als burgemeester vroeger.
Ik denk dat je segregatie in de hand werkt als mensen geen Nederlands kunnen, dat je mensen kansen ontneemt als ze geen Nederlands kunnen, dat je mensen opsluit in hun gemeenschap, en dat je mensen niet hun volle verantwoordelijkheid als burger in een samenleving kunt laten nemen. Ik kan dat niet duidelijker zeggen. We zetten daar veel middelen op in en we verstrengen dat beleid, we hebben dat in het Vlaams regeerakkoord afgesproken. Ik vind ook, net als u, dat het eigenlijk niet kan dat mensen die hier al een decennium of soms al langer zijn, nog geen Nederlands kunnen.
We kunnen daar allerlei historische reconstructies van maken, maar ik ben er wel van overtuigd dat ik vooruitgang zie. Daar zijn ook cijfers van, en daar is ook onderzoek naar gebeurd. Ik geef maar een cijfer: 67 procent van de mensen van Marokkaanse herkomst spreken Nederlands met hun kinderen. Bij hun kinderen spreekt 90 procent onder elkaar Nederlands. Dat is nog altijd 10 procent te weinig maar het is een enorme vooruitgang. We gaan daar nog meer op inzetten en daar nog meer werk van maken, ook in het onderwijs. Ik weet dat minister Weyts daar ook extra inspanningen voor zal doen. Ik denk dat het heel belangrijk is dat we die taal delen, daar kan geen twijfel over bestaan.
Maar zelfs als we die taal delen, moet je er bij acute crisissituaties voor zorgen dat iedereen op je grondgebied weet waarover het gaat. Dat is ook voorzien, en dat gebeurt overal in de wereld, ook met pictogrammen en andere talen. Dat is zeker het geval in een Europese context, waar taalgebieden heel dicht bij elkaar leven, waar Duitsland en Frankrijk dichtbij liggen, om nog niet te spreken over de andere landen in de Europese Unie, waarin burgers zich vrij kunnen verplaatsen. Daar is er absoluut nood om dat te onderbouwen.
Dan heb ik nog een laatste beschouwing rond uw analyse over wie nu verantwoordelijk is voor die coronacrisis. Ik denk dat het onmogelijk is om dat tot één groep in de samenleving te herleiden. U zegt dat het begonnen is in het noorden van Antwerpen. Maar zover ik mij kan herinneren is het begonnen met mensen die zijn gaan skiën in Italië, en het virus dan massaal naar hier hebben gebracht. Dat is ook een sociologische groep die je in een hokje zou kunnen proberen te duwen, en dat is even onzinnig, want waarschijnlijk zijn er nog andere manieren waarop dat virus naar hier is gekomen. Alleszins is dat een van de grote oorzaken geweest, en dat is maar een voorbeeld.
Een tweede nuancering is dat er nogal wat mensen in de stad zijn die niet alleen dicht op elkaar leven maar die ook nog altijd verantwoordelijkheden opnemen om die samenleving draaiende te houden. Als je weet dat 23,8 procent van de kassiersters in de warenhuizen mensen zijn met migratieroots, dan is de kans wezenlijk aanwezig dat mensen daar besmet raken omdat ze hun job doen. Zullen we het verpleegsters verwijten – wat hun afkomst of oorsprong ook is – dat zij besmet raken? Er zijn heel veel mensen die besmet raken buiten hun wil om, zelfs als ze voorzorgsmaatregelen nemen. Denk maar aan onze woonzorgcentra. Ik denk dat niemand met gezond verstand – en in dezen reken ik u daar ook bij – zal denken dat mensen in woonzorgcentra bewust dat virus verspreiden. Woonzorgcentra zijn vandaag geen vestigingen van diversiteit, van multiculturaliteit. Maar ook daar zijn mensen besmet geraakt en spijtig genoeg overleden.
Het is dus een verschrikkelijk virus dat we moeten bestrijden vanuit het besef dat we iedereen aan boord moeten hebben. Daarom zetten we ook in op de taal.
