Report meeting Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Report
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw De Martelaer heeft het woord.
Minister, stel u voor dat u morgen – ik hoop het niet – een ernstig verkeersongeluk hebt, of u krijgt een hersenbloeding, of u valt hier van de trap in het parlement. U komt in het ziekenhuis terecht. U hebt een heel lange revalidatie. Er loopt ondertussen een procedure bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH). Uiteindelijk wordt u opgenomen in een woonzorgcentrum (WZC). U weet, minister, collega’s, er is niemand van ons 65 jaar. Als min 65-jarige worden we opgenomen in een woonzorgcentrum. We gaan wonen tussen bejaarden, mensen van 80 of 90 jaar. Het kan ook zijn dat u gewoon op de gang komt van demente bejaarden. Stel u voor hoe u verder met uw leven moet omgaan.
Op de site van Sociaal.Net konden we het verhaal van Herman lezen. Herman is 62 jaar en woont al 4 jaar in een woonzorgcentrum in Antwerpen. Hij wacht al meer dan 2,5 jaar op zijn persoonsvolgend budget. Hij kreeg de beslissing van het VAPH. Hij heeft urgentiecode 2, dus woont en leeft hij al die jaren tussen die ouderen. Zijn situatie is uitzichtloos.
Ik leerde ondertussen ook Joke kennen, een vrouw van 40 jaar, een stuk jonger dus. Ze heeft een zware fysieke beperking, een genetische ziekte die steeds erger wordt. Ze woont ondertussen al een hele periode in een WZC, op de gang van personen met dementie. Beeld u in dat zij elke dag opstaat op het tempo van personen met dementie en in bed moet volgens het ritme van het WZC.
De problematiek is niet onbekend. In 2003 voerde het VAPH een studie uit naar het aantal personen met een handicap jonger dan 65 jaar, die in een woonzorgcentrum verbleven. We lezen in de eindconclusie: “Niet verkrijgen van de nodige en gerichte verzorging, beperkte sociale contacten en een onaangepaste of ontbrekende dagbesteding: voor sommige bewoners is een rusthuis/rvt duidelijk geen geschikte oplossing. Op zich kan dit een structureel gegeven voor het beleid vormen. En is het feit dat om en bij de 350 personen jonger dan 55 jaar tussen bewoners van gemiddeld 75-80 jaar wonen op zich al niet een structureel gegeven?”
Op basis van het besluit van de Vlaamse Regering (BVR) van 24 juni 2016 kunnen budgethouders opgenomen worden in de sector ouderenzorg, waarbij er drie mogelijkheden zijn: de erkende ouderenvoorziening heeft ook een VAPH-vergunning, de erkende ouderenvoorziening neemt op eigen initiatief buiten haar erkenning ook maximum vijftien budgethouders op of de erkende ouderenvoorziening neemt binnen haar erkende capaciteit ook personen met een persoonsvolgend budget op.
Daarnaast mag een erkend WZC indien er in de woonomgeving van de gebruiker geen andere gepaste zorgaanbiedingen beschikbaar zijn, jongere gebruikers opnemen. Hiertoe moet een verslag ter beschikking gesteld worden volgens het BVR van 24 juli 2009.
Niettegenstaande dit besluit leiden we af uit een eerdere vraagstelling – de laatste dateert van 2017 – dat het VAPH geen cijfers bijhoudt van het aantal personen erkend door het VAPH maar verblijvende in een WZC. Via de gegevens met betrekking tot de zorgverzekering werd toen afgeleid hoeveel personen in Vlaanderen en in Brussel een lopend dossier residentiële zorg hebben.
Vandaag stellen we echter vast dat personen, wanneer zij een volledig VAPH-traject doorlopen hebben, bij gebrek aan aangepaste opvang en door noodzaak opgenomen werden in een WZC, urgentiecode 2 krijgen – soms 1 – omdat men ervan uitgaat dat ze een oplossing hebben.
