Report meeting Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Report
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Pieters heeft het woord.
Minister, ik stel mijn vraag in functie van het protest dat er destijds was rond de Groene Delle, dat een watergebonden industriegebied zou moeten worden.
Het Economisch Netwerk Albertkanaal (ENA) is een ruimtelijk samenhangend netwerk van Vlaamse gemeenten die aan het Albertkanaal liggen. Het is een strategisch gunstig gelegen achterhaven – zoals ik het noem – van Antwerpen en het ligt in de nabijheid van de E313 en E314 en mogelijk – maar de informatie is niet altijd accuraat – de spoorverbindingen van Beringen, Hasselt, Genk en Lanaken. Het netwerk heeft als doel de economische sterkten van het gebied op elkaar af te stemmen en de economische groei gestructureerd op te vangen en te realiseren.
Deze ruimte moet efficiënt worden ingericht, vraag en aanbod van watergebonden bedrijven moeten worden afgestemd op de rest van de industriële activiteit en er moet een infrastructureel en budgettair kader worden geschetst waarbinnen de watergebonden activiteiten in de toekomst zullen plaatsvinden. Het is een strategisch gunstig gelegen bedrijventerrein. Het zou op elkaar moeten worden afgestemd.
Wanneer in de commissie Leefmilieu de vraag wordt gesteld om na te kijken welke watergebonden bedrijven er nog zijn, wordt het stil aan de andere kant. Watergebonden bedrijven zijn vaak groot in omvang, de terreinen zullen dan ook iets groter moeten zijn. De meeste die voorhanden zijn, zijn in feite veel te klein. Wij willen dan ook vragen of er een management kan worden opgezet dat acties kan ondernemen over het geheel van de ruimte. Ook willen we weten of het mogelijk is om de niet-watergebonden bedrijven, uiteraard mits compensaties, aan te zetten tot relocatie.
Minister, hoe staat u tegenover een ENA-management dat het infrastructureel en budgettair kader van de ENA schetst en watergebonden ondernemingen aantrekt?
Welke incentives kunt u voorstellen om niet-watergebonden activiteiten in het ENA aan te zetten tot relocatie, om zodoende de economische meerwaarde van het gebied te maximaliseren?
Hebben het Agentschap Innoveren en Ondernemen (VLAIO) en eventueel Flanders Investment & Trade (FIT) zicht op het aantal watergebonden bedrijven met interesse om zich in de regio Albertkanaal te vestigen? Op welke manier worden vraag en aanbod op elkaar afgestemd?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega, ik dank u voor de vraag, die toch wat historiek vraagt.
In uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen heeft de Vlaamse Regering in 2004 beslist om een ENA-programma te starten. In 2005 vond een eerste coördinatieplatform plaats met een taakstelling en samenstelling die door de Vlaamse Regering was beslist. In 2006 werd een beperkter uitvoeringsoverleg in het leven geroepen, waarvan het dagelijks bestuur onder het voorzitterschap van het kabinet Omgeving staat en waarin een vertegenwoordiger van de kabinetten van Economie en van Mobiliteit en Openbare Werken aanwezig is, net als een vertegenwoordiger van de Vlaamse administraties, en De Vlaamse Waterweg.
ENA heeft heel wat activiteiten. Er is een taakverdeling afgesproken door het dagelijks bestuur, die wat mij betreft relatief helder is.
De economische meerwaarde van de ontwikkeling van de ENA-terreinen ligt niet enkel in het voorzien van bedrijventerreinen waarvan de kavels kunnen worden voorzien van kade-infrastructuur. Langs het ENA liggen ook containerterminals, die gebaat zijn met de vestiging van grote verladers in de nabijheid die via deze overslagpunten ook de waterweg kunnen gebruiken, de zogenaamde tweedelijnswatergebonden bedrijven.
