Report meeting Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Report
De heer Vandeput heeft het woord.
Minister, een van de maatregelen tegen de verspreiding van het coronavirus was de sluiting van onze scholen op maandag 16 maart. Daardoor werden alle fysieke lessen in de scholen opgeschort en werd overgeschakeld op afstandsonderwijs, bij de ene al met meer succes dan de andere.
In een eerste fase ging het nog om herhalingsleerstof, maar daarna bleek dat het aanbrengen van nieuwe leerstof, gezien de lange duurtijd van de sluiting van de scholen, aan de orde zou zijn. Dat werd dan ‘preteaching’ genoemd. Dat is voor heel wat mensen problematisch. Online lesgeven en les volgen is niet voor iedereen even gemakkelijk. Daarom werd op 14 mei door Vlaanderen meer dan 11 miljoen euro voorzien voor de versterking en ondersteuning van de organisatie van zomerscholen. Die zouden dienen om de eventueel opgelopen leerachterstand vanwege de coronacrisis weg te werken. Daarvoor werd natuurlijk nauw samengewerkt met u en andere leden van de regering. U bent als minister van Binnenlands Bestuur voogdijminister van de gemeenten, en het zijn de gemeenten die zijn aangeduid om hierin het voortouw te nemen. Ik heb voor u dan ook een paar vragen over de rol en de inzet van de lokale besturen.
In hoeverre werden de lokale besturen ondersteund door de Vlaamse overheid voor de inrichting van de zomerscholen? Bent u zelf tevreden over het aantal gemeenten en het aantal zomerscholen die tot nu toe werden aangekondigd of ingericht? Zo ja, welke stimuli werden er vanuit de Vlaamse overheid gegeven om van start te kunnen gaan? Zo neen, zullen er nog extra stimuli worden aangereikt? U weet dat de deadline voor het aankondigen of het aanbrengen van zomerscholen verplaatst is naar 7 juli.
Is er door de lokale besturen ook actief op zoek gegaan naar manieren om de doelgroepen te bereiken en/of in kaart te brengen? Welke andere lokale actoren, eventueel uit de jeugd-, sport- of cultuursector, werden of worden betrokken bij de organisatie van de zomerscholen? Werden daar handleidingen toe aangereikt? Welke signalen hebt u reeds ontvangen vanuit de lokale besturen bij de inrichting van zomerscholen? Zijn er specifieke knelpunten die de kop opsteken? Kan daarop worden ingespeeld?
Minister Somers heeft het woord.
Ik ben blij dat u die vraag stelt, mijnheer Vandeput. Het is een project dat ik samen met minister Weyts heb opgezet. Het is een van de betere projecten, vind ik, die we met de Vlaamse Regering doen. Het is een project dat ontstaan is door de miserie van corona. Kinderen konden niet naar de les gaan, en het was niet voor iedereen gemakkelijk om digitaal les te volgen.
Dat gaat niet alleen over kinderen uit kwetsbare gezinnen. Ook voor gezinnen waarvan de ouders moesten thuiswerken, was het niet eenvoudig, en ook voor leerkrachten was het een enorme beproeving. En zo zijn we op dit idee gekomen om in de zomer een combinatie te doen van een fijne tijd beleven, sporten en ontspannen, en tegelijk in een niet te schoolse omgeving wat achterstand inhalen of zich verbeteren en versterken.
Heel veel van mijn generatiegenoten zijn ooit Frans en Engels gaan leren in het buitenland. Het is in die filosofie. Het is een heel emanciperend en empowerend project, en ik hoop dat we het de volgende jaren zullen voortzetten. Je maakt daarmee heel wat engagement wakker en je kunt daarmee heel wat vrijwilligers mobiliseren. Het kan iets moois zijn. Een sportclub die vaak meer wil doen dan enkel sportclub zijn, kan op zo'n moment kinderen heel wat nieuwe kansen geven.
Hoe hebben wij hen geholpen? Op onze website www.vlaanderenhelpt.be hebben we een zomerscholengids geplaatst. De link naar deze zomergids werd verspreid via het Agentschap Binnenlands Bestuur en het Crisiscentrum van de Vlaamse Overheid (CCVO). Daarin werd ook het mailadres voor vragen en de link van het departement Onderwijs opgenomen. Ook op de website van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) en in het e-zine, de e-mails van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten, werd het nieuwsitem opgenomen, ook voor de tweede oproep.