En dat is geen onduidelijk antwoord, maar een heel helder antwoord. U vraagt aan mij of ik Nederlands belangrijk vind. Ja. Moeten we alles op alles zetten? Absoluut. Ga ik in de toekomst nog vertalen in zulke kritieke omstandigheden? Ja. Waarom? Omdat men nooit in een samenleving zal leven waar 100 procent van de mensen Nederlands spreekt op een bepaald moment. Er zullen hier altijd mensen van elders aanwezig zijn. We zijn een open samenleving met open grenzen, met internationale instellingen, met multinationals. Daardoor komen mensen hier werken, zijn in multinationals aanwezig. Management komt van elders, er zijn proffen die naar hier komen. Er is altijd beweging in een samenleving. Toeristen komen naar het mooie Vlaanderen en naar de mooie Vlaamse steden kijken. Ook die mensen moeten die informatie krijgen, en dat doet niets af aan de verplichting van iedereen die duurzaam in Vlaanderen is om het Nederlands te leren en te verwerven.
Collega's, normaal gezien krijgt de heer Van Rooy nu het slotwoord, maar uw voorzitter heeft een fout gemaakt. Dat is het nadeel van digitaal vergaderen. Als we in een zaal zitten, wordt er gezwaaid als ik iemand vergeet. Het spijt me enorm, maar ik had het handje van mevrouw Sminate niet gezien. Ik vind dat ik dat moet rechtzetten om mevrouw Sminate haar twee minuten te geven.
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Voorzitter, ik begon al bang te worden dat het hier een waar mannenfeestje aan het worden was. Dank u wel voor de rechtzetting.
Ik denk dat iedereen hier zelf aanvoelt dat in deze crisis de volksgezondheid een prioriteit is en dat die voorgaat op gelijk welke andere beschouwing. Anderzijds kan ik de collega wel bijtreden wanneer hij zegt dat het wel pijnlijk is om vast te stellen dat bepaalde mensen zelfs basisboodschappen niet begrijpen zoals ‘was uw handen’ en ‘houd afstand’. Dat is inderdaad een probleem. Er zijn de afgelopen maanden genoeg experten geweest, en zelfs een aantal moedige politici, die durfden te zeggen: ‘Kijk, het virus bevindt zich in bepaalde bevolkingsgroepen, meer dan elders, omdat de boodschappen niet worden begrepen.’ Ik vind dat we dat wel moeten durven zeggen zodat u, minister, uw beleid daarop kunt focussen. Er is een belangrijke rol voor u weggelegd om ervoor te zorgen dat die mensen inderdaad zo snel mogelijk aansluiting vinden en het Nederlands gaan begrijpen, zowel in hun belang, alsook in ons belang.
Minister Somers heeft het woord.
Ik ben het volledig eens met de analyse van mevrouw Sminate. Ik kan me volledig herkennen in haar pleidooi.
Ik ga u nog één voorbeeld geven waarom we het toch altijd zullen moeten doen. Denk aan de bouwwerven van onze Vlaamse ondernemers. Ik nodig u uit om eens te gaan kijken wie daar werkzaam is en hoe taalvaardig die mensen zijn. Het zijn vaak mensen die hier tijdelijk verblijven, mensen met bijvoorbeeld Portugese roots of Poolse, Roemeense, Bulgaarse roots, kortom ze komen uit de hele Europese Unie. We kunnen dat betreuren, we kunnen daar allerlei bedenkingen bij hebben, maar de Vlaamse aannemers waarmee ik praat, zeggen dat ze anders geen mensen meer vinden en dat er niet kan worden gebouwd, zeker niet op korte termijn. Dus ja, op het moment dat er zo'n crisis uitbreekt, gaan we ook voor die mede-Europeanen moeten zorgen dat ze weten wat er aan de hand is en hoe ze zich aan de regels moeten houden.
Nogmaals, ik ben het volledig eens met de analyse van mevrouw Sminate, maar wees niet blind voor een samenleving waar altijd mensen aanwezig zullen zijn – tijdelijk – voor wie het idioot is om te zeggen: je mag hier niet binnenkomen, tenzij je Nederlands kent zoals de mensen die hier een vast verblijf hebben. Men zal altijd voor die mensen een specifiek beleid moeten voeren, maar het liefst zo weinig mogelijk, zo beperkt mogelijk, en tegelijk aan iedereen die duurzaam in Vlaanderen is, blijven vragen en zorgen dat het mogelijk is om Nederlands te kennen. Ik ben het dus eens met mevrouw Sminate.