Minister, welk gevolg werd er gegeven aan de studie van 2003 met de geciteerde eindbevindingen? Zijn er recente cijfergegevens beschikbaar bij het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (WVG) met betrekking tot het aantal min-65-jarigen die in een woonzorgcentrum verblijven of een beroep doen op de dagbesteding? Heeft het VAPH via de lopende dossiers van zorgverzekering zicht voor Vlaanderen en Brussel op het aantal min-65-jarigen met een handicap die in een woonzorgcentrum verblijven? Personen met een handicap jonger dan 65 die in een woonzorgcentrum verblijven en op de wachtlijst staan, krijgen momenteel urgentiecode 2, uitzonderlijk 1. Hoeveel van die mensen konden tot op heden een persoonsvolgend budget krijgen en vanaf 1 januari 2017 een overstap maken naar een betere zorg?
Minister Beke heeft het woord.
Goeiemiddag, collega’s. Collega De Martelaer, wat uw eerste vraag betreft: er werd geen specifieke actie ondernomen naar aanleiding van deze conclusie. Deze groep zorgvragers kan een aanvraag indienen voor een persoonsvolgend budget (PVB) voor niet-rechtstreeks toegankelijke hulp, waarbij de vraag zal worden geprioriteerd en vervolgens chronologisch op aanvraagdatum wordt geordend in een van de drie prioriteitengroepen. Bij de beoordeling van de dringendheid van de zorgvragen wordt rekening gehouden met de kloof tussen de huidige ondersteuning en de gewenste ondersteuning. Daardoor komen mensen met een vraag naar een PVB die reeds in een residentiële setting zijn genomen, doorgaans in prioriteitengroep 2 terecht.
In 2019 verbleven 1919 bewoners jonger dan 65 jaar in een woonzorgcentrum. Deze cijfergegevens komen uit de database van het zorgbudget voor zwaar zorgbehoevenden in de residentiële zorg.
Wat de vroegere zorgverzekering betreft: deze cijfers hebben enkel betrekking op Vlaanderen, Brussel uitgezonderd. In Brussel tellen we 140 organisaties van bewoners jonger dan 65 jaar. Daarbij kan het gaan om woonzorgcentra die door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC) of door de Commission communautaire française (COCOF) worden erkend. Zorg en Gezondheid heeft geen registraties met betrekking tot bewoners jonger dan 65 jaar die in 2019 in een centrum voor kortverblijf, dagverzorgingscentrum of groep van assistentiewoningen verbleven in Vlaanderen en Brussel. Zorg en Gezondheid beschikt niet over cijfergegevens over het aantal ouderenvoorzieningen waar meer dan een maximaal toegelaten aantal bewoners jonger dan 65 jaar verblijft. Artikel 58 van bijlage 11 van het stambesluit ter uitvoering van het Woonzorgdecreet bepaalt dat woonzorgcentra tot 10 procent van de erkende capaciteit bewoners jonger dan 65 jaar mogen opnemen. Indien het woonzorgcentrum meer bewoners jonger dan 65 jaar huisvest, dan houdt het voor iedere bijkomende bewoner boven die 10 procent een verslag van een interdisciplinair team ter beschikking. Uit dat verslag moet blijken dat er in de woonomgeving van de bewoners geen gepaste opvang beschikbaar is en dat de opname in het woonzorgcentrum beantwoordt aan de zorg- en ondersteuningsvragen van de bewoner in kwestie. Woonzorgcentra kunnen ook een gemotiveerd verzoek richten aan Zorg en Gezondheid om de doelgroep jonger dan 65 jaar uit te breiden. Dat verzoek bevat minstens de volgende elementen: ten eerste, het aantal opnamemogelijkheden dat het woonzorgcentrum wil voorbehouden voor die groep van bewoners en een omschrijving van de doelgroep; ten tweede, samenwerkingsverbanden met een of meer in de doelgroep gespecialiseerde voorzieningen en een toelichting bij de toeleidingsafspraken; ten derde, de nodige bewijsstukken dat het woonzorgcentrum over voldoende personeel, competenties en expertise beschikt.