In deze gids kwamen alle elementen aan bod die nodig zijn voor de praktische uitwerking van een zomerschool: met wie werk ik samen, hoe bereik ik de jongeren, hoe moet de inhoud eruitzien, wie mag er lesgeven, waar en wanneer, hoe moet ik een aanvraag indienen voor ondersteuning? Verder werd in de gids verwezen naar een aantal goede voorbeelden, want op sommige plekken heeft men dat in het verleden al gedaan. Zo was het in Antwerpen al een lange traditie, die nog door wijlen Marleen Van Ouytsel – door sommigen hier misschien gekend – is gestart. Zij heeft dat opgezet voor kinderen in het Antwerpse.
De reacties zijn heel sterk. In totaal zijn er 144 zomerscholen aangemeld, voor in totaal 734 zomerklassen. Dat zijn de cijfers voor de eerste oproep, de tweede is nog lopende. Ik vind dat toch wel massief.
De aanbieders zijn regionaal heel goed verspreid. Er zijn projecten in alle provincies en alle centrumsteden doen mee – chapeau daarvoor –, net als de grote onderwijsverstrekkers. Dat betekent dat we nu al zeker weten dat ongeveer 7500 Vlaamse kinderen in juli en augustus een leertraject op maat kunnen volgen. En dan moet de tweede oproep nog worden voleindigd.
De tweede oproep is er gekomen omdat we voelden dat de nood nog groot was en omdat de eerste oproep eerlijk gezegd tamelijk kort was. Die opmerking hebben we hier en daar gehoord. Het moest snel binnen zijn. Daarom hebben collega Weyts en ikzelf ervoor gekozen om een tweede oproep te lanceren. De deadline van deze oproep is 7 juli.
Het bereiken van de doelgroepen zal in alle gemeenten anders zijn. Dit vergt een specifieke aanpak, het is maatwerk.
In de zomerscholengids die we ter beschikking hebben gesteld, staan een aantal manieren waarop de jongeren kunnen worden bereikt. De scholen kunnen dat zelf doen. Zij weten welke kinderen en jongeren extra ondersteuning nodig hebben. Ook heel het middenveld – jeugd-, cultuur-, welzijns-en sportorganisaties – kan jongeren en gezinnen aanspreken. Je kunt tenslotte niet alleen online, maar ook offline proberen jongeren te bereiken. Dat is dus blijkbaar relatief goed gelukt.
Ondersteuning bestaat ook in een financiële ondersteuning. U herinnert zich dat vast: 25 euro per kind per dag. Dat is 250 euro voor tien dagen. Het maximale bedrag per klas is 2500 euro. Aangezien je verschillende klassen mag inrichten, is dat toch een wezenlijke ondersteuning van dat traject.
Welke andere lokale actoren kunnen worden betrokken? Er zijn twee primaire aanbieders: de lokale besturen – u, de stad Hasselt – en de onderwijswereld, de scholen. Ze kunnen ook samenwerken: de ene heeft pedagogische ervaring, de andere heeft andere ervaringen. Maar er kunnen ook externe partners bij worden betrokken: sport-, jeugd-, welzijns- en cultuurverenigingen.
Mogelijk zijn er ook al zomerscholen aanwezig in de gemeenten die op een andere manier omgaan met jongeren. Ik denk bijvoorbeeld aan individuele leerlingenondersteuning. Die kan ook soms worden ingeschakeld. En misschien – daarop hebben we nog geen zicht – zijn er ook wel bedrijven die daaraan willen meewerken door bijvoorbeeld een stage te voorzien.
Van de knelpunten waarover we tot nu toe hebben gehoord, is het grootste knelpunt de timing: de gemeenten moesten op een veel te korte tijd beslissen. Niettemin hebben een massaal aantal gemeenten het gedaan. Daarom hebben we beslist om dat knelpunt op te lossen en voor de tweede oproep de deadline vast te leggen op 7 juli. Hopelijk zijn er opnieuw nogal wat gemeentebesturen en scholen die dat initiatief willen nemen.
Al bij al is het een heel mooi initiatief, op korte termijn genomen. En als het van mij afhangt, is het te continueren en verder uit te bouwen tijdens de volgende jaren.
De heer Vandeput heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Net omdat ik het zo'n geweldig interessant project vind, vond ik het de moeite om het hier nog eens aan bod te brengen.
We hebben dat knelpunt zelf vastgesteld. In Hasselt waren we er op tijd bij. Vandaag kregen we de bevestiging dat onze projecten werden goedgekeurd. Dat is alvast zeer goed.