De heer Van Rooy heeft het woord.
Minister, het is fijn om te horen dat u het blijkbaar wel volledig eens ben met mevrouw Sminate, ofschoon zij natuurlijk dezelfde analyse maakt als ik over het verhoogde aantal besmettingen in bepaalde gemeenschappen. Ze heeft dat letterlijk herhaald, ze heeft letterlijk mijn woorden herhaald.
Ik zeg niet dat ze dat van mij heeft, ze heeft dat van zichzelf, maar ze heeft exact hetzelfde gezegd. Waar u dan in uw antwoord op mij van alles begint bij te sleuren, dingen in mijn mond begint te leggen, alsof ik niet zou weten dat het in maart de skiërs waren die toen een bron van besmetting waren. U negeert compleet dat ik het had over de maanden juli en augustus in Antwerpen met de provinciale lockdown, waar het bijzonder duidelijk was – dat hebben talloze dokters en experts gezegd – dat het toen de Marokkaanse gemeenschap was in die wijken, onder andere in Antwerpen-Noord, Borgerhout, enzovoort, die zich gewoon van niks iets aantrekken, wat ook is gebleken uit talloze foto's en camerabeelden die wij daarvan hebben ontvangen.
Het is dus een beetje flauw dat u dan een vrij lang en heel uitgebreid antwoord geeft en eigenlijk niet antwoordt op mijn vragen. Want u zegt op een gegeven moment – ik heb het hier opgeschreven –: “U vraagt”, zegt u in mijn richting, “vindt u Nederlands belangrijk?” Neen, mijnheer Somers, dat heb ik u helemaal niet gevraagd. Ik zal u niet dat soort vage vragen stellen over dingen waarvan ik weet dat u toch zult zeggen: “Natuurlijk vind ik Nederlands belangrijk.” Denkt u dat ik zou verwachten dat u zou zeggen: “Neen, ik vind dat niet belangrijk, mijnheer Van Rooy?” Zo slim bent u wel.
Voorzitter, als u mij toestaat, ik zal de vragen herhalen die ik in beginsel heb gesteld, want daar heb ik dus geen enkel antwoord op gekregen. U moet zich voorstellen dat hier wat mensen naar deze commissie zitten te kijken of dat u de video daarvan online zet en dat mensen die zien. Die sturen mij een bericht, minister Somers, of die bellen mij en zeggen mij: “Mijnheer Van Rooy, of Sam”, zeggen zij dan: “gij stelt daar drie vragen en die minister, die antwoordt een kwartier lang en die heeft op geen enkele vraag van u geantwoord.”
Mijn eerste vraag was hoe ruim u de mogelijkheid ziet om in andere talen te communiceren van overheidswege. Ziet u dat ook nog op andere vlakken of thema's? Mijn tweede vraag was: bent u het met mij eens dat dat duidt op een falend integratie- en inburgeringsbeleid, het feit dat dat nu nodig is om massaal affiches in andere talen, met name het Arabisch en het Turks, te verspreiden? Mijn derde vraag was: hoe zult u voorkomen dat dat in de toekomst, als u dat al wenst, niet meer nodig is en dat we inderdaad evolueren – ik heb verwezen naar een land als Japan – naar een homogene culturele samenleving waar zo goed als iedereen, uitgezonderd uiteraard de expats en de toeristen – dat sleurt u er ook weer met de haren bij alsof het relevant is om dat hier te vermelden …
Mijnheer Van Rooy...
… de expats en toeristen dus die hier tijdelijk zijn. Het gaat hier over mensen die hier al jaren en decennia zijn, die hier nu binnenkomen en geen Nederlands leren of niet willen leren.
Ik heb dus nogmaals op die drie vragen eigenlijk geen duidelijk antwoord gekregen.
Mijnheer van Rooy, dat is een slotbeschouwing met een zekere waardering voor de antwoorden van de minister. Ik zal mezelf toch ook eens opleggen om het verslag van deze commissie wat dat betreft grondig na te lezen. Aangezien dit toch wel een serieuze vingerwijzing is naar de minister, geef ik de minister nog het woord. En zoals het in een parlement hoort, krijgt u sowieso het slotwoord.
Minister Somers heeft het woord.