De uitvoering van het Woonzorgdecreet trad in werking op 1 januari 2020. Voorzieningen hebben tot eind 2022 de tijd om aan deze specifieke erkenningsvoorwaarden te voldoen. Er zijn goede redenen om toe te staan dat de woonzorgcentra zich ook richten tot gebruikers jonger dan 65 jaar, bijvoorbeeld omdat het woonzorgcentrum dichter in de buurt ligt of een familielid of kennis daar verblijft. Ook kan er sprake zijn van een woonzorgcentrum dat zich richt tot een ruimere doelgroep en expertise deelt binnen een samenwerkingsverband. Daarbij moet het woonzorgcentrum beantwoorden aan de individuele zorg- en ondersteuningsnoden van iedere bewoner, ook die jonger dan 65 jaar, en in een gepast activiteitenaanbod voorzien.
Tot slot geef ik mee dat de persoon met een handicap keuzevrijheid geniet. De opname in een woonzorgcentrum met specifieke expertise wat deze doelgroep betreft, is in sommige situaties een logische en wenselijke keuze.
In verband met uw derde vraag verwijs ik naar het gegeven antwoord: er zijn geen bijkomende gegevens beschikbaar.
In verband met uw laatste vraag: het VAPH houdt voor mensen die in de prioriteitengroepen staan, niet systematisch bij of zij in een woonzorgcentrum of in een andere setting verblijven. Daar kunnen we dus ook geen cijfers over meegeven.
Mevrouw De Martelaer heeft het woord.
Bedankt voor het antwoord. Ik wil graag toch even verwijzen naar het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Dat heeft België in 2009 geratificeerd. Het staat ook heel uitgebreid op de VAPH-website. Voor mij is dat toch een kapstok waaraan vanuit Vlaanderen onze regelgeving moeten hangen. In dat VN-verdrag staat in artikel 5 het recht op gelijkheid en non-discriminatie, en in artikel 9 het recht op toegankelijkheid. Voor het recht op wonen moet ik verwijzen naar artikel 19: mensen hebben het recht op zelfstandig wonen, en het recht om deel uit te maken van de maatschappij. In artikel 28 is het recht op een behoorlijke levensstandaard en sociale bescherming van toepassing. Als ik u confronteer met de verhalen van Herman en Joke, dan vind ik dat hun huidige woonsituatie zeker op de verschillende punten van het VN-verdrag geschonden wordt.
Ik heb ook het volledige dossier van Herman kunnen inkijken, en hij heeft op een bepaald moment een noodsituatie aangevraagd. Daar lees ik in het verslag bij de checklist prioritering zwart op wit dat de integriteit van Herman op verschillende manieren wordt geschonden, en dat hij totaal niet op zijn plaats is in het woonzorgcentrum. Eigenlijk telt dat verslag maar tien pagina’s, maar daarin omschrijven ze duidelijk waarom Herman niet op zijn plaats zat.
Deze persoon heeft zich in mei tot de Vlaamse Ombudsman gewend, en de Ombudsdienst heeft het dossier dan doorgegeven aan het VAPH. Herman kreeg de volgende brief, en ik citeer een stuk uit het antwoord: “Ik kan begrijpen dat het voor u frustrerend is dat er op dit ogenblik middelen worden vrijgemaakt om zelfstandigen te ondersteunen, maar dat er onvoldoende middelen zijn om u een persoonsvolgend budget te geven.” Dat was in het kader van de covidtoelage die mensen kregen. “Dit zijn echter politieke beslissingen waarop het VAPH geen invloed heeft. Het VAPH kan enkel de middelen gebruiken die door de Vlaamse Regering worden toegekend. Helaas zijn deze niet toereikend om aan alle personen met een goedgekeurde vraag persoonsvolgend budget ter beschikking te staan.”
Welk politiek antwoord kunt u geven op deze vraag? Want uiteindelijk antwoorden zij dat het de politiek is die daarover moet beslissen. Hoe staat u dan ten opzichte van uw antwoord, gelet op de kapstok van het VN-verdrag? Daarin staan toch enkele artikelen die voor deze persoon toch duidelijk geschonden worden?
Mevrouw Vandecasteele heeft het woord.