Voor alle terreinen langsheen het ENA die door De Vlaamse Waterweg worden uitgegeven – in concessie – is de watergebondenheid verplicht. Ook voor de terreinen die in het kader van het ENA werden bestemd, is het watergebonden karakter van de bedrijven verplicht, tenzij er specifieke redenen zijn om daarvan af te wijken. Enkel voor oudere terreinen die niet in handen van De Vlaamse Waterweg zijn, kan het probleem zich stellen dat er bedrijven zijn die geen watergebonden trafiek genereren. Dan moet je kijken naar de rol die dat terrein speelt in het bovenlokaal aanbodbeheer. Een actieve herlokalisatie is drastisch, maar een uitdoofbeleid voor bedrijven die niet op hun plaats zitten in het ENA, kan zeker worden doorgevoerd, doordat De Vlaamse Waterweg een voorkooprecht heeft langsheen het Albertkanaal.
Langs de aanbodzijde is er het geografisch informatiesysteem (GIS) van het Agentschap Innoveren en Ondernemen dat nauwgezet bijhoudt wat de beschikbaarheid is van bedrijfskavels op de bedrijventerreinen. Dat GIS is niet specifiek toegespitst op watergebonden terreinen, maar er zijn wel data voor alle terreinen langsheen het ENA. Dit is complementair aan het GIS van De Vlaamse Waterweg waarin de stand van zaken rond de concessies wordt bijgehouden.
Wat betreft de vraagzijde, werken FIT en de afdeling acquisitie van het Agentschap Innoveren en Ondernemen samen om enerzijds zicht te hebben op de ruimtevraag van individuele spelers en anderzijds toekomstige trends in het oog te houden. Bij nieuwe, grootschalige ontwikkelingen op Vlaams niveau wordt doorgaans een marktverkenning uitgevoerd om zicht te krijgen op de specifieke troeven van een locatie en het type watergebonden bedrijvigheid waar in die regio de meeste vraag naar is, zodat de ontwikkeling hierop kan worden afgestemd.
Op zich loopt dat wat mij betreft dus wel correct.
De heer Pieters heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik moet toch vaststellen – en we hebben dat toen ook vastgesteld in de commissie Leefmilieu – dat er iets mank loopt. Er zijn wel veel organisaties mee bezig en er zal wellicht een taakverdeling zijn, maar ik heb niet echt de indruk dat er een groot overzicht is van de hele ruimte, toch een oppervlakte van aardig wat vierkante kilometer. Want in verband met de watergebonden terreinen die er nu nog zijn of die dat zouden kunnen zijn, is er nog altijd het probleem dat er een weg loopt tussen het terrein en het kanaal. Er moet dus nog wel een en ander worden aangepast. U geeft aan dat de meeste bedrijven die langs het kanaal liggen, een watergebonden activiteit hebben. Maar dat wil ik toch tegenspreken. Het heeft inderdaad misschien een geschiedenis. En het zou kunnen dat er vroeger misschien wat minder naar werd gekeken. Maar indien we die ruimte volledig efficiënt willen opwaarderen, is er toch iets meer actie nodig. We merken dat er ook in Limburg een SALK-turbo (Strategisch Actieplan voor Limburg in het Kwadraat) naar voren wordt geduwd, waarbij er wordt geprobeerd meer activiteit voor Limburgse tewerkstelling te creëren. Indien we dat willen doen, is het voornaamste gebied om dat te doen, het ENA-gebied.
Minister, is het mogelijk om de coördinatie misschien toch in één hand te geven, die gekoppeld is aan de Vlaamse Regering? Daarbij – en het lijkt alsof we dat niet hebben gehoord in de vorige besprekingen – kan er ook een terugkoppeling zijn, zodat we er op continue wijze van op de hoogte kunnen worden gebracht. Ik dank u.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega Pieters, eigenlijk heeft het dagelijks bestuur het overzicht over de projecten. Maar er zijn uiteraard een aantal uitdagingen om die bedrijventerreinen te activeren. Er is het aspect van de gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen, vaak zijn er ook ontsluitingswerken mobiliteit nodig.
Ik heb uw opmerking gehoord over die watergebondenheid. Ik zal mij ook nog eens informeren en bekijken wat de stand van zaken is en of er extra actie moet worden ondernomen. Ik neem uw zorg mee.
Mijnheer Pieters, u bent daar gelukkig mee?
We zullen zien wat ervan komt. Dank u wel, minister.
De vraag om uitleg is afgehandeld.