Mijnheer van Rooy, ik betreur dat u geen inspanning doet om te luisteren. U stelt vragen, ik geef antwoord op die vragen. Misschien bevallen die antwoorden u niet omdat u andere antwoorden wilt. Ik heb op elk van de drie vragen uitdrukkelijk geantwoord. Als antwoord op uw eerste vraag – hoe ziet de minister de mogelijkheden om uitzonderingen te voorzien op de wetgeving inzake taalgebruik? – heb ik u geschetst wat het wetgevend kader is en de vier randvoorwaarden waaraan uitzonderingen moet voldoen. Binnen die vier randvoorwaarden passen we andere talen toe. Daar heb ik heel duidelijk op geantwoord.
Ten tweede vraagt u mij of ik het eens ben dat het gebruik van andere talen in de communicatie op een falend integratie- en inburgeringsbeleid duidt? Daar heb ik omstandig op geantwoord. Ten eerste heb ik gezegd dat ik betreur dat mensen na zoveel decennia nog altijd geen Nederlands kunnen. Ten tweede heb ik gezegd dat ik vooruitgang zie. Ik heb u daar cijfers over geciteerd. Ten derde heb ik gezegd dat ik in mijn inburgerings- en integratiebeleid wil werken aan beter Nederlands. Dat is een duidelijk antwoord op uw vraag. Dat is niet rond de pot draaien, dat is een duidelijk antwoord, maar u wenst dat niet te horen. U vindt maar dat er geantwoord wordt als ik de poujadistische praat herhaal die u telkens opnieuw gebruikt. Dat doe ik niet, ik antwoord daar onderbouwd op. Ik heb op elk van uw vragen geantwoord.
Ten slotte stelt u zich de vraag: uiteraard gaat de volksgezondheid voor, maar welke actie onderneemt de minister om in de toekomst te voorkomen dat er anderstalige folders nodig zijn? Ik heb u daarop geantwoord dat ik denk dat er ook in de toekomst anderstalige folders nodig zullen zijn. Ik heb dus op elk van uw drie vragen geantwoord.
En voor alle duidelijkheid: ik heb mevrouw Sminate gelijk gegeven inzake het belang van het Nederlands. Mocht u uit het feit dat ik mevrouw Sminate gelijk geef, afleiden dat ik vind dat bepaalde groepen meer verantwoordelijkheid dragen en dat we dat kunnen herleiden tot gemeenschappen, dan zeg ik daarop dat ik die analyse niet deel. Daar ben ik glashelder over. Ik antwoord aan mevrouw Sminate dat ik haar volg inzake het belang van het Nederlands, dat zij onderstreept. Ik doe een poging om op een ernstige manier te antwoorden. En daarop probeert u op een infantiele manier uit mijn antwoord iets af te leiden, waarvan u weet dat ik het er niet eens mee ben. We moeten daarvoor zelfs niet kwaad worden op elkaar. Daarover zijn we het fundamenteel oneens. Dus u moet niet proberen te zeggen: nu bent u aan het schuiven. Ik schuif daar niet in. Het gaat hier niet over gemeenschappen. Het gaat hier over individuen. Groepen worden niet besmet, mensen worden besmet. Groepen dragen geen besmetting over, mensen dragen een besmetting over. Sommige mensen doen dat zonder na te denken, op een onverstandige manier. Andere mensen worden toch besmet ondanks het feit dat ze alle voorzorgen nemen. U vindt ze overal. Ik heb de gemeenten opgesomd in onze provincie waar de besmettingsgraden het hoogste zijn. Dat is niet in Antwerpen of Mechelen, dat is vandaag in Rijkevorsel en Merksplas. In Schilde, waar het gemiddeld inkomen en de samenstelling van de bevolking fundamenteel anders is dan in Willebroek, daar ligt de besmettingsgraad hoger dan in Willebroek. Dus stop met te proberen – want u doet dat permanent – om die groepen in een hoek te duwen.