Ik had het verhaal van Herman ook gelezen, en ik heb die verhalen ook al verschillende keren gehoord. Er zijn duidelijk veel mensen met een beperking die in een woonzorgcentrum wonen en daar vaak niet de gepaste hulpverlening kunnen krijgen. Het verbaast me toch elke keer dat, in een van de rijkste regio’s ter wereld, er mensen zijn die perfect thuis zouden kunnen wonen, met aangepaste hulp, maar die op hun 62, op hun 46 of zelfs op hun 40 naar een woonzorgcentrum moeten gaan omdat ze op de wachtlijst staan om hulp te kunnen krijgen specifiek om thuis te kunnen blijven. Ze blijven daar maar op wachten.
Zoals collega De Martelaer terecht zegt: zij hebben eigenlijk recht op hulp. Dat zijn mensen met een beperking die zorgen nodig hebben die ze vandaag niet krijgen in Vlaanderen. Zij hebben het recht om de regie van hun eigen leven te kunnen voeren. Uit uw antwoord, minister, blijkt een beetje dat u het normaal vindt dat die mensen uiteindelijk de keuze maken om naar een woonzorgcentrum te gaan. Maar zoals de studie waarnaar verwezen is ook aangeeft, is die zorgverlening in een woonzorgcentrum niet aangepast aan de noden van vele mensen met een beperking.
Er staan vandaag nog steeds bijna 20.000 mensen op een wachtlijst in Vlaanderen die recht hebben op een budget maar daarvoor soms al 18 jaar op een wachtlijst staan. Die mensen zijn ook vergeten tijdens de coronacrisis, want het ging daar ook over mensen die in een instelling zitten en die naar huis zijn gegaan. Die staan vandaag dus nog altijd op een wachtlijst. Ik denk dat het hoog tijd wordt om daar een versnelling hoger te schakelen.
Minister, u zegt nu dat u 370 mensen extra hebt kunnen helpen. Dat maakt dat er dit jaar 1600 mensen een budget hebben gekregen. Maar aan het tempo van dit jaar zal het nog steeds bijna 10 jaar duren eer die mensen op de wachtlijst de zorg kunnen inkopen die ze nodig hebben. En dan gaan we nog steeds zien dat mensen zich genoodzaakt voelen om naar een woonzorgcentrum te stappen, terwijl daar eigenlijk niet de gepaste hulpverlening tegenover staat.
Minister, u spreekt in uw antwoord over keuzevrijheid. Dat is natuurlijk net het probleem. Het is niet altijd de vrije keuze van mensen om naar een woonzorgcentrum te gaan. Vaak is het omdat ze de hulp die ze nodig hebben, niet krijgen dat ze de beslissing nemen, waarbij ze dan een onaangepaste zorg krijgen.
Mevrouw van der Vloet heeft het woord.
Ik heb een kanttekening. Het is altijd moeilijk om vanuit één artikel in de media vragen te stellen. We horen ook positieve verhalen. Er zijn mensen met een beperking die, zoals dit al heeft aangetoond, bijvoorbeeld meegaan met hun moeder naar het rusthuis en daar heel gelukkig zijn. Twee maten en twee gewichten.
Ik heb zelf vragen bij de kennis van die doelgroep in de woonzorgcentra. Misschien is dat iets, minister, dat u kunt meenemen. Dat is misschien eerder iets voor de opleiding van de zorgkundige of in de bejaardenzorg. Als dat wordt opgenomen, heeft men kennis van de doelgroep. De aanpak kan nog beter. Die mensen verlenen al heel wat goede hulp en zorg. Die verhalen komen meestal niet in de media.
Mevrouw De Martelaer en u haalden aan dat die mensen meestal in prioriteitengroep 2 terechtkomen, maar ik heb daar nergens meer informatie over gevonden. Vanwaar komt het idee dat die mensen – ze moeten toch van tevoren opgeven waar ze hun zorg eventueel zouden inkopen – in prioriteitengroep 2 thuishoren? Dat was me niet helemaal duidelijk, minister. Kunt u dat meer verduidelijken?
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voorzitter, minister, een tijdje geleden hadden we het over de leegstand in assistentiewoningen. Toen is de suggestie al geuit om te bekijken of het mogelijk zou zijn dat mensen met een handicap onder de leeftijd van 65 daar toegang toe zouden kunnen hebben. Dat zou een bijkomende mogelijkheid creëren voor mensen met een beperking. Is daar al verder werk van gemaakt?