Hopelijk is het project zo laagdrempelig mogelijk voor diegenen die het nodig hebben. Door de tweede oproep slaagt men er hopelijk in om nog meer initiatieven te laten ontstaan, zodat nog meer kinderen de kans krijgen om toe te treden tot die zomerklassen.
Minister, u oppert het idee om dat initiatief te bestendigen. Dat lijkt me een van de elementen die we moeten meenemen uit de coronacrisis. In die crisis zijn zaken ontstaan waaruit we kunnen leren en die we inderdaad kunnen bestendigen in de toekomst. In plaats van kinderen op het einde van het schooljaar aan hun lot over te laten en te zeggen ‘we zien elkaar terug in september’ – hetzij met wat vakantiewerk, hetzij opnieuw in dezelfde klas –, kunnen we de kinderen bij de hand nemen en in de richting brengen die ze moeten uitgaan. Dat lijkt me een goede zaak. Ik heb geen bijkomende vragen.
De heer Warnez heeft het woord.
De zomerscholen zijn een goed initiatief, daarover zijn we het eens. De redenen daarvoor zijn al aangehaald.
Ik pik er twee zaken uit. Ten eerste, in de oproep stond er heel duidelijk dat de Vlaamse Regering een belangrijke waarde hecht aan de spreiding: de regionale spreiding, maar ook de spreiding op niveau van de onderwijsverstrekkers. U zegt dat er een goede spreiding is. Maar stel dat er na die tweede oproep blijkt dat er in bepaalde regio's bepaalde onderwijsniveaus ontbreken, wordt daar dan op ingezet vanuit de hogere overheid? Of zegt men dan: ‘Goed, de lokale besturen of onderwijsinstellingen hebben beslist om dat niet te doen.’?
Een tweede aspect gaat over de vraag van collega Vandeput, in verband met de andere actoren. Minister, u bent het waarschijnlijk vergeten, maar ook de provincies hebben daarin een belangrijke rol gespeeld. Zo heeft in Antwerpen de provincie haar schouders daaronder gezet. Als u dan nog op zoek bent naar lacunes: de provincie lijkt mij als tussenniveau de ideale partner om die lacunes op te vullen.
Het is altijd interessant wanneer men vanuit West-Vlaanderen naar Midden-Brabant kijkt.
De heer Ongena heeft het woord.
Als de provincies kunnen aantonen dat ze meerwaarde hebben, moeten ze die kansen grijpen, op welke manier dan ook.
Collega Vandeput, ik dank u voor uw zeer interessante vraag. Het toeval wil dat we het gisteren in de lokale gemeenteraad ook over zomerscholen hebben gehad. Jammer genoeg zal onze gemeente geen initiatief nemen. Wat men aanhaalt als argument, is een gebrek aan motivatie bij leerkrachten. Men vindt geen leerkrachten die in het systeem willen instappen. Ik weet niet of dat te maken heeft met het feit dat de eerste oproep eigenlijk op een wat ongelukkig moment kwam, toen zij volop opnieuw aan het opstarten waren, met allerhande richtlijnen en dikke boeken – we kennen het verhaal – over hoe ze hun school moesten inrichten. Misschien was dat voor vele leerkrachten op dat moment wat te veel van het goede en zeiden ze: ‘Liever niet.’
Maar ondertussen zijn we een paar weken verder, en misschien kunnen we ze nu wel motiveren. Ik weet niet of dat een algemeen probleem van motivatie is in Vlaanderen of een puur lokaal probleem bij ons. Daarover wil ik me niet uitspreken. Maar mocht het een globaal probleem zijn, dan vraag ik me af of er eventueel iets zou kunnen gebeuren waarbij men die leerkrachten toch nog probeert te motiveren. Ik weet niet of dat dan voor u is of voor uw collega Weyts. Misschien is het mogelijk om wat extra informatie te geven of vanuit Vlaanderen iets te organiseren om die leerkrachten toch nog over de streep te trekken?
Minister Somers heeft het woord.
Waar het hart van vol is, loopt de mond van over, mijnheer Warnez. Ik bewonder uw bereidheid om u telkens opnieuw in de strijd te gooien voor de provincies. Dat siert u. U weet dat de politieke gevoeligheden daarrond verschillen van partij tot partij, maar ik kan alleen maar sympathie hebben voor uw engagement ten aanzien van de provincies. En dat ook zij hun rol kunnen opnemen in dit verhaal, dat is evident.