Ik ga nog een voorbeeld geven. Op uw twitteraccount spreekt u over een shishabar in Brussel. Ik heb het nagekeken, ik heb op uw twitteraccount niets gevonden over Leuven. Ik heb niets gevonden over de cafés in Gent die gesloten zijn. Ik heb daar niets over gevonden. Nochtans gebeurde dat dezelfde avond. U probeert telkens opnieuw uw frame te zetten om mensen tegen elkaar op te zetten. Wel, mijnheer Van Rooy, ik doe daar niet aan mee. Als u zegt: ‘Zolang u daar niet aan meedoet, geeft u geen antwoorden op mijn vragen’, dan bent u fout bezig. Op die manier kunnen we moeilijk werken. Ik probeer ernstig te antwoorden op uw vragen. Ik probeer dat op een rustige manier te doen. Maar telkens opnieuw bent u heel brutaal, vaak beledigend, provocerend, elke ernstige dialoog ondergravend. Op die manier is op een ernstige manier werken in een commissie heel moeilijk. Ik probeer gedecideerd maar op een correcte manier te antwoorden. Als u na mijn antwoorden zegt dat ik niets zeg, dat ik niet antwoord, dat ik niet luister… Op die manier kunnen we niet werken. Dan zal ik in de toekomst veel korter antwoorden op uw vragen, heel beknopt en heel eenvoudig.
De heer Van Rooy heeft het woord.
Dat laatste juich ik absoluut toe. Minister Somers, u zet nu wel uw camera af, maar ik mag er wel van uitgaan dat u blijft luisteren. Ah, daar bent u terug!
Mevrouw Sminate heeft een heel betoog gehouden waarin ze mijn analyse overnam en waarin ze het belang van het Nederlands benadrukte. U hebt daarop gezegd, minister Somers – bekijk de video opnieuw of lees het verslag – dat u het volkomen eens bent met wat mevrouw Sminate heeft gezegd. U hebt dus geen onderscheid gemaakt tussen wat ze in haar analyse heeft gezegd en haar woorden over het belang van het Nederlands. U hebt dus haar analyse, die exact dezelfde is als de mijne over het hoge aantal besmettingen in bepaalde allochtone groepen in een stad als Antwerpen deze zomer, beaamd. U moet nu niet zeggen dat dat niet waar is want dat is wel waar, dat kan iedereen nakijken.
Wat mijn tweets betreft, minister, ik weet dat ik er heel veel verstuur. Maar blijkbaar luistert u niet alleen niet goed naar mij, maar leest u ook niet goed mijn tweets. Ik heb namelijk wel degelijk, naast over de shishabar, veroordelend getweet over die jongeren in Leuven. Dat heeft trouwens mijn voorzitter in de eerste plaats gedaan. Die tweet heb ik beaamd en verspreid. Ga dat maar nakijken. Ik kraam hier geen onzin uit over wat ik al dan niet getweet zou hebben. Ik kan u ook een lijstje geven, minister Somers, over de eenzijdige tweets van uwentwege, en de zaken waar u wel over tweet en de zaken waar u vooral niet over tweet. Als het met de islam, de sharia of de jihad te maken heeft, dan lezen we bij u ook niet veel.
Tot slot, de antwoorden op mijn vragen, of liever: het gebrek daaraan. U bent op geen enkel moment, minister Somers, en dat is wellicht het fundamentele verschil tussen u en mij, concreet geworden. Als ik hier vragen stel en antwoorden vraag, dan doe ik dat met het volk dat ik vertegenwoordig als volksvertegenwoordiger in het achterhoofd.
En die hebben genoeg van vage algemeenheden die verwijzen naar wetsvoorstellen, die verwijzen naar bestaande wetten, die verwijzen naar bepaalde principes. Die willen weten of we in een Vlaanderen zullen terechtkomen waar anderstalige affiches, in onder andere het Arabisch en het Turks, in de toekomst niet meer mogelijk zullen zijn bij nieuwe pandemieën of wat dan ook.
Dat is wat ik van u wilde horen, en daar hebt u verre van concreet op geantwoord. Dat zal ik ook blijven zeggen als dat het geval is. Dan kunt u mij nog dingen in de mond proberen te leggen, dat aanvaard ik niet. Dat weerleg ik bij deze.
Ik denk dat ik wel antwoorden heb gehoord. Ik onderschrijf wat u zegt, mijnheer Van Rooy, over uw recht als volksvertegenwoordiger. Maar dat is niet alleen uw recht, dat is het recht van eenieder die participeert aan deze vergadering, om vertolker te zijn van wat hij of zij meent te moeten vertolken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.