Minister Beke heeft het woord.
Zoals mevrouw van der Vloet zegt, is het niet de bedoeling om hier op een persoonlijk dossier in te gaan. Ik wil wel een aantal algemene antwoorden geven.
Het is natuurlijk juist als het VAPH zegt dat er politieke beslissingen zijn die de uitvoering toevertrouwen aan het VAPH. We gaan deze legislatuur 300 miljoen euro in het uitbreidingsbeleid voor personen met een handicap brengen. Er zijn zoals aangegeven 1600 mensen die er dit jaar gebruik van kunnen maken.
Er wordt gezegd dat er nog zovelen op de wachtlijst staan. Ik wil dat nuanceren. Dat wil niet zeggen dat die mensen geen ondersteuning hebben. Het VAPH heeft aangegeven dat 88 procent van hen wel degelijk al op een of andere manier ondersteuning heeft. Dat wil niet zeggen dat ze volledig ondersteund worden of de volledig gepaste ondersteuning krijgen of de gepaste ondersteuning hebben, wel dat ze op een of andere manier ondersteuning hebben. We hebben ervoor geopteerd om in de eerste fase de mensen met de hoogste zorgnood te gaan helpen.
Voor de regie in eigen handen is het nu net de hele persoonsvolgende financiering die dit mogelijk maakt. Op die manier geven we een antwoord op de verplichtingen die in het VN-verdrag staan. Er zijn heel wat goedepraktijkvoorbeelden waar aan gewerkt wordt, samen met zorgaanbieders. We denken rustig mee na om daar verder vorm aan te geven.
Wat prioriteitengroep 2 betreft, heb ik al geantwoord. Ik lees het nog even voor. “De vraag zal worden geprioriteerd en vervolgens chronologisch op aanvraagdatum worden geordend in een van de drie prioriteitengroepen. Bij de beoordeling van de dringendheid van de zorgvragen wordt rekening gehouden met de kloof tussen de huidige ondersteuning en de gewenste ondersteuning. Daardoor komen mensen met een vraag naar een PVB die reeds in een residentiële setting zijn genomen, doorgaans in prioriteitengroep 2 terecht.”
Wat de assistentiewoningen betreft, mevrouw Schryvers, zullen we dat spoor zeker samen onderzoeken.
Mevrouw De Martelaer heeft het woord.
Minister, ik ben heel erg ontgoocheld in uw antwoord. Ik ben bewust begonnen met het naar onze situatie te trekken. Stel u voor dat u of een collega morgen verplicht moet gaan wonen – er is geen keuzevrijheid voor die mensen – in een woonzorgcentrum. Beeld u in dat u een handicap hebt en tussen ouderen zit en niet de aangepaste zorg krijgt. Het gaat niet over één situatie die in de media kwam. U zei dat er 1919 mensen jonger dan 65 jaar in een woonzorgcentrum zitten. Die mensen zitten daar totaal niet op hun plaats. Misschien zijn sommigen wel heel erg tevreden, maar er is een grote groep die droomt van een ander leven. Iemand van 45 droomt er niet van om nog jaren in een woonzorgcentrum te wonen.
We hebben allemaal maar één leven. We zijn baby, kleuter, kind, jongvolwassene, volwassene en ouder. Op een bepaald moment kun je de klok niet meer terugdraaien, je kunt niet meer herbeginnen. Je bent afhankelijk van de zorg die je krijgt van een ander. Er zijn mensen in urgentiecode 2 die de mededeling krijgen dat hun sociaal netwerk niet gewijzigd is. Natuurlijk is het dat niet. Wie in een woonzorgcentrum woont, heeft weinig kans, als hij al een netwerk heeft, om een nieuw netwerk op te bouwen. Mensen die vragen om via maatschappelijke noodzaak toch hun dossier vooraan te krijgen, worden wandelen gestuurd. Dat is het met de voeten treden van het VN-verdrag. Dat zegt dat men gekozen heeft voor de persoonsvolgende financiering, maar die is niet toegankelijk voor iedereen. Dat is de reden waarom ik heel erg ontgoocheld ben in uw antwoord.
De vraag om uitleg is afgehandeld.