Mijnheer Ongena, waar een wil is, is een weg. Dat is een slogan van een heel bekende Mechelse voetbalclub, de tweede bekendste. Als je ziet dat er 144 zomerscholen worden georganiseerd, 734 zomerklasjes, en dat er nu een tweede oproep is waarvan ik vermoed dat er opnieuw tientallen bij zullen komen, dan hangt het ook een klein beetje af van de wil om dit rond te krijgen. Ik kan heel goed begrijpen dat veel leerkrachten, en met hen heel veel mensen in de samenleving, moe zijn door die coronacrisis die psychologisch uitputtend is, maar op andere plaatsen zijn andere mensen ingeschakeld zoals oud-leraars, mensen die op pensioen zijn, studenten, mensen die een andere functie hebben. Die lessen moeten niet noodzakelijk worden gegeven door mensen uit het onderwijzend landschap; er zijn genoeg mensen die de capaciteit hebben om van sommige kinderen het Nederlands, wiskunde of andere vakken wat bij te spijkeren. Het gaat misschien om de noden en behoeften die lokaal bestaan, de context die er is, maar ik denk alleszins dat het mogelijk moet zijn. De praktijk wijst dat uit. Dus is daar een gebrek aan focus, aan goesting, aan daadkracht? Er zijn misschien veel redenen voor, ik kan daar moeilijk op ingaan, ik ken de lokale situatie onvoldoende. Ik weet alleen dat kindjes ook altijd in de gemeente ernaast een zomerschool kunnen volgen.
Ik denk niet dat we in eerste instantie lacunes zullen opvullen, mijnheer Warnez. Het is ook allemaal kort dag. Binnenkort is het 7 juli, en om dan half juli vanuit Vlaanderen in te grijpen in lokale besturen en hen op te leggen om te helpen om nog iets te doen terwijl een ander lokaal bestuur misschien nog wel een inspanning wil leveren … Niemand houdt een lokaal bestuur tegen om dat te doen. Het moet meer zijn dan enkel de prikkel van 25 euro per dag om dat te doen. Je moet dat in allereerste instantie doen voor het welzijn van de kinderen uit je gemeente. Als je vaststelt dat er in je gemeente kinderen zijn die een achterstand hebben opgelopen en daardoor een jaar dreigen te verliezen, dan moet dat een intrinsieke motivatie zijn van een lokaal bestuur om daar iets aan te doen. Dat is de betrokkenheid van een lokaal bestuur bij de eigen gemeenschap.
Dit is een initiatief geweest om mensen te prikkelen, te stimuleren. Mijnheer Vandeput, ik zou achteraf eens goed in beeld willen brengen hoe succesvol dit geweest is. Sommigen zullen dat heel goed doen, bij anderen zal het misschien wat minder goed verlopen, maar we moeten daar lessen uit trekken en alvast kijken – veel vroeger dan we nu hebben gedaan – naar volgende zomer, zodat we dit eventueel kunnen blijven promoten bij de lokale besturen.
Zevenduizend kinderen: dat is een indrukwekkend aantal, en dan moet de tweede ronde er nog bij komen. Om dat op één maand tijd gedaan te krijgen: hoed af voor al wie dit heeft georganiseerd.
De heer Vandeput heeft het woord.
Mijnheer Warnez, ook de provincie Limburg heeft haar verantwoordelijkheid genomen. Het zou eraan ontbreken dat de provincie, op een ogenblik dat er wat voluntarisme gevraagd wordt, zou achterblijven. In dat kader hebben ze inderdaad gedaan wat ze moesten doen.
De observatie van de heer Ongena is een vaststelling die ook wij hebben gedaan. Als u lering wilt trekken en denkt aan een bestendiging volgend jaar, dan is het ook goed er rekening mee te houden dat ook directies van scholen een zware tijd achter de rug hebben.
Want het is niet evident wat ze hebben moeten organiseren, met alle respect. Er is nogal snel gezegd dat men geen leraars vond om die scholen te doen. Ik kan me daar wel iets bij voorstellen. Ik heb bij ons en rondom ons gezien dat het vooral de gemeentelijke netten zijn die hard hun best doen en die er ook in slagen om de mensen aan de slag te krijgen.
Goed, ik hoop dat deze vraag maar kan helpen om de noodzaak te benadrukken van dit initiatief en eventueel een duw in de rug te geven van degenen die nog twijfelen om er alsnog aan te beginnen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.